| |
| |
| |
Dr W. Moll
Een centrale letterkundige verzameling
Bij de opening van de letterkundige tentoonstelling De Nederlandse Letterkunde in honderd Schrijvers in het Haagse Gemeentemuseum op 20 December 11. heeft Dr J. Hulsker openlijk uitgesproken, wat velen reeds lang hadden gedacht nl. hoezeer het te betreuren is, dat, anders dan bij onze zuiderburen, hier te lande de letterkundige documenten over vele verschillende verzamelingen zijn verspreid, zodat het soms uitermate moeilijk is te weten, waar men ze moet zoeken, ja zelfs of ze nog bestaan. Hij drong aan op een poging ze in het belang der wetenschap te concentreren, zoals dit in België sedert jaren het geval is in het Museum voor het Vlaamse cultuurleven te Antwerpen. Hij voegde aan zijn woorden toe, dat in de Letterkundige Verzameling der gemeente 's-Gravenhage een basis aanwezig is voor een zo begerenswaardige concentratie.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ging in zijn openingsrede op deze suggestie in en noemde het denkbeeld sympathiek en overweging waard. Het ogenblik lijkt dus gekomen om de voordelen van zulk een samenbrengen van wat samen behoort, te onderzoeken.
Niet ten onrechte werd de Haagse Letterkundige Verzameling genoemd. Zij toch is dertig jaren geleden ontstaan uit het streven zulk een algemene letterkundige documentatie bijeen te brengen. Zij was toen iets nieuws. Hier te lande trachtte niemand letterkundige bescheiden systematisch te verzamelen, niemand vroeg er om, al waren er enkele instellingen zoals de Koninklijke Bibliotheek en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, die wel stukken aannamen in de betrekkelijk zeldzame gevallen, dat ze hun werden aangeboden. Het droevig gevolg van dit gebrek aan initiatief was, dat telken jare vele handschriften en brieven door vernietiging, vooral in de schoonmaaktijd en bij verhuizingen, te gronde gingen.
Want het betrof hier documenten, waarvoor in ons land
| |
| |
geen markt bestond en eigenlijk nog niet bestaat en die dus geen geldswaarde vertegenwoordigden en vertegenwoordigen. Om dit te verstaan moet met nadruk gezegd worden, dat hier uitsluitend gedacht wordt aan en gehandeld over litteraire documenten van tamelijk recente datum, zegge van de laatste anderhalve eeuw. Het is zeker niet de bedoeling te betogen, dat onze middeleeuwse handschriften of die van Vondel, Hooft, Huygens en hun tijdgenoten uit de Koninklijke Bibliotheek, de Universiteitsbibliotheken en de verzamelingen waar ze verder berusten, zouden moeten worden overgebracht naar een centrale collectie van Nederlandse Letterkunde.
Doch wel komt het in hoge mate wenselijk en nuttig voor de letterkundige stukken, zeg van Bilderdijk af - over een juiste en logische begrenzing kan gediscussieerd worden - samen te brengen in één enkele instelling. De tegenwoordige verspreiding over de bibliotheken van het Rijk, de verzamelingen van stichtingen en verenigingen als de Bilderdijk-, Multatuli-, Van Eeden-, Alberdingk Thijm- en laatstelijk de Henriette Roland Holst musea is te betreuren.
De Haagse gemeentelijke verzameling nu is algemeen; zij bevat bescheiden over zoveel mogelijk alle in het Nederlands schrijvende letterkundigen sinds ongeveer het jaar 1800.
Hoe is zij tot stand gekomen? In 1923 is in den Haag en later ook in Amsterdam een grote Letterkundige Tentoonstelling te zien geweest, waarvan Bernard Canter de ziel en de motor was. Bij een bezoek aan deze expositie rees bij mij, archivaris der gemeente 's-Gravenhage, de gedachte om, naast de uit vele duizenden stukken bestaande collectie van brieven van Haagse schilders, die op het gemeente-archief reeds jaren werd bewaard en die nog steeds wordt bijgehouden, ook een verzameling brieven van Haagse letterkundigen te vormen. Het Bestuur van de tentoonstelling bleek alleen bereid hieraan mee te werken, indien een meer algemene, niet speciaal Haagse verzameling, werd bijeengebracht. Het gemeentebestuur had hiertegen geen bezwaar en zo was de Letterkundige Verzameling in principe geboren. Het begin was nauwelijks bemoedigend: slechts een twintigtal letterkundigen bleek bereid zijn inzending ter tentoonstelling blijvend af te
| |
| |
staan. In het begin van 1924 kwam een kleine stapel stukken in het archief gebouw aan.
