| |
| |
| |
Jacques den Haan
Moord in geschrifte
That is really why the only novels possible these days are detective stories where the only person of any importance is dead.
GERTRUDE STEIN
Toen Gertrude Stein, na Joyce de nijverste analyste in het laboratorium van het woord, als beroemdheid uit Frankrijk in New York terugkeerde, werd zij ook door de Amerikaanse society gevierd en herhaaldelijk te dineren gevraagd. Een gastvrouw belde haar eens op om te informeren, wie ze aan het diner wilde ontmoeten, in de stellige overtuiging, dat Miss Stein natuurlijk tenminste Einstein zou noemen, in ieder geval iets monsterlijks van geleerdheid, de een of andere hersendoos op voetjes.
Wie wilt U ontmoeten zei ze wie ja wie Dashiell Hammett zei ik Dashiell wie zei ze ik zei Hammett de Thin Man weet je en 's avonds zat hij naast me aan het diner ze hadden hem eerst niet kunnen vinden ze zeiden probeer Hollywood of Chicago maar hij was toch in New York en toen wou hij eerst niet komen omdat het 1 April was maar ze hielden aan en toen kwam hij toch. Well well. Anyway.
Zo ongeveer kan men het vinden in haar Everybody's Autobiography. En Gide schreef in zijn Journal van Maart 1943: ‘Lu avec un intérêt très vif [et pourquoi ne pas oser dire avec admiration] The Maltese Falcon de Dashiell Hammett.... Curieux de lire l'introuvable Clef de Verre que me recommandait si fort Malraux’.
Bij de verhandeling over het detective-verhaal zijn er twee tradities. De ene is, dat men zich beroept op het aantal hoogleraren, dat van deze lectuur geniet, hetgeen Prof. G.v.d. Leeuw nog in 1944 ondernam. Dat lijkt mij na Gide, na Gertrude Stein en na het artikel van Prof. Marjorie Nicolson:
| |
| |
The Professor and the Detective, dat in 1929 in de Atlantic Monthly verscheen, niet meer zo dringend. Er is nu zelfs een tendenz de zaak om te draaien, zoals mij bleek uit een roman van de Amerikaanse avant-garde, waar de jeugdige hoofdfiguur de wereld een boekomslag toekeert vol van het kleurigste geweld, terwijl hij binnen dat omslag Höffdings History of Philosophy verborgen heeft.
De andere traditie wil, dat men constateert, dat het genre doodgelopen is: ‘I believe the detective story.... is dead’. [W. Somerset Maugham in The Decline and Fall of the Detective Story uit The Vagrant Mood van 1952.] Het motto aan de kop van mijn artikel, van Gertrude Stein, zou er eerder op wijzen, dat de gewone roman dood is. Na Ulysses en Finnegan's Wake, na haar eigen verbale experimenten is het duidelijk, dat zij zich niet zo dadelijk weer verdiepen kan in de nieuwste uitgaaf van hoe ze elkaar ten slotte tòch kregen in drie forse delen in prachtband. Maar goed, ik zal tot mijn laatste snik blijven ontkennen, dat het genre dood is. Ik wil hoogstens toegeven, dat het verandert.... vooruit...., zelfs dat ik hier aan een ziekbed zit.
Het gaat inderdaad niet zo goed met het detective-verhaal. Ik weet niet of er een medisch tegendeel bestaat van bloedarmoede, maar anders vind ik dat bij deze gelegenheid uit: de detective-roman lijdt aan een teveel aan bloed. Hij werd natuurlijk in bloed geboren in de Rue Morgue in 1841, hij dreigt in het bloed ten onder te gaan, dat Dashiell Hammett op zo ruime schaal begon te verspillen in zijn Red Harvest en dat ons tot de lippen gekomen is bij de huidige Mick Spillane. ‘... fifty-eight “deads” in his six novels, and the signs are that Spillane is caught in an inflationary spiral - the last three books contained almost twice as many “deads” as the first three’. [Charles J. Rolo in zijn artikel: Simenon and Spillane: The Metaphysics of Murder for the Millions. New World Writing, New York, 1952.]
