Deze is uitgegaan van de veronderstelling, dat op dit punt de goddelijke Tyche (Fortuna) verschenen is en aan de toeschouwers heeft verteld wat nog niemand behalve de dichter weet, namelijk dat Pamphile's kindje is gevonden en dat Charisios de vader van het wicht is, zonder het echter zelf te vermoeden. De zes uiterst corrupt overgekomen verzen behooren dan tot de inleiding, de uiteenzetting van het geval ontbreekt geheel. Twee verzen echter, waarin uit naam van de troep om goed succes wordt gevraagd, kunnen, indien ze tot deze comedie behooren (wat niet vaststaat), hier een plaats vinden als slot van Fortuna's toespraak.
Hoe Nijhoff zich uit de moeilijkheid heeft gered toont de publicatie in de eerste aflevering van dit maandblad. Hij laat den proloog uitspreken door den Westenwind en het slot ervan bewijst, dat hij zich die inleiding inderdaad heeft gedacht vóór het eerste bedrijf.
Van het tweede tafereel van II ontbreekt het begin. Waarschijnlijk kwam eerst Smikrines op, uit het huis van Charisios. Hij roept mogelijkerwijs iets naar binnen, waaruit blijkt, dat zijn redevoeringen tot zijn dochter iedere uitwerking hebben gemist en dat de jonge vrouw blijft bij haar liefde voor den teleurgestelden, tegen wil en dank fuivenden echtgenoot. Nadenkelijk slaat hij den weg in naar de stad. Op datzelfde moment verschijnen Syriskos en Daos, uitgedost als herders, in een hevigen woordenstrijd gewikkeld. Een vrouw met een zuigeling op den arm is erbij. Het eerste woord is van Syriskos: ‘Jij ontvlucht het recht’. Hier moest Nijhoff dus beginnen te vertalen. Het derde tafereel begint bij de opkomst van Onesimos, die uit het huis van Chairestratos treedt. Aan het slot daarvan gaan Onesimos en Syriskos in hetzelfde huis binnen en vermoedelijk is daar het bedrijf ten einde. Het koor wordt telkens gevormd door dronken jongelingen, die een reidans uitvoeren: uitgelezen kans voor een niet te saaien componist, die de poovere resten der Grieksche muziek heeft bestudeerd.
De vertaling van Nijhoff in zesvoetige jamben is ook in dit tweede bedrijf vrij, maar zeer goed, vol van kernachtige Nederlandsche zegswijzen en van die eigenaardige huiselijkheden, welke hem zoo goed afgaan, hoewel hij er soms bijna