Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] Gerrit Achterberg [Gedichten] Myopie Ik tref u nog alleen plaatselijk aan. De bochten in de weg met struikgewas lijnen u af maar ik bemerk het pas bij het omzien, een eind van u vandaan. Het kan ook zijn dat op een plein spontaan uw voetstap klinkt met een bekende kras. Als ik mijn ogen opsla gaat gij ras verloren in een anders vol bestaan: een vrouw doet boodschappen, doch in uw tijd. Zij is bij deze bezigheid in strijd met de waarnemingswetten. Als zij niet verdwenen was en gij haar niet verliet zou ik u naderen en vragen om persoonsbewijs of ander eigendom. [pagina 101] [p. 101] Clair-obscur Donkere schilderijen van de nacht hangen tentoongesteld buiten het raam. Het licht is sterk onderverdeeld; spaarzaam heldert een enkel eiland op in kracht. Want zwarte vakken houden zwaar de wacht; maken het doek voor 't evenwicht bekwaam tussen mijn onbevangen gadeslaan en d'eigen ingekeerde oppermacht. Ieder detail voldoet aan wat ik denk. Het kan marmer of onder water zijn, een sein, de zee, een celkern in het groot. Het is een raadselachtig oergeschenk; vol van uw lichaam ergens in 't geheim, waarvan een deel zich af en toe ontbloot. [pagina 102] [p. 102] Keldergat Fluistering tussen ons in, grondwind over de weg, tegen de buitenmuur. Vindplaatsen van dood blad en oud papier gaan stil te keer, alsof gij weer begint. Krankzinnigheid, waaraan ik mij opwind met zachte feesten tot in elke kier, nadert, verwijdert zich, vat bijna vuur; brand, die het dor gedachtehout verslindt. Gij die ik met hetzelfde oog aanschouw en de vanzelfheid waar 'k een overbuur of boom mee ken, moet blijven in de kou; kunt u niet van het ritselen ontdoen en om het huis heen lopen naar de deur, uw hand uitsteken en hem opendoen. Vorige Volgende