Met haar voorkeur voor Hammett verkoos Gertrude Stein de nieuwste phase in de ontwikkelingsgeschiedenis van het detective-verhaal. Het is wel merkwaardig, dat we André Gide nergens in zijn grote Journal zien ijlen over Agatha Christie, Dorothy Sayers of over de prachtige detective-lite- | |
| |
ratuur van C. Day Lewis, die het genre nagenoeg tot een poëem verhief. Evenals Stein prefereert Gide ronduit de American style, die keihard is, cynisch, brutaal, sadistisch en waarbij het fijnzinnig deduceren en combineren uit de grote Engelse tijd vervangen is door de trap onder de gordel, het subtiele spel der grijze cellen van Hercule Poirot door de explosiever werking van een linkse directe.
Hammett schreef zijn eerste korte verhalen in het ‘pulp magazine’ Black Mask. Hij begon daarmee, omdat zijn gezondheid hem noodzaakte zijn baantje als detective van de particuliere firma Pinkerton op te geven. Hij is dus een van de zeer weinige schrijvers, die zelf een ‘private eye’ was, of te wel een ‘peeker’, een ‘gumshoe’ of een ‘shamus’. Hij is verder, meen ik, de enige, die aforismen van zich gegeven heeft over zijn beroep en zelfs zulke goede, dat ik het niet nalaten kan, er enige van hem te lenen:
‘A man whom I was shadowing went out into the country for a walk one Sunday afternoon and lost his bearings completely. I had to direct him back to the city.’
‘The chief of police of a Southern city once gave me a description of a man, complete even to a mole on his neck, but neglected to mention that he had only one arm.’
Hammett was de eerste van de ‘tough school’, de richting in de ontwikkeling van het detective-verhaal, waar het accent naar de actie verschoven is. Of men het nu toejuicht of betreurt, de populariteit van dit soort is mateloos. Hammett en Raymond Chandler zijn de meesters. Zij produceren zuinig. De nieuwste vertegenwoordiger van deze school is Mickey Spillane. Vier van zijn verhalen, die in pocketbook-vorm werden herdrukt, hebben op het ogenblik een oplage bereikt van 13 miljoen exemplaren. Met deze ongekende populariteit keert de detective-story tot zijn punt van uitgang: Amerika, terug.
‘Waarom kom jij je hulde niet eens betuigen?’ vroeg de leeuw aan de vos. ‘Neem me niet kwalijk, majesteit’, zei de vos, ‘maar de sporen van de dieren, die naar u toekwamen vallen me op: ik zie er heel wat naar binnen gaan, maar ik zie et geen enkele terugkomen. Totdat de dieren, die uw verblijf
| |
| |
betraden, ook weer naar buiten komen, blijf ik maar liever wat in de open lucht’.
Sommige schriftgeleerden, zoals Dorothy Sayers in haar fameuze inleiding tot haar bundels Great Short Stories of Detection, Mystery and Horror [1928] willen in deze vos uit de fabels van Aesopus de lijnrechte voorvader zien van Sherlock Holmes en ze verdedigen deze stelling vurig. Het is een kenmerk van schriftgeleerden, dat voor hen alleen maar deugen kan, wat Nabukadnezar ook al gedaan heeft.
