Maatstaf. Jaargang 1
(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Gerrit Kamphuis
| |
[pagina 482]
| |
vreemdend. Volgens hem zou er niet alleen een tamelijk grote afstand tussen Nijhoff en deze groep bestaan hebben, maar ook meent hij, dat Nijhoff niet in De Beweging zijn eerste gedichten heeft gepubliceerd. Wat is het geval? In de herfst van 1916 heeft de toen 22-jarige dichter in drie tijdschriften tegelijk zijn debuut gemaakt, namelijk in De Beweging, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift en Leven en Werken. Beperkten zich echter zijn bijdragen in de beide laatstgenoemde bladen tot slechts enkele gedichten, in het eerste vindt men er in dat najaar zestien (door 's-Gravesande niet vermeld). Bovendien verschenen er in de jaargangen 1917 tot en met 1919 (toen De Beweging ophield te bestaan) nog verscheidene, terwijl in de beide andere tijdschriften het bij die eerste publicatie is gebleven. Dat Pierrot aan de Lantaarn een plaats vond in Groot NederlandGa naar voetnoot* en niet in De Beweging, kan zijn oorzaak hebben gevonden in een weigering van Verwey. Want deze schreef bij de boekuitgave in het voorjaar van 1919 een korte, afkeurende critiekGa naar voetnoot** :het gedicht was hoogstens te waarderen als bijdrage in een studentenalmanak of als tekst voor een poppenspel, meende hij; ‘als gedicht en als oorspronkelijke opvatting van de Pierrot-figuur heeft dit werkje.... maar matige verdienste’. Zonder Nijhoff nu in engere zin een discipel van Verwey te noemen, kan men deze toch wel degelijk beschouwen als een ‘chef d'école’, die de toenmalige jongeren om zich heen verzamelde en aan hen leiding gaf, ‘zó, dat zij zich langzamerhand van eigen persoonlijkheid bewust werden’Ga naar voetnoot***. Men hoeft de jaargangen van De Beweging maar door te bladeren om te constateren, dat de dichters der z.g. gene ratie van 1910 (en Nijhoff kan men met even veel recht als de jongste van hen beschouwen, als de voorloper noemen van nieuwe richtingen) dit leiderschap stilzwijgend aanvaard hebben. Het hiernaast afgedrukte gedicht is daarvan een nieuw bewijs. |
|