Dadelijk werden twee zaken ingezien. Ten eerste dat een dergelijke collectie van stukken van geheel verschillende aard en formaat slechts blijvend bewaard zou blijven, als ze behalve zorgvuldig beschreven en gestempeld ook behoorlijk en overzichtelijk geborgen zou worden. Dus werden op de archiefbinderij met linnen beklede dozen vervaardigd, waarin de stukken in mappen ordelijk konden worden neergelegd.
De kunstenaar S.H. de Roos bleek bereid een klein, sierlijk stempel te ontwerpen, waarmee van de aanvang af alle stukken werden gemerkt.
In de tweede plaats werd besloten aan alle letterkundigen en de nagelaten betrekkingen van overleden schrijvers en dichters te verzoeken stukken af te staan. Wat onmiddellijk twee vragen deed reizen: ten eerste wie is letterkundige en om welke stukken moet worden verzocht.
Wat de eerste vraag betreft, het leek duidelijk, dat een zoveel mogelijk objectieve maatstaf moest worden aangelegd; het lag zeker niet op de weg van de beheerder der verzameling de auteurs naar hun waarde te toetsen, de een waardig, de ander niet waardig te keuren om in de verzameling te worden opgenomen. Dus werd als regel gesteld, dat ieder die tweemaal een belletristisch werk had doen verschijnen, om medewerking zou worden gevraagd.
De tweede vraag werd beantwoord in die zin, dat men zou worden uitgenodigd handschriften, kladaantekeningen e.d., brieven en portretten af te staan. Om gedrukte boeken zou niet gevraagd worden. Want dit zou allicht neerkomen op een belasting voor de uitgevers aan wie de auteurs in vele gevallen zouden vragen hun werken voor dit doel aan de verzameling om niet af te staan. Dit kon nooit de bedoeling zijn; deze toch was in eerste aanleg stukken te behouden, die door gemis aan financiële waarde dreigden verloren te gaan.
Nog in 1924 werden talrijke circulaires verzonden, waarin om manuscripten, brieven en portretten en zo mogelijk korte levensberichten werd gevraagd. Het succes was verbazingwekkend, de bescheiden stroomden toe. Al spoedig werd de ervaring opgedaan, dat de dankbaarheid van de archivaris
| |
| |
veelal werd geëvenaard door die van de schenkers. Die konden zich nu immers op een wijze, die veilig behoud waarborgde, ontdoen van stukken, die hun enerzijds na aan het hart lagen, maar anderzijds tot een hinderlijke belasting van hun kasten en soms zelfs zolders werden.
Zo waren de aanwinsten der verzameling al spoedig talrijk en belangrijk. De uitgever Van Dishoeck stond honderden brieven van letterkundigen af. In later jaren heeft zijn zoon vrijwel de gehele brievencollectie, die duizenden telde, aan de verzameling geschonken. Mevrouw Couperus bracht het handschrift van Iskander, een schenking die later zeer door haar werd uitgebreid. Maar ook de letterkundigen zelf lieten zich niet onbetuigd. Zo groeide de verzameling met grote spoed. Toen in 1926 een nieuw archief gebouw werd betrokken, kon daar een afzonderlijk vertrek voor haar worden ingericht. In optimisme werd daar een rek opgesteld voor 180 dozen. Enkele jaren later waren ze alle vol, want de aanwinsten bleven toestromen. Zo schonk de weduwe van Herman Heyermans de handschriften van alle toneelwerken van haar beroemde echtgenoot. Cyriel Buysse gaf alle handschriften, die de vernielingen van de eerste wereldoorlog hem hadden gelaten, de zoon van Isaac Da Costa stond vele stukken van en over zijn vader af. Mevrouw Van Deventer-Perk, de zuster van Jacques, schonk hoogst belangrijke zaken waaronder het enige geschilderde portret van de jonge dichter. Want langzamerhand werden ook schilderijen en beelden verkregen. Mevrouw Aletrino-van Stockum bood het door Jan Veth geschilderde jeugdportret van Aletrino aan. Ook werden zeer belangrijke bruiklenen ontvangen.