Het ernstigste bezwaar tegen deze theorie van de voorvaderen van Sherlock uit dat heel grijze verleden zit vast aan de definitie van ‘detective-story’. Gelukkig zijn er natuurlijk evenveel definities als schriftgeleerden. Ik zal er u niet mee vermoeien, de eenvoudigste is mij het dierbaarst. Het is die van Howard Haycraft. In zijn Murder for Pleasure. The Life and Times of the Detective Story [New York, 1941] zegt hij:.... ‘the essential theme of the detective story is professional detection of crime’. Dat brengt ons vanzelf op detectives en politiemannen en vandaar weer bij Nebukadnezar en zelfs bij Chaucer. Haycraft verklaart namelijk het stilzwijgen van Chaucer ten opzichte van vliegmachines uit het feit, dat hij er nooit een gezien had en zo kan je geen detectiveromans hebben als je geen detectives hebt, waarmee we dan van Nebukadnezar goddank afscheid kunnen nemen.
Detective-story en democratie horen bij elkaar. Ik kan me helaas niet herinneren van wie de volgende merkwaardige zinsconstructie was: ‘Now the law may be an ass, but it is also a gentleman’. In deze zin ligt het hele bestaansrecht van het speurdersverhaal verborgen. Omdat de law an ass is, denkt de heel slimme het van de law te kunnen winnen. En omdat de law toch ook weer een gentleman is, kent de law gedragslijnen. Er moet een bewijsvoering zijn en er bestaan beperkingen ten aanzien van de gedragingen der speurders. Chesterton zegt het ergens zo fraai, dat de misdadigers de kinderen van Chaos zijn en de detectives de ‘agents of social justice’. Zolang er reden bestaat voor het geloof aan de onkreukbaarheid van wet en politie kan de zuivere detective-story met zuivere logica en bewijsvoering zich ontwikkelen. Waar twijfel heerst aan de heiligheid van het bezit en aan de
| |
| |
onvergankelijkheid van de sociale orde, wordt het genre niet meer met enthousiasme beoefend.
Waar twijfel heerst aan het politionele en het rechterlijke fatsoen, als in Amerika, verdwijnt de zuivere detective-story en ontstaat die bastaardvorm: de ‘action-story’ of wel de ‘tough-guy-story’. De misdadiger bekent, omdat hij misdeed tegenover de orde en de gemeenschap. Hij bekent, omdat hij niet meer onder de macht van het onomstotelijk bewijs uit kan. Hij bekent, maar hij behoudt rechten. Bij de duimschroeven van vroeger en het eindje gummistok van heden kan de zuivere detective- story niet bestaan. Dan bekent de misdadiger, omdat hij onder de macht van de gummistok uit wil. Als ik ook eens voorspellen mag, dan voorspel ik het definitieve einde van het speurdersverhaal tegen de tijd, dat we automatisch gaan bekennen via de injectienaald; het zal in die toekomst niet meer zo belangrijk zijn wàt we bekennen, àls we maar bekennen.
Zijn grootste bloei heeft het zuivere detective-verhaal dan ook in Engeland beleefd, dat bolwerk der democratie, waar eens het bezit zo heilig was en de sociale orde zo eeuwig.
Het begon dus niet bij Nebukadnezar, bij Aesopus of bij de Apocriefen, maar bij Edgar Allen Poe. Niemand zal het mij kwalijk nemen, dat ik daar nu verder maar over zwijgen zal. Ieder artikel over het detective-verhaal begint weer breeduit te vertellen over het jaar 1841 en over die tragische Israfel, Amerika dus. Frankrijk daarna. Emile Gaboriau, die zeer belangrijk geweest is voor de ontwikkeling van het genre en Fortuné Hippolyte Auguste Du Boisgobey. Dit behoeft enige nadruk, omdat deze Franse bijdragen de in het algemeen aanvaardbare theorie van Prof. v.d. Leeuw ondergraven, dat het detective-verhaal een spel zou zijn, dat alleen ten volle in de speelzieke Angelsaksische landen gespeeld is. Het is inderdaad een spel, gespeeld met de werkelijkheid, een twee-dimensionale werkelijkheid, met de ‘boek-werkelijkheid’ wel te verstaan. De werkelijkheid van Daphne du Maurier en Lloyd C. Douglas. Niet - liefst niet - met die van de criminologische handboeken.
