Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 319] [p. 319] C.A. Meurs [Gedichten] God in niemandsland Wees, sprak een stem, de wereld der demonen één schrede voor, met hart en met verstand; beloon U zelf, eer dezen U belonen, verbrand U zelf, eer gij in hen verbrandt. Jaag achter vlinders niet, maar laat Uw handen tot bloemkelk groeien in een stille zon, en laat de woorden stremmen aan Uw tanden en wees het woord dat vóór het vlees begon. Wees als een koning vóór men U wil kronen, wees als een slaaf vóórdat het merk U brandt, wees zelf de hel vóór men hem U kan tonen, wees zelf gelijk een God in Niemandsland. [pagina 320] [p. 320] Granaatwerpen Het ijz'ren ei houd ik té vast omklemd dan dat het leven van de drie soldaten daaruit ontvluchten zou, het is té laat en ook tot iets hogers nog door mij bestemd. Want er is dit: ik weet mijn arm gedreven door vele volk'ren, en hun zoet gejuich verhevigt zich als ik mijn lichaam buig en nogmaals strek, haast tot een God verheven. Het is míjn wil: drie slapers zullen sterven, hun vogelhart klopt in mijn rechterhand, mijn koel metaal worde hun vaderland; dat zij door mij, al slapende verwerven. Eens zal, hoop ik, een nieuw geslacht de regen van bloed en modder aan de hemel zien en mij als sterrenbeeld daaraan ontstegen: ‘de Grote Werper’. Roem, die ik verdien. Vorige Volgende