Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 323] [p. 323] Martinus Nijhoff Prinses Wilhelmina Er is in ons land een vrouw. Zij heeft, gelijkelijk trouw Aan het hart dat in haar sloeg En aan de kroon die zij droeg, Dienend gevoerd heerschappij. Een halve eeuw lang was zij In de letterlijke zin De moeder van het gezin Dat wij met ons allen zijn. Troon, schepter en hermelijn Verbeeldden minder haar macht, Dan dat zij ten offer bracht En den lande had gewijd Haar vrije persoonlijkheid. Zo was haar troon een altaar, Haar schepter een kandelaar In het duister dezer eeuw, En haar hermelijn een sneeuw Die een uitgevochten strijd Dekte met smetteloosheid. Nooit heeft zij haar taak verzaakt. Zij heeft jaren doorgemaakt Van zulk een kommer, als geen Vorst hier doorstond, dan alleen De vader des vaderlands. Zij handhaafde desondanks. Zij is hem waardig geweest. Nu, vierend het gouden feest, Werd de zware kroon te zwaar. Zij boog zich. God zij met haar. [pagina 324] [p. 324] Er is in ons land een vrouw. Zij is het vuur in de schouw Bij welke schouw zij ook zit, Lege handen vouwt, en bidt. Naast haar, op de vloer, zeer schoon, Zeer wonderlijk, staat haar kroon. Nu ziet zij wat zij voordien, Hem dragende, niet kon zien: De parels, die, boog aan boog, Tintelend snellen omhoog Om te komen bij het kruis. Elke parel is een huis, Elk huis bevat gans het volk Dat zij als hart, hoofd en tolk Vijftig jaar lang heeft gediend. Van nabij de mensen ziend, Zelf eindelijk onderdaan, Grijpt grote liefde haar aan Voor wat zij heeft geregeerd: De zeeman die zeewaarts keert, De molen die koren maalt, Al wat zich eeuwig herhaalt En waar bleef, vijftig jaar lang. Een traan glinstert op haar wang, Even wonderlijk en schoon Als een parel aan de kroon. Er is in ons land een vrouw. Buiten gaat rood, wit en blauw, Gaan mensen zingend voorbij. Geen kent de liefde als zij. 4-9-48 Vorige Volgende