Na Frankrijk: Engeland. Het Engeland van Conan Doyle,
| |
| |
van Baker Street, gaslantaarns, hansom cabs en onstuimige populariteit. De vertelkunst van Conan Doyle is zeer belangrijk, nog belangrijker dan zijn bijdrage tot de ontwikkeling van de techniek van de speurdersroman. Die vertelkunst is bij de geslaagde dosering van het hoe, het waarom en het wie een element, dat zo zelden genoemd wordt en van zo'n enorm belang is. Ook Du Perron maakt er zich, in zijn Sprookje van de Misdaad wel eens van af met ‘beter’ of ‘best’ zonder meer. Het is juist het mislukken van die vertelkunst, waardoor hij Lord Peter Wimsey van Dorothy Sayers ‘onuitstaanbaar’ noemt, hoewel hij verderop, wat knorrig, aan haar een grote technische vaardigheid moet toekennen.
Met Doyle is de populariteit - om zijn vertelkunst - eigenlijk begonnen en na hem is het genre op verschillende wijzen beoefend. De ‘wetenschappelijke’ detective van alle tijden zal Dr John Thorndyke blijven, een schepping van R. Austin Freeman, die tot verbazingwekkende kunststukken in staat bleek. Zijn werk is goed gefundeerd, scherp en tot in details doordacht. Populair was hij eigenlijk nooit, daarvoor is de goede dokter wat te droog, te stijf. Een andere belangrijke figuur uit die periode voor de eerste wereldoorlog was G.K. Chesterton. Hij schreef 50 Father Brown stories, waarvan de eerste The Innocence of Father Brown in 1911 verscheen. Men ziet de verschillende richtingen bij Chesterton en Freeman al heel duidelijk. Freeman vertegenwoordigt de exacte, Chesterton de intuïtieve school. Father Brown is amusant, maar wel erg onwaarschijnlijk. Het is duidelijk, dat de behoefte van Chesterton, wat lessen in moraal en in theologie en wat briljante paradoxen kwijt te raken, hem hoger zat dan de orthodoxie van het speurdersverhaal. Hij genoot als schrijver op een heel ander gebied een grote reputatie; zijn medewerking aan het detective-verhaal verleende het genre een enorm prestige. Een ander, eveneens bijna litterair succes, dat reeds lang voor klassiek geldt, had Trent's Last Case, van de vriend van Chesterton: E.C. Bentley.
Het gouden tijdperk brak na de eerste wereldoorlog aan. Dat waren de jaren van de ‘Big Five’. Deze ‘Big Five’ zijn eigenlijk een legende. Het heeft Haycraft in 1941 heel wat
| |
| |
moeite gekost er achter te komen, wie met deze term uit de journalistiek eens bedoeld werden. Het waren: Dorothy Sayers, Agatha Christie, R. Austin Freeman, Freeman Wills Crofts en H.C. Bailey. De realistische school werd hier vertegenwoordigd door Crofts, de intuïtieve door Christie, de, ik zou haast zeggen, romantische school door Sayers en de psychologische door Berkeley. Anthony Berkeley, die ik eerder tot de vijf zou rekenen dan de gemaniëreerde Bailey, is mijns inziens de briljantste, hij was in ieder geval de meest speelse van zijn tijdgenoten. Ieder van zijn boeken is een vuurwerk. The Poisoned Chocolates Case bijvoorbeeld had maar liefst zes oplossingen en wat hij, onder het pseudoniem Francis Iles op psychologisch terrein klaar gespeeld heeft met Before the Fact en Malice Aforethought is de kenners natuurlijk genoegzaam bekend. Beide boeken zijn fabelachtig knap van constructie en behoren terecht tot de ‘classics’.
Dorothy en Agatha zijn ‘test-cases’. Eeuwige veten zijn ontstaan, huwelijken voorgoed verwoest over het vraagstuk van de mate van waardering voor The Murder of Roger Ackroyd. Handig of gemeen, ‘fair’ of ‘foul play’ met de lezer? En wat denkt u van Lord Peter Wimsey en wat vindt u van Gaudy Night?
