Maatstaf. Jaargang 1
(1953-1954)– [tijdschrift] Maatstaf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| ||||||||||||
Martinus Nijhoff
| ||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||
Mijn afkomst en onderlegdheid waarborgen mij een redelijke kans. Mijn voorouders zijn reeds meer dan een eeuw te Arnhem werkzaam geweest in het boekenbedrijf, en juist honderd jaar geleden, in 1752, gaf mijn overgrootvader Jacob zijn eerste boek uit. Geen foliant, maar toch wel iets meer dan een brochure. Mijn grootvader Paulus heeft de moeilijke jaren van de Franse overheersing eervol, zij het moeizaam, doorstaan. Mijn vader Isaäc Anne is als geschiedschrijver en archivaris van Gelderland, maar evenzeer als ondernemend uitgever, de glorie van ons geslacht. Hij heeft zijn bedrijf tot bloei gebracht door schoolboeken op het gebied van wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis, die hij zelf schreef, uitgaf en vele malen moest herdrukken, hetgeen hem in de gelegenheid stelde tot de publicatie van zijn Gedenkwaardigheden, die hem een eredoctoraat en een blijvende naam in de wereld der geschiedschrijving bezorgden. Hij is nu acht en vijftig, nog vol werkkracht en zet te Arnhem zijn zaak en zijn studie voort, in beide gesteund door zijn oudste zoon Paul, die als geleerde en zakenman zijn gelijke belooft te worden. Voor mij, als tweede zoon, was in de Arnhemse zaak geen plaats meer. Na bij mijn vader de beginselen van het vak te hebben geleerd, verliet ik - ik was toen een en twintig - Arnhem en genoot het voorrecht enige jaren te mogen werken te Amsterdam, bij Frederik Muller. Frederik Muller heeft zijn gelijke niet. Hij is de grootste en geleerdste boekhandelaar ter wereld. Van hem heb ik geleerd wat een antiquariaat is, hoe men catalogussen samenstelt, veilingen houdt en nochtans zijn voorraad verrijkt. Dat klinkt wonderlijk, maar het boekenvak is een wonder. Het is even onuitputtelijk en rijk als de menselijke geest zelf. Daarna werkte ik ruim een jaar bij Franck in Parijs. Franck was geen Frederik Muller, maar zijn zaak is in de Rue Richelieu vlak tegenover de Bibliothèque Nationale, en in Parijs gaat veel om. Soms bezocht ik drie veilingen per dag, en toen Franck bemerkte dat ik werkte voor hem en geen eigen voordeel beoogde zolang ik in zijn dienst stond, bood hij mij een betrekking aan op lange termijn en stelde een compagnonschap in het vooruitzicht. In dit opzicht geleek hij toch op Frederik Muller, die mij ook iets dergelijks had aangeboden. Wat te doen? Zou ik in Parijs blijven? De barrika- | ||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||
dengevechten die ik in 1851 van nabij had gezien, maakten mij de nadelen indachtig van een al te woelige stad. Ik vroeg mijn ouders om raad. Mijn vader vreesde oorlog met Duitsland en raadde mij een langdurig verblijf in Frankrijk af. Ik moest mij, zei hij, in Holland vestigen. Maar in welke stad? Maandenlang correspondeerden wij hierover. Amsterdam was uitgesloten. Toen ik bij Frederik Muller kwam, had ik hem beloofd mij nooit te Amsterdam te zullen vestigen. Leiden was uitgesloten, omdat daar het glorierijke huis Luchtmans zo glorierijk door Brill werd voortgezet. Ook Utrecht was vanwege de concurrentie minder gewenst. Mijn ouders voelden voor Rotterdam, waar een familielid van ons als dominee stond. “Geen beter kruiwagen voor een boekhandelaar”, schreef mijn vader, “dan een dominee”. Maar ik voelde niet voor Rotterdam, omdat daar, naar ik vreesde, zo weinig oude boeken zouden te vinden zijn. Zo viel mijn keus op Den Haag, vooral op aanraden van