| |
| |
| |
Het Vraagstuk ener eigen politieke groepering van de Katholieken.
We maken een geweldige wereldcrisis door en in de maalstroom van den huidigen chaos, waarin Europa wordt meegesleurd, blijft maar weinig onaangetast.
Wel heel merkwaardig is, dat terwijl juist tijdens de bezetting der Duitsers, de kerken de grootste weerstand geboden hebben en de godsdienst de grootste kracht was voor het lijdend volk, Neerlands nieuwe premier Prof. Willem Schermerhorn onlangs verklaarde, dat de huidige Nederlandse volksbeweging alle kerkelijke invloed moet uitsluiten: dat iemands godsdienstig geloof niets te maken heeft met het Nederlandse nationale leven.
En het blijkt zelfs dat Katholieken hiertoe hun medewerking geven. Prof J. Kors van de Katholieke Universiteit te Nijmegen zegt immers, dat momenteel in Nederland ‘de menigingen omtrent een eigen katholieke groepeering scherp tegenover elkander staan. Er zijn talrijke voorstanders eener eigen Katholieke groepeering, zij het dan dat verschillenden daaronder haar anders willen zien dan in het verleden: er zijn echter ook groepen die daarvan niets meer willen weten. Bezield door de gedachte eener grootere volkseenheid en meenend, dat een eigen politieke groepeering daarvoor een struikelblok is, zijn zij bereid deze laatste voor het eerste op te offeren.’
Goede lezers van de dagelijks hier verschijnende kranten hebben van deze strijd kennis kunnen nemen, alhoewel het erg duidelijk was, dat de berichtgeving daaromtrent - welke de Katholieke Amigoe maar zonder commentaar overnam - zeer tendentieus was.
Wat - laten we het noemen - in den geest van Schermerhorn was, werd ruimschoots gepubliceerd, en van wat vóór ‘de eigen politieke groepeering van de Katholieken’ was, werd amper melding gemaakt.
We waren daarom bijzonder verheugd, toen we dezer dagen inzage kregen van twee brochures pro en contra over deze kwestie;
nl. Prof. J.B. Kors O.P. Het vraagstuk eener eigen politieke groepeering van de Nederlandsche Katholieken.
Dr. D.A. van Meegeren O.E.S.A. Over de politieke toekomst van Nederland en de houding der Katholieken.
Pater van Meegeren wil geen eigen politieke groepeering van de Nederlandse Katholieken, maar slechts een niet-gesloten, christelijk nationale orientatie.
Even vaag als deze termen, even vaag is ook diens bewijsvoering, als we nog van een bewijsvoering zouden mogen spreken.
We vinden het dan ook niet van belang de verdere inhoud van diens geschrift aan onze lezers aan te bieden.
Wel doen we dit met de brochure van Pater Kors.
Want het is van een groot en noodzakelijk belang, speciaal ook in deze tijd voor Curaçao, waar de politieke groepering nog in wording is met al de kinderziekten aan de eerste groei verbonden, dat onze mensen goed begrijpen, welke de principieele
| |
| |
gronden zijn voor de politieke groepering onzer Katholieken, omdat hiermede te grote belangen gemoeid zijn.
Nog een derde zeer goede brochure is van W.J.M. van Gent; De Nederlandsche Katholieken en het vraagstuk eener nieuwe partijgroepeering.
Dit geschriftje noemen wij hier slechts, daar dit over de ‘concrete omstandigheden’ handelt, de specifiek Nederlandse dus.
We geven nu het woord aan Prof Kors.
Laat ik beginnen met eenige punten voorop te stellen.
1. Maritain meent te mogen spreken van een Katholieke wijsbegeerte, en het spraakgebruik kent reeds lang de uitdrukkingen: Katholieke sociologie, Katholieke ethiek, waarbij het toch gaat over zuiver wijsgeerige beschouwingen. Hoewel wijsbegeerte als zoodanig geheel onafhankelijk is, wat haar fundeering betreft, van de openbaring en zuiver product is van de menschelijke rede en op dien grond geen reden bestaat om van een Katholieke wijsbegeerte te spreken, kan men toch van den anderen kant niet ontkennen dat het openbaringsweten een grooten invloed uitgeoefend heeft op het wijsgeerig denken.