Agatha Mary Clarissa Miller uit Devonshire placht nogal eens aan te lopen bij haar buurman, de oude schrijver Eden Phillpotts, die zich was gaan interesseren voor detectiveromans en wiens eerste boek op dat gebied in 1921 verscheen. Juffrouw Miller keek misschien een beetje de kunst van hem af, in ieder geval zullen ze over het genre wel veel gepraat hebben, maar eerst na haar huwelijk met luitenant - later kolonel - Christie verscheen in 1920 The Mysterious Affair at Styles, de eerste van de Poirot-verhalen. The Murder of Roger Ackroyd kwam in 1926 uit en veroorzaakte bij de kenners veel opschudding. Haar werd verweten, dat ze de lezer te succesvol bij de neus genomen had, terwijl bewonderaars daarentegen beweerden: de lezer behoort iedereen te verdenken. Een andere sensatie veroorzaakte Mrs. Christie in hetzelfde jaar door spoorloos te verdwijnen. De hele Engelse politiemacht was op de been, talloze amateur-detectives kwamen met de meest sinistere vermoedens opdraven, heel En- | |
| |
geland zocht de oplossing van Het Raadsel van de Verdwenen Best Seller. Ten slotte werd onze Agaat in een rusthuis gevonden, waar ze onder een andere naam was opgenomen. De medische diagnose luidde, dat ze aan een geheugenstoornis leed. Later hertrouwde ze met een archaeoloog en dat is de reden, dat we Poirot nog wel eens in Mesopotamië tegenkomen. Haar andere hoofdfiguur, de schrandere Jane Marple opereert in hoofdzaak in Engeland. De geheugenstoornis schijnt Mrs. Christie glansrijk te boven gekomen te zijn, want een tijdje geleden verscheen haar vijftigste roman.
De psychologische richting van Berkeley-Iles wordt tot op zekere hoogte voortgezet in de boeken van Michael Innes en Nicholas Blake, schuilnaam van de Engelse dichter C. Day Lewis. Met deze en andere schrijvers begonnen Oxford en Cambridge zich in moorden te mengen en hoe bevredigend sommige van deze boeken ook mogen zijn, verschillende zijn min of meer verliteratuurd en vol geleerde giechels over obscure passages bij Edmund Spenser, John Lyly of Shakespeare. Definitief ‘high-brow’ en als zodanig als afdwalingen te beschouwen van het klassieke genre. Een monstervorm verkreeg de psychologische detective-roman in de paar boeken van de nu geheel vergeten C. Daly King [o.a. Obelists at Sea], die enorme vertogen weggaf over Behaviorism en met citaten in voetnoten werkte uit Köhler's Gestaltpsychology.