Holtrop, de bibliothecaris van de K.B.Ga naar voetnoot*, de bibliograaf van wiegedrukken. Mijn vader had er vrede mee, vooral omdat zijn vriend Bakhuizen onlangs uit het buitenland was teruggekeerd en daar bij het Rijksarchief was gekomen. De teerling was geworpen. Op mijn reis van Parijs naar Den Haag verbleef ik enige tijd te Brussel en te Gent, kocht daar een voorraad boeken - van een goede kennis werd, met mijn vader als borg, f 7000 tegen 4% geleend om zelfstandig te kunnen beginnen - en knoopte connecties aan met Gachard, Serrure, Willems, en andere geleerden, die mij - naar ik hoop - te pas zullen komen. Vervolgens reisde ik naar Den Haag, huurde voorlopig dit pand aan de Veerkade, en weldra loste de schipper voor mijn deur de kisten met boeken die ik in België had gekocht. Ik besteedde een maand aan de inrichting van mijn magazijn, aan bezoeken bij Bakhuizen, bij Holtrop, - wiens vrouw zich als een tweede moeder jegens mij betoonde -, reisde nog eens naar Arnhem om daar Kerstmis en mijn zes en twintigste verjaardag te vieren - ik ben op Tweede Kerstdag geboren -, en nu is het 2 Januari 1853 en open ik mijn zaak. Ik ben natuurlijk niet voorzienig, maar | ||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||
van één ding ben ik zeker: alles komt terechtGa naar voetnoot*’. En dit zeggend, nam hij een plankje, waarop met sierlijke letters ‘binnen zonder kloppen’ stond geschilderd, en hing het buiten de voordeur die hij had ontgrendeld. Martinus Nijhoff had zich te Den Haag gevestigd.
Ik heb bij het aanvangsmoment van onze firma zo lang stilgestaan, omdat dit feitelijk het uur is dat wij heden in deze intieme kring van genodigden herdenken. Wij leven nu een eeuw later, en indien thans op alle zeeën schepen bevracht zijn met boeken van onze firma, dan is dit het gelukkige gevolg van het gelukkige feit dat de stichter honderd jaar geleden zoiets deed als een sluis openstellen. Alvorens u zeer in het kort een beeld te geven van het verkeer dat gedurende een eeuw in steeds toenemende mate door de sluis heeft plaatsgehad, wil ik iets vertellen omtrent de constructie en de geleidelijke modernisering van het kunstwerk. Over de constructie kan ik kort zijn. Een sluis heeft twee deuren, en zo is ook de firma van haar oprichting af tweeledig geweest, namelijk enerzijds een oude en nieuwe boekhandel, anderzijds een uitgeverij. Nog prijken, op koperen borden van gelijke grootte, deze benamingen ‘oude en nieuwe boekhandel’ en ‘uitgeversbedrijf’ respectievelijk links en rechts van de toegang tot haar kantoren die u zojuist hebt betreden. Over de geleidelijke modernisering het volgende. Het huis aan de Veerkade werd reeds na één jaar verwisseld voor een ruim pand in de Raamstraat. Men make geen onjuiste gevolgtrekkingen uit het feit, dat Martinus Nijhoff, bij de aankoop van het huis in de Raamstraat, niet in staat was om zelfs de overdrachtskosten contant te voldoen. Neen, dit gebrek aan contanten bewijst dat het hem aan de Veerkade zeer goed was gegaan. Reeds in September 1853 had hij weer een reis naar België gemaakt en heel zijn winst belegd in nieuwe aankopen. Het is altijd de trots van een Nijhoff geweest, om te kunnen zeggen, zoals mijn vader placht te doen: ‘ik heb geen geld, ik heb boeken’. Zo werkte dus de deur ‘oude en nieuwe boekhandel’ van aanvang aan op volle toeren, maar de deur ‘uit- | ||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||
