naam Robinson, kwam mij plotseling een herinnering te binnen uit Dampiers reisverhalen, waarbij niet Alexander Selkirk betrokken is, maar wel het eiland Juan Fernandez (Dampier schrijft Joan Fernando) en een zekere Indiaan Robin.
We zullen ter verklaring enkele passages uit Dampier moeten aanhalen, echter met geringe wijzigingen in stijl en spelling.
‘De 22ste Maart kwamen wij in het gezicht van het Juan Fernandez eiland en wierpen 's anderdaags het anker uit in een baai ten Zuiden van hetzelve, op vijf en twintig vademen water, geen twee kabels lengte van het strand. Terstond zetten wij onze cano uit en gingen aan land om naar een Moskito-Indiaan te zoeken, welken wij daar gelaten hadden, toen wij in het jaar 1681 (het was nu 1684) kort voordat wij naar Arica gingen, door drie Spaanse schepen gejaagd werden. Kapitein Watlin was toen ons opperhoofd, nadat kapitein Sharp afgezet was. Deze Indiaan had hier meer dan drie jaren alleen op het eiland gewoond, alhoewel hij dikwijls genoeg gezocht was door Spanjaarden, die wisten dat hij op het eiland gebleven was en hem echter nooit konden vinden. Hij was in het bos op de geitenjacht, toen kapitein Watlin met zijn volk aftrok en het schip was al onder zeil, eer hij aan de oever kwam. Hij had bij zich een vuurroer, een mes, een horentje met buskruit en een weinig hagel. Toen hij dit verschoten had, bedacht hij een middel, door kerven in zijn mes te maken, om de loop van zijn roer aan kleine stukjes te zagen, van welke hij harpoenen, spiesen, haken en een lang mes maakte, gloeide die stukken eerst in een vuur, dat hij met een stuk van een roer uit een keisteen sloeg, nadat hij het eerst had gehard. Dit hij van te voren van de Engelsen geleerd. De gloeiende stukken ijzer boog en klopte hij dan naar zijn zin met stenen en zaagde ze met zijn gehakkeld mes of sleep er door lange arbeid een punt aan, of hardde ze behoorlijk, naar gelang de noodzakelijkheid vereiste. Dit zal misschien vreemd schijnen voor iemand, aan wien de vernuftigheid van de Indianen onbekend is, maar het is niet meer dan deze Moskito's in hun land gewoon zijn, alwaar zij hun eigen vissersgereedschap zonder smidse of aanbeeld maken, alhoewel zij er veel tijd aan besteden.’......
Iets verder lezen we: ‘Maar om weder op onze Moskito op het eiland van Juan Fernandez terug te keren: het was met zodanige werktuigen, welke hij op zulke wijze als gezegd is, maakte, dat hij zodanige leeftocht bekwam, als het eiland opleverde, zoals geiten en vis. Hij verhaalde ons, dat hij in het eerst, voor hij vishoeken gemaakt had, genoodzaakt was seals (zeehonden) te eten, wat een zeer slechte spijs is: maar naderhand doodde hij nooit een zeehond, dan om er snoeren van te maken, waarvoor hij de huid aan riemen sneed. Hij had een klein huisje of hut, een halve engelse mijl van de zee, die van binnen met geitenvellen bekleed was. Zijn leger of rustkoets van stokken was omtrent twee voet hoog van de grond en ook met zulke vellen bespreid, die zijn enige bedbekleding uitmaakten. Hij had geen kleren meer, wijl degene, die hij van Watlins schip had meegebracht, versleten waren, maar hij droeg alleen een geitenvel om zijn middel. Hij had ons schip daags voor wij ten anker kwamen, gezien. Menende, dat wij Engelsen waren, had hij 's morgens eer wij ankerden, drie geiten gedood en die gereed gemaakt met kool, om ons te onthalen als wij aan land kwamen. Hij kwam dan aan de zeekant om ons over onze behouden aankomst te verwelkomen. En toen wij landden, sprong een Moskito-Indiaan, genaamd Robin, het eerst op het strand, en naar zijn landsman toelopende, wierp hij zich plat op zijn aangezicht voor diens voeten neer. De ander