Hetzelfde ‘verval’ - ik laat nu in het midden of het al of niet plezierige lectuur blijft - kan men gadeslaan in het werk van Dorothy Sayers. Ze introduceerde haar hoofdfiguur, Lord Peter Wimsey, wijnkenner bij uitnemendheid, verzamelaar van eerste drukken van John Donne en van incunabelen, in Whose Body [1923]. Deze aristocraat appeleerde sterk aan het Engels snobisme - wat du Perron waarschijnlijk onverteerbaar achtte - maar afgezien daarvan heeft Dorothy Sayers bijvoorbeeld in Murder Must Advertise een voortreffelijke en hoogst vermakelijke milieu-tekening gegeven van een groot advertentiebedrijf. The Nine Tailors blinkt uit door de weergave van de sfeer van de lage landen van Oost-Engeland, waar zij geboren werd; in Have His Carcase vond ze een reeks verbijsterende oplossingen voor uiterst gecompliceerde gebeurtenissen. Haar Five Red Herrings zou ik
| |
| |
eigenlijk haar enige mislukking willen noemen, er zijn daar enkele rode haringen te veel en het is, in tegenstelling tot haar andere boeken, zanderig geschreven. Er kan weinig twijfel aan bestaan of ze is zelf bijzonder gehecht geraakt aan haar Lord Peter en de harde jaren van zijn werven om Harriet Vane. De toermenten dezer liefde vinden hun hoogtepunt in Gaudy Night [1935], waarin zij de sfeer van een ‘women's college’ op zeer rake wijze weergeeft. Ook de lengte van haar boeken bewijst haar eigen verliefdheid op Peter en Harriet. Ieder schrijver in dit genre zorgt, dat hij zijn 15 of 16 vel druks zo ongeveer vol krijgt. Zij brengt het zonder moeite in Gaudy Night [waarin geen enkel overlijden te betreuren valt] tot bijna 500 bladzijden. Op enkele korte verhalen na, die, meen ik, tijdens de oorlog in Strand Magazine verschenen, is het vervolg op Gaudy Night: Busman's Honeymoon haar laatste detective-roman. Het beschrijft in extenso - en amusant - het huwelijk en de wittebroodsweken van het jonge paar, er gebeurt een klein moordje, het slotgedeelte geeft ons enkele kijkjes in de slaapkamer en beschrijft ons uitvoerig het lijden van Lord Peter als de misdadiger door zijn speurwerk ten slotte moet hangen. Dit laatste gedeelte is zuiver ‘Oxford-Group’ en kan als de inleiding beschouwd worden tot de bijbelse drama's die Dorothy Sayers daarna is gaan schrijven.
Ook de grote en geduchte Freeman Wills Crofts is in de laatste boeken, die ik voor de laatste oorlog van hem las, ‘groupy’ geworden. Hoe verblijdend dit nu ook moge zijn, als men psychologische handboeken en godvruchtige boodschappen gaat vermommen als detective-romans, is het duidelijk, dat we uit het Gouden Tijdperk in de ‘fin de sièclesfeer’ zijn aangekomen. Waarom, na zulk een trotse pracht, nu deze geuren van herfst? Is men misschien niet meer zó blij met de democratie? Of zijn de technische mogelijkheden opgebruikt?
Er bestond in het Engeland van tussen de beide wereldoorlogen een club van detective-story schrijvers, die half uit de grap en half in ernst een aantal regels opgesteld hebben, waarbinnen het verhaal moest evolueren. Deze ‘Detection Club’ werd in 1928 gesticht door Anthony Berkeley, die datzelfde
| |
| |
genootschap onmiddellijk met veel geest beschreven heeft in The Poisoned Chocolates Case. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat die regels de mogelijkheden van het genre, die toch al niet onbeperkt zijn, te sterk hebben besnoeid. De piste, waarbinnen de toeren moesten worden verricht, werd te klein. Om binnen die tien geboden van het ‘fair-play’ te blijven zijn inderdaad fenomenale stunts verzonnen. Op het gebied van het hoe, het waarom en het wie niet alleen, maar ook ten aanzien van de manieren, waarop men het overlijden kan bewerkstelligen en waarop men zich van het corpus kan ontdoen. Als methoden om het verscheiden te bevorderen zijn vergiftigde gekookte eieren uitgedacht en dolken van ijs, die behalve het slachtoffer slechts een plasje water nalieten. De meest bizarre methode om je van het lijk te ontdoen leek mij het verhaal van de moordenaar, die zijn slachtoffer in grote, maar eenzame braspartijen opat. Men vraagt zich af welke wijn men daarbij het beste drinkt.
