A. Roland Holst
Omwegen
Een leven geleden, toen ik nog meer woorden had dan taal, vond ik in een gedicht van Charles van Lerberghe:
de la clarté dans le silence -
Daar stond ik bij stil, zooals dat heet. Achteraf beschouwd zou ik nu zeggen: een oogwenk liep ik vooruit op een besef, dat ik pas veel later in zicht zou krijgen. Want zoolang men jong is en graag somber, is er weinig kans op het besef, dat het licht een dieper geheim is dan de duisternis.
Vergeleken bij de vroeg-Christelijke wereld van de catacomben is de wereld van ons dagelijksch bestaan als een wezen, dat zich zijn jeugd nog maar vaag herinnert, en dat te bitter werd om graag somber te zijn. Waar krijgt echter in die wereld het bewustzijn een kans te beseffen, dat het een dieper geheim bergt dan het onbewuste? En wat zijn het licht en de duisternis, die ik bedoel, anders?
Alleen nog maar een mensch, die niet aan de loopende band der wereld denkt, kan van de geheimzinnige duisternis onderweg zijn naar het geheim van het licht, en hij zal wel lang onderweg blijven. Want voor wie met zijn leven denkt en niet alleen met zijn brein, is er geen rechte weg; alles kan hem afleiden en meetroonen, en het kan wel zijn, dat een bloem, die doodstil een blad vallen laat, hem op gedachten brengt, die een uitgebroken oorlog naar het vergeetboek verwijzen.
Zijn omwegen zijn niet te voorzien, al zullen zij min of meer worden bepaald door de mate waarin zijn denken onderhevig is aan hoofd, aan hart en aan huid: aan boek, beker en bed in hun onderlinge verhouding en de wijziging daarin met de jaren, die groote klok. Maar steeds - en zelfs vanuit dat bed - blijft het mogelijk, dat zijn blik, gevangen en ont-