| |
| |
| |
Gerrit Achterberg
Zeven reisgedichten
Valuta
De wegen liggen in een reis. Wij gaan.
De onrust van een dier om u te vinden,
doet mij weer voor de werklijkheid verblinden
en geeft mij over aan de vaste waan,
dat niets van u geheel is doodgegaan;
dat gij u in het buitenland kon binden
aan een bureau en mij brochures zenden,
alleen maar door de rede misverstaan.
Harde valuta houdt uw lot in stand.
Ik krijg deviezen om u te bereiken,
doch moet terug zodra ik niets meer heb.
Hoewel ik dan nog brieven onderschep
en in de postkantoren sta te kijken,
op elke envelop ontbreekt uw hand.
| |
| |
| |
Gorge de Loup
Omhoog tegen de bergwand aangebracht
ogen zonder gezicht en wolvensnoeten,
lege fossielennissen en de moeten
van een voorwereldlijk faunageslacht,
dat in zijn nagelaten vormen tracht
hier uit te monden en ons te ontmoeten,
maar vastgehecht zit aan de verre macht
van steen en tijdperk, beren en mammoeten.
Lucht van oud hooi met water aangelengd,
die mij de praehistorie naderbrengt.
Hier komen niet veel mensen. Even blind
als voor dat zij bestonden ligt de weg.
De woorden die ik tot mijzelve zeg
klinken voor 't eerst of God opnieuw begint.
| |
| |
| |
Contrapunt
De bergen dalen bij mij in met treden,
die klimmen uit de diepte van uw dood.
Ik voel mijzelve middelevenreden
tussen wat aldoor nadert en ontvlood.
Het hoge komt dichtbij, het lage bloot.
Onder mijn voeten met de helling mede
verwisselen het heden en verleden
begane grond en blijven even groot.
Tegen de hemel ga ik door u heen,
word ik van u gesneden en besta
dank zij dit punt naar boven en beneden.
Begin en eind worden dezelfde steen.
Wij zijn alleen, terwijl ik niet verga
binnen uw alomtegenwoordigheden.
| |
| |
| |
En route
Landstreken liggen als in mij vergeten.
Bestemmingen, misschien nog wel bereikt,
had ik de richting en het doel geweten,
passeren hemelsbreed en staan geijkt
in torenspits en aantal kilometers.
Ontstentenis van wat kon hebben heten
bestaansvervulling, lotsbedeling, blijkt
aan lege zijwegen. De wagen wijkt
geen haarbreed uit zijn koers. Wij rijden door,
raken verloren uit het oog en komen
waarschijnlijk in dit leven niet meer langs.
Wat doet een onbenut gebleven kans?
Even een zoet bevreemden, waargenomen
op buikvlieshoogte, of er iets bevroor.
| |
| |
| |
Tracé
Diep in de middag wordt het licht secuur.
Een griffel kan nog mijn geboorte schrijven
op het leisteengebergte van de Eifel
binnen de randen van een brilmontuur.
De kartelingen waar ik tegen tuur
zijn vreemde streken die constant verblijven
in het gezichtsveld als een verre twijfel
maar in 't geheugen schuiven op den duur.
Nooit was ik zo geheel en zo bijeen.
Het reizen gaat verbintenissen aan
met wat zich in de tijd verscholen houdt.
Ik ben toekomend en voorbij meteen.
En voel mij door de ogenblikken gaan
als eeuwigheid. God is mijn enkelvoud.
| |
| |
| |
Baedeker
Terwijl de auto langs de wegen snelt,
kijk ik de dalen in, tegen de bergen aan
en merk niet anders meer van uw bestaan
dan hoogte, diepte en natuurgeweld.
Zo was het vroeger ook met ons gesteld.
Vlak bij uw mond en ogen vingen aan
de stenen vergezichten van de maan
en open hemelen, gelijk voormeld.
Reizen verenigt. Het heelal is dood,
behalve dat het uit elkander dijt
en mij met nieuwe afstanden omringt
en God zijn oude grenzen overschrijdt.
Wat hier is wordt naar alle zijden groot,
al is het in het lege dat het dringt.
| |
| |
| |
Topografie
Met glas en lak en nikkel afgedekt,
kijken mijn opel-ogen in het rond.
De wereld heeft nergens een open wond,
zover mijn blik lange ovalen trekt.
Landschappen worden langzaam opgewekt,
krijgen reliëf, staan scherp op de voorgrond,
blijven ten achter en zijn avondstond
wanneer wij stoppen bij de lichte plek
van het hotel, een eiland in de nacht.
Diep in de slaap verschijnen boom en beek,
brokstukken van de weg, maar stil gezet
en zeer vergroot, iemands geboortestreek,
waaraan hij elders nooit meer had gedacht,
om nog op tijd te komen voor daarnet.
|
|