Het genre, helaas, kwijnt. Waar is de grote Philip MacDonald, die een meester was van de spanning en wiens oeuvre zich kenmerkte door een verfijnd sadisme; waar is J.J. Connington, Jonathan Latimer, A.E.W. Mason, Anthony Abbot, Miles Burton, Marco Page, A.A. Milne, Kay Strahan, Phoebe Atwood Taylor, Valentine Williams? De vijftigste Agatha Christie heeft helaas niet meer dat lenteachtige, dat de vijfde had. Er worden in Engeland nog verdienstelijke werken vervaardigd door Margery Allingham met haar charmante Albert Campion, door Ngaio Marsh met haar Roderiek Alleyn, door John Dickson Carr, die dezelfde is als Carter Dickson, maar er is geen vuurwerk meer en we scheiden niet meer van onze vrouwen om haar misplaatste criminele voorkeuren.
Amerika is altijd een arm land geweest aan reuzen in het orthodoxe genre. De eerste boeken van Van Dine waren een verrassing, maar Philo Vance op het gebied der egyptologie en der kynologie werd al gauw onverteerbaar. Een meester op de wapenen is zonder twijfel Ellery Queen. Hij heeft trouwens een naam, die tot grammatikale fouten verleidt, want hij is eigenlijk twee neven: Frederic Dannay en Manfred B. Lee, die ook wel eens Barnaby Ross heten. Het zijn twee en- | |
| |
thousiasten, die een ongelooflijke bibliografische kennis van het genre bezitten en nog jaarlijks hun bundel The Queen's Awards uitgeven, waarin ze met veel opgewondenheid de treurige resultaten van hun wereldprijsvraag voor detective-short-stories publiceren.
H. Douglas Thomson schreef in zijn voortreffelijke boek Masters of Mystery [Londen, 1931], dat, zoals ik tot mijn genoegen lees, een ‘collector's item’ en onvindbaar geworden is: ‘Thus in a sense, too, the orthodox detective story may suffer a sea change, and be transformed into something strange to our present notions; but to future generations it will be orthodox. Thus there is no room for tears’. De detective-story is inderdaad aan het veranderen. Hij is populairder dan ooit, maar een man als Erie Stanley Gardner, wiens boeken bij miljoenen in goedkope edities in Amerika verspreid worden, voldoet niet meer aan de regels uit de ‘Gouden Eeuw’. Zijn Perry Mason figuur [The Case of the Grinning Gorilla, The Case of the Hesitant Hostess, of the Vagabond Virgin, of the Drowsy Mosquito en zo'n 50 andere] is een specialiteit in juridische trucjes, die o.a. het reeds gemelde vertrouwen in de blankheid van het recht ernstig ondergraven. Zijn werk is amusant en vol actie, maar na de vijftigste begint ook Perry Mason wat aan levenslust in te boeten.
De waardige Austin Freeman schreef in 1924 in een essay: The Art of the Detective Story, een vermaning neer tegen ‘sensationalism’: ‘Incident must be piled on incident, climax on climax, until any kind of construction becomes impossible’. Het stapelen van climax op climax is in Amerika in volle gang. Het terrein is prijsgegeven aan de ferme jongens, stoere knapen, de piste aan het worstelen. Het is allemaal actie en tempo, tempo. Een zekere bedwelmende monotonie. Dat tempo is vernietigend. Na de lectuur van Hammett beklaagt Gide zich over de traagheid van Conrad!
Tempo, tempo, ook in de liefde! Had Lord Peter Wimsey nog zeven boeken nodig voor hij in het trouwkoetsje mocht, dan is dat nu ook veranderd. Hij bracht het ‘hoge woord’ er niet eens uit in het Engels, maar in het Latijn:
‘Placetne, magistra?’
‘,Placet.’
| |
| |
De 16-jarige nymphomane uit The Avenger van Matthew Blood [Gold Medal Book] heeft minder geduld en minder Latijn beschikbaar:
‘Naked, she whirled about to face him angrily, cupping both hands beneath her heavy breasts. ‘See?’ she challenged. ‘You're not looking at my mussed-up hair and my shiny nose now, are you?’
