De wijze van werken.
De ware kunstenaar heeft zoveel ideeën in zijn hoofd, die hij verwerken moet met stoffelijke middelen, dat de uren van de dag hem te kort zijn. Zijn verstand dwingt hem zich te beperken, daar hij wel inziet, dat hij behalve kunstenaar ook nog mens is, en een mens kan niet zonder verzorging, rust en ontspanning leven Zijn leven, z'n dagen zijn gedachten zijn vervuld van het schone. Dat zoekt en ontdekt hij, en waar hij het mist, wil hij het zelf maken. Uit de duizend dingen, die hij zou willen maken, kiest hij dat wat hem het meest dringt. Het doet hem pijn door de noodzaak des levens dikwijls dingen te moeten maken, waartoe hij zich slechts weinig getrokken voelt.
Een enkele keer vallen hem de opdrachten mee, namelijk wanneer het onderwerp hem veel vrijheid laat in de uitvoering.
Ook een kunstenaar heeft zijn goede en kwade dagen. Er zijn dagen, waarop zijn werk niet vlotten wil, hetzij dat zijn fantasie niet levendig werkt, hetzij de verwerking van zijn geestesbeeld niet lukken wil, hetzij dat stoornissen van buiten optreden.
In zijn atelier behoort een rustige sfeer te heersen.
Praten leidt den kunstenaar meer af dan straatlawaai. Er moet staag doorgewerkt worden. Herhaaldelijk het werk onderbreken is nadelig voor het vervaardigen van een kunstwerk. Voorstudies moeten voorstudies blijven.
Als een kunstenaar telkens zijn week stop zet om weer een voorstudie van een volgend onderdeel te maken, zal het geheel er onder lijden. Er zal te veel pose komen in zijn werk. Hij heeft dan zijn fantasie en smaak niet de vrije loop gelaten. maar zijn geestesbeeld bedorven door telkens een model te plaatsen waar enkel een levend beeld behoorde te staan. Een goed kunstenaar is volkomen voorbereid als hij gaat scheppen, en onderbreekt het verwaardigen van zijn kunstproduckt zo weinig mogelijk.
Slechts dan, wanneer zijn uiterlijk product een volkomen weergave is van wat hem in de geest zat, is zijn kunstwerk geheel geslaagd. Is theoretiseren in het algemeen reeds een gevaar voor kunst, zeker is het dat, wanneer getheoretiseerd wordt onder het maken van kunst. Een kunstenaar die bezig is aan zijn beeld, moet niet redeneren, hij moet werken. Daarvóór en daarna mag hij redeneren, en dan nog maar met mate, in zijn werk echter moet hij enkel trachten uit te beelden hetgeen hij ziet. Kunst produceren is niet werken naar recept.
Hij zal des te beter gedisponeerd zijn tot goed werken, naarmate hij zijn leven in dienst van het schone gesteld heeft. Gaat hij iedere dag opnieuw op in kunst en schone dingen, dan zal hij zuiver gestemd zijn. Heeft hij te veel andere belangen, die met kunst niets hebben uit te staan of zelfs ertegen in gaan, dan zal hij zich telkens uit de ene sfeer in de andere moeten plaatssen om kunst te kunnen leveren. En dit hindert het scheppen van kunst.
Natuurlijk zal ook hij zijn geest moeten verfrissen door ontspanning en afleiding. Deze laatste echter moeten ten doel hebben zijn liefde voor het schone te bevorderen, niet hem ongeschikt maken voor leven voor de schoonheid.
Vandaar dat grote kunstenaars bij voorbaat onschuldige en natuurlijke ontspanningen zoeken als daar zijn familieleven, natuur bewondering, omgang met eenvoudige mensen. Het meeleven met anderen zal zijn gevoel verfijnen en aan de kunst ten goede komen.