Niet zonder moeite werd ook Frederik van Eeden er toe gebracht zijn hoogst belangrijke brievenverzameling en al zijn handschriften in bruikleen te geven. Helaas zijn deze stukken door de erven van de schrijver later teruggenomen en hebben zij, weer als bruikleen, een plaats gevonden in de Universiteits-bibliotheek te Amsterdam. Zo werden soms weer verliezen geleden, maar de aanwinsten hebben deze toch steeds overtroffen.
Belangrijk voor de verzameling was, dat de gemeente samen met het Rijk aan de weduwe van Willem Kloos een
| |
| |
jaargeld toezegde op voorwaarde dat zij de papieren van de Nieuwe Gids en van Kloos zou afstaan. De eerste gingen naar de Koninklijke Bibliotheek, de laatste naar de gemeentelijke verzameling. Wat een te betreuren scheiding is, want de twee groepen hangen ten nauwste samen. Deze collectie, vullende 54 dozen met handschriften en brieven, is later ten zeerste uitgebreid, doordat mevrouw Kloos-Reyneke van Stuwe bij testamentaire beschikking nog vele brieven, boeken en zelfs meubelen en andere persoonlijke herinneringen aan de gemeente naliet. Met de bepaalde bedoeling, dat een Klooskamer zou worden ingericht, zodra de gelegenheid zich daartoe zou voordoen. Wat nu nog niet het geval is. De meubels en voorwerpen moesten worden opgeborgen.
Want de verzameling heeft met zeer ernstig ruimtegebrek te kampen: zij vult thans 360 dozen, het maximale aantal dat in het haar toegewezen vertrek kan worden geborgen. Deze dozen bevatten dossiers over meer dan 1500 Nederlandse letterkundigen. De wanden zijn met geschilderde portretten bedekt, verscheidene beeldhouwwerken zijn aanwezig en men is genoodzaakt geweest ook elders in het gebouw nog allerlei te bergen. Zo een kast, geschonken door Maurits Wagenvoort gevuld met al zijn handschriften, boeken en door hem ontvangen brieven. Een dergelijke kast van en betreffende Elise van Calcar is ook aanwezig. En in het depot van de archief-bibliotheek staan boeken op ongeveer 100 meterplanken.
Want al werd er nooit om gevraagd, toch zijn er heel wat boeken ontvangen. B.v. de gehele persoonlijke bibliotheek van Slauerhoff.
Het Couperusgenootschap, dat enige jaren heeft bestaan, heeft behalve vele handschriften van de beroemde schrijver ook een volledige serie van al zijn gedrukte werken bijeengebracht. Dit alles werd aan de verzameling in bruikleen gegeven, maar na de opheffing van het genootschap werd het eigendom der gemeente. Toen de jaren na de oorlog tot kleiner wonen dwongen, gaf mevrouw Couperus aan de verzameling wat zij nog bezat aan handschriften, gedrukte werken, vertalingen daarvan en portretten, alles betreffende Louis Couperus. Zo is een belangwekkend geheel verkregen, te meer omdat systematisch de nog ontbrekende drukken en
| |
| |
vertalingen van Couperus' werken zoveel mogelijk zijn aangekocht, zodat thans de volledigheid wordt benaderd.
Maar hierdoor wordt tevens gedemonstreerd hoe betreurenswaardig de tegenwoordige versplintering is. Couperus immers had indertijd een portefeuille met handschriften naar de Koninklijke Bibliotheek gebracht, die volgens de daar toen heersende opvatting werd aanvaard, al zou men er nooit om hebben gevraagd. Het absurde feit doet zich nu voor, dat de helft van het manuscript van De verliefde ezel zich in de Koninklijke Bibliotheek, de andere helft in het Gemeente-archief bevindt.
Iets dergelijks is het geval met de nalatenschap van Jacques Perk. Alle handschriften van de Mathilde zijn, mede dank zij de van mevrouw Kloos verkregen stukken, in onze nationale Boekerij. Maar andere handschriften, belangrijke brieven, tal van portretten en persoonlijke souvenirs zijn in de Letterkundige Verzameling. Konden ze worden samengebracht, dan zou een zeer bijzonder geheel ontstaan.