geverij’ werkte nog niet naar wens. Om hierin te voorzien was een tijdschrift het aangewezen middel. Een tijdschrift schept verbindingen met mensen wier geest voor de tijd van actueel belang is. Zo zien wij Martinus Nijhoff, nauwelijks in de Raamstraat, een tijdschrift oprichten, genaamd Maandblad tot afschaffing der slavernij, dat heeft voortbestaan tot het doel waar die naam van gewaagde, was bereikt. Voorts stichtte hij in 1860 het beroemde blad De Nederlandsche Spectator, onder redactie van zijn zwager Lindo, en met medewerking van Bakhuizen van den Brink, Cremer, Lod. Mulder, Vosmaer, e.a., waarin heel, of althans half, letterkundig Nederland in de loop der jaren heeft medegewerkt, en dat tot 1906 werd voortgezet. Vervolgens, in 1868, speelde Martinus Nijhoff een grote rol bij de oprichting van het dagblad Het Vaderland, in de leiding waarvan hij de eerste zes jaar bleef betrokken, en in hetzelfde jaar 1868 werd hij de uitgever van de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis, die sedert 1836 door zijn vader en broer te Arnhem werden geredigeerd en uitgegeven. Want zijn vader was in 1863, zijn broer in 1867 overleden. De Bijdragen, onder redactie gesteld van R. Fruin e.a., hebben voortbestaan tot 1944 en bestaan sedert 1946 weder onder de naam Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden. Tenslotte, omwille van de eigenlijke bibliographie, stichtte hij in 1873 het tijdschrift Bibliographische Adversaria, onder redactie van Arnold, Campbell en anderen, dat tot 1894 - het jaar waarin Martinus stierf - heeft voortbestaan, en waarvan het tijdschrift Het Boek, dat van 1912 tot heden hier wordt uitgegeven in wezen de voortzetting is. Toen de beide sluisdeuren aldus functioneerden, bleek weldra het vaarwater te smal voor het verkeer. In 1877 werd verhuisd naar een groot pand in de Nobelstraat, terwijl spoedig bovendien een pakhuis in de Juffrouw Idastraat in gebruik werd genomen. Bovendien, in 1879, werd Boele van Hensbroek als medefirmant in de leiding opgenomen. Gedurende meer dan een kwart eeuw - om precies te zijn, tot 1906 - is Boele als zodanig in de firma werkzaam geweest. Ook in hem gedenk ik hier met eerbied een trouwe en waakzame sluiswachter. Zo overschrijden wij de drempel van de nieuwe | ||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||
eeuw en tegelijkertijd wijzigt zich het verkeer. Het zeilschip is vervangen door het stoomschip, de sluis moet verbreed en gemoderniseerd. De man die dit zou volbrengen was Wouter Nijhoff. Zoon van Martinus, opgeleid door zijn vader en in het buitenland, wordt hij in 1891, vijf en twintig jaar oud, medefirmant. Het jaar 1901 is kenmerkend voor zijn brede blik en werkzaamheid. In dit jaar onderneemt hij zijn eerste reis naar Amerika en legt de grondslag voor de geregelde betrekkingen tot de Verenigde Staten, die later, en in het bijzonder sedert 1924, zullen worden verstevigd en uitgebreid door W. Nijhoff Pzn. In hetzelfde jaar 1901 publiceert hij in De Spectator een artikel, waarin hij de instelling van een leerstoel in het Nederlands aan een der Amerikaanse universiteiten bepleit. Hiermee geeft hij de eerste stoot tot de oprichting van het Queen Wilhelmina Lectureship aan de Columbia University te New York. - In hetzelfde jaar 1901 publiceert hij de eerste aflevering van zijn Feuilles Provisoires, het begin van zijn Bibliographie van postincunabelen, die hij in de loop der volgende jaren zal samenstellen in samenwerking met pater Dr Kruitwagen en mej. Dr Kronenberg. In 1906 schoeit hij de boekhouding zijner zaak naar moderne leest, in 1908 koopt hij het pand aan het Lange Voorhout waarin wij ons thans bevinden, doet daar een nieuwe behuizing verrijzen naar het ontwerp van de architect Limburg, en