En hier is een Amerikaanse collega van de goede Hercule Poirot in actie: ‘She heaved me to the floor and put a knee in my groin, an unladylike pose, but there was enough avoirdupois behind that knee to take my appendix out.... I kicked up at her, measuring the round curve of her buttocks for the effort. She was making me sore. So sore that I missed her elegant can. But I had the range now and it was becoming increasingly more important to injure her. Before she squeezed the tongue out of my mouth’. [Adam Knight, Stone Cold Blonde, Signet].
De besten, Hammett en Raymond Chandler hebben nog een zekere stijl en verantwoordelijkheid; de zwakkere broeders: Cleve F. Adams, Bruno Fischer, Wade Miller, Richard S. Prather, Don Stanford, John D. MacDonald en tientallen anderen hebben de handschoenen wel definitief uitgetrokken.
De detective-story, die eens een probleem was, waarvan ‘the basic element rational theorising’ was, volgens Thomson, heet nu zelfs in Amerika niet eens meer ‘detective-story’.
Men noemt die tegenwoordig een ‘whodunit’, een ‘who-has-done-it’, waarvoor ik de vertaling ‘wiedeejut’ op eigen atelier vervaardigde. De detective-roman was eens een kunst met bevredigende oplagen; de whodunit is een soort vrolijke keuken geworden en wordt bij miljoenen verkocht.
Mediterend over het gouden tijdperk van het genre leek mij: ‘Pavane pour un art défunt’ als titel voor dit, mijn artikel toepasselijk. De Amerikaanse ontwikkeling wettigt daarentegen een titel in Amsterdamse stijl als ‘Gein met Hein’. Het waardige karakter van dit tijdschrift deed mij een middenweg verkiezen.
Zoals het in de huidige maatschappelijke structuur ook past, is de monocle van Lord Peter Death Bredon Wimsey in
| |
| |
de slag gebleven, de slag om de massaverkoop van de wiedeejut.
De - niet volledige - bibliografie over de detective-story, die voorkomt in Howard Haycraft: Murder for Pleasure beslaat 18 pagina's. Er bestaat zelfs in het werk: New Paths in Book-Collecting [Londen, 1934] een hoofdstuk van John Carter: Collecting Detective Fiction [afzonderlijk herdrukt in 1938] voor wie op het onzalige en kostbare idee zou willen komen eerste drukken van detective-romans te verzamelen.
Voor dit artikel heb ik geput uit mijn eigen, helaas weinig systematische lectuur van vele detective-boeken en verder uit de grondige werken van: H. Douglas Thomson en Haycraft, reeds enige malen vermeld. Een bijzonder werk is ook: The Art of the Mystery Story. A Collection of Critical Essays edited and with a commentary by Howard Haycraft. [New York, 1946], Dit lijvige boek bevat ruim 50 essays over dit onderwerp. De vroegste zijn de beste: het kostelijke van Dorothy Sayers, de gedegen studie van Willard Huntington Wright [S.S. Van Dine], van E.M. Wrong, Marjorie Nicolson enz. Deze opstellen zijn zwaarmoedig en luimig, geleerd en speels. Men kan hier gegevens vinden over het huwelijksleven van Sherlock Holmes, men treft er het levendige anti-artikel aan van de grote criticus Edmund Wilson: Who Cares Who Killed Roger Ackroyd? en de weetgierige kan er, aan de hand van F. Sherwood Taylor, uit leren hoe men, gegeven 48 uur van ongestoorde arbeid, een lijk langs chemische weg kan laten verdwijnen.
In het Nederlands schreef du Perron: Het Sprookje van de Misdaad [Amsterdam, 1938 volgens de een, 1940 volgens de ander], luchtig, speels en plezierig eigenwijs. Het artikel van Prof. v.d. Leeuw: Het Detectiveverhaal als spiegel van dezen tijd verscheen in De Gids van 1944/45, is oriënterend en bevat enkele originele inzichten.
|
|