Het behoeft ook geen betoog, dat het uit wetenschappelijk oogpunt te betreuren is, dat de stukken betreffende de Nieuwe Gids van die van Kloos gescheiden zijn. “Want Kloos en de Nieuwe Gids waren in sterke mate een en vele brieven betreffen zowel het tijdschrift als de dichterlijke werkzaamheid van Kloos zelf.
De Letterkundige Verzameling heeft, eerst door bruikleen, later door aankoop, de zeer belangrijke Bilderdijk-collectie F. Leeflang verkregen. Zij is de enige collectie van betekenis over Bilderdijk, die nog buiten het Bilderdijkmuseum, waar ze zonder twijfel in zou thuis horen, bestaat. Door uitdrukkelijke beschikking van de verzamelaar mag ze nooit eigendom van het Bilderdijkmuseum worden en mag ze Den Haag niet verlaten, maar tegen samenvoeging in een ruimer geheel zonder eigendomsovergang zou geen bezwaar bestaan.
Is het nog nodig meer voorbeelden aan te voeren om de wenselijkheid van concentratie van onze nationale letterkundige documentatie te staven? Hoe zou deze tot stand kunnen komen?
Mij staat het volgende voor de geest.
Wanneer door het Rijk en de gemeente 's-Gravenhage, als
| |
| |
de twee belangrijkste eigenaars van litteraire documenten een Stichting in het leven werd geroepen, zou de zo wenselijke, ja nodige eenheid werkelijkheid kunnen worden èn tegelijk voldaan worden aan de wensen uitgesproken in resolutie IV van de Sectie Bibliotheekwezen van de Tweede Conferentie der Nederlandse Letteren, waarin op zulk een verzameling en een algemene documentatie betreffende letterkundige bescheiden wordt aangedrongen. Het Rijk zou dan zijn bezit, thans verspreid over verschillende Rijksverzamelingen moeten inbrengen, terwijl de gemeente 's-Gravenhage harerzijds met haar gehele Letterkundige Verzameling hetzelfde zou moeten doen.
Natuurlijk zou een passende lokaliteit en een bescheiden budget ter beschikking gesteld moeten worden, terwijl een klein maar deskundig personeel dient te worden aangesteld.
De verzameling zou moeten beschikken over bergruimte voor de stukken, terwijl zowel een rustig studievertrek als expositie-ruimte nodig zijn. Ook het personeel zou een goede plaats moeten hebben. De nieuwe instelling zou geheel zelfstandig moeten blijven en niet worden ondergebracht bij een andere instelling b.v. het Gemeente-museum van 's-Gravenhage, immers met beeldende kunst zou zij maar zeer weinig te maken hebben en men kan niet verwachten, dat onder de staf van een kunstmuseum personen zouden zijn, beschikkende over de nodige kennis om een letterkundige verzameling te beheren.
Ook komt het mij voor, dat men stellig geen letterkundige, in de zin van producerend kunstenaar, het beheer der verzameling zou moeten toevertrouwen. Men benoemt toch doorgaans ook geen beeldende kunstenaar tot directeur of conservator van een kunstmuseum. Neen, het beheer moet in de ambtelijke sfeer blijven, wat ik onbevangen kan zeggen, nu de ambtelijke jaren voor mij binnen weinige maanden tot het verleden zullen behoren. Men kieze een letterlievend en kunstgevoelig ambtenaar, geen kunstenaar.
Volgens mijn stellige overtuiging zullen, als een dergelijke instelling tot stand is gekomen, vele en belangrijke aanwinsten toestromen. Want er zijn nog tal van verspreide collecties van brieven en handschriften waarvan de eigenaars be- | |
| |
reid zullen zijn ze af te staan aan een instelling waar zoveel belangrijks aanwezig zal zijn, dat zij daardoor alleen reeds een instituut van grote wetenschappelijke betekenis zal worden. Men moet hopen, dat dit inzicht er de thans bestaande verenigingen, die over eigen verzamelingen beschikken b.v. betreffende Bilderdijk, Multatuli, Van Eeden, enz. er toe zal brengen deze natuurlijk geheel vrijwillig in de nieuwe Stichting onder te brengen.