brengt in 1910 de kantoren der firma van de Nobelstraat hierheen over. In 1917 ondergaat de firma een constructiewijziging. Zij wordt een naamloze vennootschap, al blijven de aandelen familiebezit. Men kan ook op andere wijze een beeld van de uitbreiding en modernisering geven. De firma is onder haar collega's de eerste geweest die vrouwelijke medewerkers in dienst nam en het werken in de avonduren afschafte. Ook het aantal medewerkers verdient de aandacht. In 1891, toen Wouter Nijhoff firmant werd, had hij acht medewerkers, in 1917 waren zij tot zes en twintig, in 1940 tot zes en vijftig gestegen. Op het ogenblik is hun aantal ongeveer honderd vijf en twintig. Ten gevolge van deze uitbreiding ging de firma in 1923 over tot de aankoop van het pand Lange Voorhout 10 en het belendend perceel in de Kleine Kazernestraat, en in 1952 tot die | ||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||
van het perceel Lange Voorhout 11. Ook de directie werd uitgebreid en gespecialiseerd na de dood van Wouter Nijhoff in 1947. Maar alvorens hierover nog enige woorden te zeggen, wil ik even stilstaan bij de schepen die de sluis passeerden, ik bedoel bij de schrijvers ten behoeve van wie de firma bestaat en die zij erkentelijk herdenkt. Niemand zal vergen dat ik nu een complete vlootrevue ga houden en men vergeve mij indien ik soms de belangrijkste bodems mocht overslaan. Martinus Nijhoff had terstond geluk. Door de opheffing van het Koninklijk Instituut dat Koninklijke Akademie zou worden, kwamen in 1854 enige werken zonder uitgever die nog door het Instituut waren ondernomen. Het waren Halbertsma's Aanteekeningen bij Maerlant en Prudens van Duyse's Nederlandsche Versbouw. Ik noem deze boeken omdat zij als eerste uitgaven eerbied verdienen en omdat zij Martinus Nijhoff in contact brachten met het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, waaronder destijds ‘Kunst en Wetenschappen’ ressorteerde. Ook dit eerste contact met de Regering, sindsdien uitgebreid tot een goede samenwerking en verstandhouding met vele der Departementen, is alleszins vermeldenswaardig. Bij de namen die ik reeds naar aanleiding van de eerste tijdschriften noemde, zal ik niet stilstaan, moet echter nog terloops gewagen van Bakhuizen, wiens Studiën en Schetsen hier in 1863 begonnen te verschijnen; van R. Fuin, wiens Tien Jaren hier in 1882 werden uitgegeven en wiens Verspreide Geschriften in 1900 zouden volgen; van Vosmaer, wiens Rembrandt, Amazone en andere belangrijke werken hier het licht zagen; van Holtrop en Campbell, wier standaardwerken over de Nederlandse incunabelen hier respectievelijk in 1868 en 1874 verschenen. Voorts moet ik vermelden dat tussen 1862 en '88 De Jonge's De opkomst van het Nederlandsch Gezag in Oost-Indië in 13 delen hier werd uitgegeven, en eveneens dat sinds 1862 hier de Staatsalmanak wordt uitgegeven, eerst in samenwerking met Broese te Utrecht, na 1922 geheel voor eigen rekening en na 1946 voor rekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Zeker mag ik niet zwijgen over een uitgave die sedert 1863 eveneens onafgebroken voortduurt. In dat jaar kwam nl. Prof. Matthijs de Vries met een verzoek tot Nijhoff om de uitgave | ||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||
