Maatstaf. Jaargang 1(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Gaston Burssens Elegie [nieuwe reeks] I Waar ik het niet meer helpen kon En waar niets meer tot helpen stemde Ging niet één stond voorbij dat ik niet zon Op wraak die mild zou zijn tegen een onbestemde Bestemming die niet meer had kunnen wijken Omdat een lot zichzelf bestemming is En zich bij zijn vertrek van doel tot doel vergist Toen wist ik reeds dat zij en ik zouden bezwijken In een onmogelijke strijd Van wezen en van dromen De tijd Van vrezeloos verzaken was toen reeds gekomen Even vóór middernacht.... [pagina 84] [p. 84] II Weg van mijn huis weg van mijzelf In al de grachten die ik delf Om het berouw te doven rond smeulende vuren Is er iets meer dan overwonnen leed Is er iets minder dat men niet vergeet Dan alle lusteloos gepeins aan uren Die duren Eén uur per leven Eén leven in één huis En telkens weer wordt naar een kluis Een kruis Van uren meegegeven [pagina 85] [p. 85] III Na al die tijd - ik vraag mij niet hoe lang - Er is geen tijd meer voor de zang Die ik niet ophoud zonder stem te zingen Diminuendo van alleen herinneringen - Na al die tijd ach van beperken en bepalen Vermoedd' ik niet dat ik de tijd zou achterhalen - Na al die tijd komt alles weder neder Op wat men zich gedacht heeft en niet heeft verwacht B.v.... maar de voorbeelden zijn zo bedacht Dat men bij al dit op en neder Helaas in huis geen lege lucht meer ademt Omdat men alles met één zucht omvademt Dat niet verkleurd is en vertederd Aan vloer en muur Want uit een avontuur stapt men vernederd Weer in een ander avontuur [pagina 86] [p. 86] IV Geweven in de pijn als in een pijnloos leven En weer te zijn voor u voor mij om 't even Om 't even of ik ween of lach Om 't even of gij nacht en dag Verdriet en vreugde hebt bedreven Gij arme die mijn arm berouw Gestreeld hebt en met vragen En zonder woord mijn leed gehoord hebt en geslagen Met al het zwijgen van uw mond En 't spreken van uw ogen Gij zijt het die mij om en rond Met medelijden en met mededogen Uw beeld met al mijn rouw hebt overtogen Mee met het derven in uw mond En 't sterven in uw ogen [pagina 87] [p. 87] V Toen ik de dodenkamer binnentrad Zag ik aan géne zijde der vertwijfeling Een enkel lichtpunt dat de weifeling Aan déze zijde van de hoop bezat Toen ik de dodenkamer binnentrad Scheen alles weer zo hopeloos verloren Dat ik mijn wanhoop in geen hoop kon smoren En alle hoop weer in mijn wanhoop lag [pagina 88] [p. 88] VI Wij zijn niet altijd moe van dragen Al dragen wij voortdurend onze dagen Van tam verdriet op onze lamme leden Wij leven weinig nog met profane gebeden En bidden enkel om het geestelijk bestaan Van 't geestelijk wezen waarmee wij zijn begaan Tot in de dood Ik draag steeds wat haar leven bood Aan zware drachten In donkre dagen en in nare nachten En word nog lang niet moe.... [pagina 89] [p. 89] VII De laatste maal hebt gij de dood in d'ogen Met uwe ogen zo uitdagend aangestaard Zo onvervaard Dat hij één ogenblik zijn lach van logen Vergat en laf stond vóór uw lot Maar hij week niet terug zijn spot Kroop langs zijn lafheid weer naar boven Naar 't opperste gericht En eer gij wist dat hij uw licht zou doven Had hij uw licht Godzijgeloofd Had hij uw leed gedoofd [pagina 90] [p. 90] VIII Haar naam staat almaardoor geschreven Zo binnenin de ruimte van dit leven Dat ik hem niet meer achterhalen kan Omdat ik hem nimmer heb uitgesproken In een gesproken leegte die gebroken Zich niet meer voegen liet van vrouw tot man Welke god heeft zich zo gewroken Binnen de muren die mijn tijd bepalen Dat ik haar naam alweer zal achterhalen Vorige Volgende