Zo zal een geheel bijeen kunnen komen, dat er wezen mag. Degenen die een onderzoek wensen te doen over 19e en 20e eeuwse letterkunde of letterkundigen zullen weten, waar alles dat toegankelijk is, moet gezocht worden en veel nodeloos zoeken zal hun bespaard blijven.
Natuurlijk zal de inhoud van alle verzamelingen zoveel mogelijk publiek moeten zijn en voor een ieder te raadplegen. Wat intussen niet wegneemt, dat ook tijdelijk nog gesloten collecties gaarne aanvaard moeten worden. Zoals dit nu ook in de Haagse verzameling het geval is. Daar berust o.a. de gehele letterkundige correspondentie van Herman Robbers - terwijl zijn manuscripten daarvan helaas weer zijn gescheiden; zij worden in de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letteren bewaard - en ook die van Jan Greshoff tot zijn vertrek naar Zuid-Afrika, die echter de eerste jaren nog niet door het publiek mogen worden ingezien. Met een klein deel van de papieren van Henri Borel is dit eveneens het geval.
Zal een letterkundig instituut, zoals hierboven geschetst, gedoemd zijn een droombeeld te blijven? Ik hoop en geloof het niet, want het moet zonder veel moeite en kosten mogelijk zijn het tot realiteit te maken. Immers het Rijk en de gemeente 's-Gravenhage beschikken over de bouwstoffen om een wetenschappelijk geheel op te trekken dat dadelijk zeer belangrijk zal zijn en naar mijn overtuiging spoedig ook zal worden uitgebreid. Als zij de handen ineenslaan, is succes verzekerd. De kosten zullen zeker niet hoog zijn. Een gebouw met eenvoudige inrichting zal beschikbaar gesteld moeten worden. Gelden voor uitbreiding der verzameling zullen slechts in geringe mate nodig zijn; het aanschaffen van boeken moet achterwege blijven en is in de stad waar de Koninklijke
| |
| |
Bibliotheek gevestigd is, niet nodig en zelfs niet wenselijk. Alleen zal een kleine handbibliotheek, zoals bij elke wetenschappelijke collectie, niet kunnen ontbreken. Maar die behoeft niet kostbaar te zijn en is grotendeels reeds aanwezig.
De beheerder zal natuurlijk een behoorlijk salaris moeten hebben. En het zal verstandig zijn onder hem een soort artistiek handelsreiziger te werk te stellen, die echter niet moet reizen om zijn waren te slijten, maar juist om los te krijgen wat belangrijk is voor de verzameling. Voor deze post zal het vermoedelijk juist goed zijn een jong letterkundige uit te zoeken, die bekend is en entree heeft bij zijn kunstzusters en -broeders. Hij zal zonder twijfel heel wat kunnen bijeenbrengen. Ik voorspel hem succes, want er zijn in den lande nog velen, te velen, die op grond van een enkele brief tot nu toe niet hebben kunnen besluiten, hun papieren af te staan aan de Letterkundige Verzameling der gemeente 's-Gravenhage of aan een andere openbare instelling. Want sinds 30 jaren is er veel veranderd. Ook beheerders van andere wetenschappelijke verzamelingen zijn er in de laatste jaren toe overgegaan letterkundigen aan te schrijven en letterkundige bescheiden te verzamelen. Zo dreigt een volkomen nodeloze concurrentie, die de versplintering in de hand werkt. Een argument te meer om thans de handen aan de ploeg te slaan om een concentratie te bewerken. De laatste maal dat in den Haag een actie tot uitbreiding der verzameling werd ondernomen, gingen ongeveer 350 brieven in zee; op ongeveer 120 werden gunstige antwoorden ontvangen. Een bevredigend resultaat, maar hoevelen van de overige 230 zouden niet eveneens allerlei hebben afgestaan, als men ze persoonlijk had kunnen bezoeken.
Hier ligt een ruim terrein braak; de tijd is nu gekomen om te gaan bouwen. Als het Rijk en 's-Gravenhage voorgaan, zullen velen volgen en Nederland zal kunnen bogen op een nieuw wetenschappelijk instituut, dat een waardige plaats zal kunnen gaan innemen naast de vele wetenschappelijke verzamelingen, die ons vaderland rijk is.
|
|