van het Woordenboek der Nederlandsche Taal op zich te willen nemen, een onderneming die Nijhoff slechts dorst te aanvaarden nadat hij zich had verzekerd van de medewerking van Thieme en Sijthoff. Dat Woordenboek, dat nog steeds in afleveringen verschijnende is, werd in 1934 door de Regering overgenomen, maar Nijhoff bleef - want Thieme en Sijthoff hadden zich toen reeds teruggetrokken - de uitgever. In aansluiting hierbij verscheen in 1872 de eerste druk van Van Dale's Woordenboek, waarvan in 1950 een zevende druk, bewerkt door Kruyskamp en de Tollenaere, in het licht werd gezonden. - Volgt, in 1876, de eerste uitgave van de Wetboeken, samengesteld door J.A. Fruin, 18 maal herdrukt, het laatst in 1952, waarbij de naam van de Rotterdamse advocaat Mr N.J. Brink, de laatste bewerker, dankbaar zij vermeld. - Volgt, in 1882, de uitgave in afleveringen van het Middelnederlandsch woordenboek van Verwijs en Verdam, tijdens welke uitgave eveneens Verdam's Middelnederlandsch handwoordenboek hier in 1908-1911 het licht zag, dat in 1932, 1945 en 1949 herdrukt werd, aangevuld door C.H. Ebbinge Wubben. - Volgt, in 1884, de oprichting van het tijdschrift Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis, dat tot 1899 heeft bestaan en in 1900 overging in het Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie, tot heden toe hier verschenen. In verband hiermee noem ik dankbaar de namen van de hoogleraren Pijper, wiens Beknopt Handboek tot de geschiedenis des Christendoms in 1924, en Lindeboom, wiens Geschiedenis van de Nederlandsch Hervormde Gemeente te Londen, in 1950, tegelijkertijd in het Nederlands en in het Engels, het licht zag. - Volgt, in 1895, de verschijning van de eerste druk van de Encyclopaedie van Nederlandsch Indië, die in 1905 gereed kwam, en waarvan tussen 1917 en 1921 een tweede bijgewerkte druk verscheen, beide voor gezamenlijke rekening met de firma E.J. Brill. In aansluiting hierbij noem ik de naam van De Kat Angelino, wiens Staatkundig beleid en bestuurszorg in Nederlandsch Indië in 1929 verscheen, en die van J. Kunst, wiens De toonkunst van Java, verschenen in 1934, in 1949 een uitgebreide wederuitgave in het Engels beleefde. - Volgt, in hetzelfde jaar 1895, de oprichting van het tijdschrift Archief voor de Ver- | ||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||
zekerings-wetenschap en aanverwante vakken, dat tot 1919 heeft bestaan en van 1922 tot heden wordt voortgezet onder de naam Het Verzekerings-archief. - Volgt in 1903 de verschijning van de eerste aflevering van de Art typographique. - Volgt, in 1908, de oprichting van de beroemde Linschoten-Vereeniging, beogend de uitgave van oude scheepsjournalen en reisbeschrijvingen. Tussen 1909 en 1952 zijn 54 delen verschenen. Het is onmogelijk alle namen op te noemen, maar even onmogelijk om die van IJzerman, Rouffaer en l'Honoré Naber te verzwijgen. - Volgt, in 1911, de uitgave van de Geschiedkundige Atlas van Nederland, die in 1938 gereed kwam. Vanzelfsprekend noem ik hierbij de naam van A.A. Beekman, en tevens die van P.J. Blok, A.W. Bijvanck en P.J. van Winter, hoogleraren wier namen ook in verband met andere belangrijke uitgaven in onze fondscatalogus voorkomen. - Volgt, ook in 1911, de uitgave van het jaarboekje Parlement en Kiezer, dat tot heden wordt voortgezet, en waaraan de namen Jungmann en Van Iterson zijn verbonden. - volgen, in 1919, de oprichting van het tijdschrift Genetica, gewijd aan erfelijkheids- en afstammingsleer, dat tot heden bestaat, waarbij ik mij bepaal tot het noemen van J.P. Lotsy en Prof. Sirks, en de oprichting van het tijdschrift De West-Indische Gids, eveneens tot heden verschijnend. - Inmiddels verschijnt al sedert 1909 Nijhoff's Index op de Nederlandse periodieken van algemene inhoud, eertijds bewerkt door Van Huffel, thans door D. de Jong. - Volgen, in de twintiger jaren van deze eeuw en daarna, de zogenaamde handboeken. De letterkundige geschiedenis door Prinsen, de staatkundige geschiedenis door Gosses en Japikse, de parlementaire geschiedenis door Van Welderen Rengers, het Handboek voor het Luchtrecht, door Goedhuis, dat voor het Nederlandsch octrooirecht door Telders; en andere, waarvan ik alleen nog noem Sirk's Handboek der algemeene erfelijkheidsleer, en het leerboek van het Nederlandse strafprocesrecht door J.M. van Bemmelen. - Volgen, in 1934-1939, de negen delen van Lorentz' Collected Papers en de oprichting van Physica, het internationale tijdschrift voor Natuurkunde. - Volgt, van 1936 tot 1947, de uitgave in afleveringen van Hoogewerff's De Noord-Nederlandsche Schilderkunst, aan- | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
sluitend bij de Noord-Nederlandsche Miniaturen, uitgegeven door A.W. Bijvanck en G.J. Hoogewerff tussen 1921 en 1925. Het spijt me dat mijn stof mij noodzaakt wat lang van stof te zijn, maar ik moet u nog een zevental namen en enige jaartallen en werken noemen. 1897-1899 verschijnt Colenbrander's Patriottentijd in 3 delen. 1919-1924 Oudemans' Enumeratio systematica fungorum in 5 delen. 1921-1939 verschijnen de Capita Zoölogica, een reeks verhandelingen op zoölogisch gebied van Van Oort e.a. 1922-1935 verschijnen Van Oort's Ornithologia Neerlandica. De vogels van Nederland. 1925-1933. Uitgave van Wieder's Monumenta cartographica. 1923-1936. Uitgave van Van Marie's standaardwerk over de Italiaanse schilderkunst. 1931-1939. Uitgave van Wouter Nijhoff's Nederlandsche Houtsneden. Van D.F. Scheurleer zijn tal van werken sedert 1878 door Nijhoff uitgegeven. Noemen wij zijn Onze Mannen ter Zee en Van Varen en van Vechten, respectievelijk in 1911-1914 en 1915 verschenen, en zijn eveneens in het laatstgenoemde jaar verschenen Enchiridion van Epictetus, waarvan in 1951 een zesde druk van de pers kwam. Tenslotte noem ik Huisraad en binnenhuis in Nederland in vroeger eeuwen, van Sluyterman, verschenen in 1918 en bij herhaling herdrukt; voorts zijn Oude binnenhuizen in Nederland van 1908, en zijn in samenwerking met Cornette samengestelde Oude binnenhuizen in België van 1913, bij welke boeken zich als vanzelf aansluit het boek van Anna G. Bienfait Oude Hollandsche tuinen, verschenen in 1943. Zo ben ik genaderd tot de laatste decade van de eeuw die wij overzien, en de titels der nu volgende uitgaven zijn zo recent, of zo algemeen bekend, of beide, dat ik volstaan kan met de namen van enige schrijvers te noemen: Umbgrove, Ter Meulen, I.J. Brugmans, Brummel, Boeles, Sipma, Tammes, Telders, Husserl, van de Waal, Frederiks. Wie meer over deze schrijvers wil weten, raadplege het hier uitgegeven Wie is dat? en zal, naar ik hoop, niet worden teleurgesteld. Naam- | ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
loos vermeld ik nog Plant and Soil, uitgave in afleveringen sinds 1949 voor het Genootschap voor Landbouwwetenschap, en Applied Scientific Research, tweeling-uitgave voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en twee andere verenigingen van toegepaste wis- en natuurkunde. Nu zou ik, indien ik consciëntieus was, juist halverwege mijn toespraak zijn. Want terwijl ik uw aandacht richtte op de rechtersluisdeur, het uitgeversbedrijf, hebben wij de linker, het antiquariaat en sortiment, uit het oog verloren. En deze hebben evenzeer voortgewerkt, zoals het hart blijft kloppen naast de in- en uitademende longen en elkaar over en weer aan het leven doen deelnemen. Maar ik zal, om uwentwil, kort zijn en volstaan met de bedrijvigheid van het antiquariaat te schetsen door de vermelding dat er van 1853 tot heden niet minder dan 708 catalogussen zijn verschenen, en als u begrijpt dat een catalogus een lijst is van titels van boeken in een zeker vak, welke lijst op zichzelf reeds voor de studerende of deskundige als literatuuropgave van belang is, en dat nimmer enig boek werd vermeld dat niet werkelijk aanwezig was en verkrijgbaar werd gesteld, dan begrijpt u welk een arbeid van inkoop en verkoop, welk een kennis en overzicht, elke catalogus heeft vereist. Ik kan niet nalaten te vermelden catalogus 236, Indië; catalogussen 261-265: Nederlandse topografie; 300: Nederlandse geschiedenis; 316: De Philippijnen; 358: De Tachtigjarige Oorlog; 396: Livres rares et curieux; 408: België; 518: Hollanders in Amerika; 519: Spaanse en Portugese boeken; 595: Philosophie; 608 en 609: Kerkgeschiedenis; 679: Internationaal recht en diplomatieke geschiedenis; 696: Sociale en politieke economie, en doe dit alleen om u een beeld te geven van het uitgebreide terrein dat de catalogussen bestrijken tussen Japan en Canada, de Vrouw, het Toneel en het Socialisme.Ga naar voetnoot*
Nu wij beide sluisdeuren weer overzien, richt ik het woord tot de huidige sluiswachter, zo dit woord nog een juiste aan- | ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
duiding is voor de deskundige specialisten die het ingewikkeld organisme op het ogenblik bewaken en bedienen. Namens de familie spreek ik een woord van hulde uit voor de president-directeur, Wouter Nijhoff, en voor zijn mededirecteuren Gilhuys en Dijkema voor de wijze waarop zij, onder de algemene leiding van eerstgenoemde, hun taak sedert 1951 gezamenlijk vervullen. De heer Gilhuys is reeds een halve mensenleeftijd in de firma werkzaam en heeft zich onontbeerlijk gemaakt, speciaal op het gebied van administratie en boekhouding, de heer Dijkema, voorheen opgeleid bij Van Holkema en Warendorff en naderhand directeur van de Erven Bohn te Haarlem, heeft anderhalf jaar geleden de leiding van de afdeling uitgeverij op zich genomen. Ik spreek de hoop uit dat beide voorbeeldige werkers nog lange jaren hun beste krachten aan de firma zullen willen geven. Dit geldt ook u, Wouter Nijhoff. Gij zijt ruim vijf en dertig jaar in de firma werkzaam, werd precies vijf en twintig jaar geleden mededirecteur, voerde de éénhoofdige leiding tussen 1947 en 1951, en hebt thans als president-directeur de algemene leiding en supervisie. Uw taak is zeer zwaar, maar weinig zwaarder zelfs dan die van uw illustere voorgangers, uw grootvader en oom. Gij moet hun werk voortzetten en nog altijd doen groeien. Een beheerder en wetgever heeft het m.i. vaak moeilijker dan degeen die het land ontdekte en ontgon. Doordat gij Nijhoff heette, kwaamt gij getekend op de wereld en er werd veel van u verwacht toen gij evenals uw vader, uw oom en hun voorvaderen uitgever en boekhandelaar werd. Die verwachtingen hebt gij niet alleen niet beschaamd, gij hebt ze overtroffen. Indien de firma Martinus Nijhoff zich op het ogenblik voornamelijk bezig houdt met import en export van wetenschappelijke werken en relaties onderhoudt met alle wetenschappelijke instellingen en bibliotheken over de gehele wereld, dan is dit aan uw onvermoeide werkzaamheid, uw bekwaam beleid en uw innemende persoonlijkheid te danken. Aanvaard onze oprechte erkentelijkheid en hulde. Ik heb dit tot u gezegd namens de familie, en vooral namens ons beider grootvader, wiens naam ik draag, en namens hem, wiens naam gij draagt, mijn vader, die niet ten onrechte altijd zoveel vertrouwen in u heeft gesteld. | ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
Aantekeningen
|
|