Niet zonder reden zegt men dat St. Thomas van Aquino Aristoteles gekerstend heeft.. Wijl rede en geloof terug te brengen zijn tot één en dezelfde waarheidsbron, God, kan er geen tegenspraak zijn tusschen de waarheidskennis van ons verstand en de door God geopenbaarde waarheid. Vandaar dat de Openbaring op twee wijzen ons verstand te hulp komt. In de eerste plaats als een waarschuwing of toetssteen. Ons verstand immers kan dwalen, Gods Openbaring echter is onfeilbaar. Indien derhalve het menschelijk denken in tegenspraak komt met de onfeilbare Openbaringswaarheid, dan heeft de rede hieraan een toetssteen voor haar eigen denkwerk en weet zij dat zij verkeerd geredeneerd moet hebben, anders zou tegenspraak onmogelijk zijn. Men zou het kunnen vergelijken met het geval van een leerling, die aan de door den leeraar vooraf gegeven uitkomst eener som, kan toetsen of hij een fout gemaakt heeft in zijn berekening.
In de tweede plaats geeft de Openbaring aanleinding tot en verheldering van het wijsbegeerig denken, zoals het dogma der H. Drievuldigheid en dat der Menschwording bijgedragen heeft tot een klaarder en juister persoonsbegrip. Zoo helpt dus de Openbaring de rede in haar eigen werkzaamheden èn als waarschuwing of toetssteen om niet af te dwalen, èn als een wegwijzer naar juistere begrippen. Dit geldt nog meer daar, waar de Openbaring ons in-zich-natuurlijke waarheden leert, zoals de tien geboden.
Zoo is het waar dat het geloof het wijsgeerig denken der christenheid heeft beïnvloed en voor vele dwalingen behoed en dat daarom ook de aldus onstane wijsbegeerte onderscheiden is van de verschillende wijsgeerige systemen, welke met de Openbaringsgegevens geen rekening hielden ofwel uit ongeloof, ofwel omdat men de verhouding van geloof en rede niet juist gezien heeft. Omdat de geloofswaarheden echter alleen toetssteen of wegwijzer zijn en op geen enkele wijze de conclusies van het wijgeerig denken fundeeren, daar deze door de eigen denkwerkzaamheid der rede worden gewonnen, behoudt hierbij de wijsbegeerte haar eigen zelfstandigheid en karakter van zuivere rede-wetenschap.
Wat nu de feilbaarheid van het menschelijk verstand aangaat, zoo weten wij uit de Openbaring dat na den zondeval de mensch zonder Openbaring zelfs de natuurlijke
| |
| |
waarheden slechts moeilijk kan achterhalen en dan nog vermengd met allerlei dwalingen. Dit geldt vooral de waarheden die het menschelijk leven raken en daarom ten nauwste met het passieleven van den mensch, zijn hoogmoed en begeerlijkheid samenhangen. Daar toch oefenen de hartstochten een geweldigen en in den tot het kwade geneigden mensch vertroebelenden invloed uit in het vaststellen der waarheid. De geschiedenis der menschelijke moraal geeft hiervan 't duidelijkst bewijs voor allen die zien willen. Dààr ligt ook de grond waarom de Kerk met haar geloofs- en zede- leer, gegrond op goddelijke onfeilbare Openbaring, het groote en enige beschavingsinstituut geweest is dat de in heidendom en zedebederf gezonken volken tot juister inzicht bracht in de natuurlijke zedenormen welke het menschelijk leven moeten beheerschen, en daardoor tot ware menschelijkheid. Het is door de Kerk dat de wereld haar christelijke beschaving ontving en de breuk met de Kerk heeft Europa weer doen terugvallen in heidensche losbandigheid en onmenschelijkheid. De herkerstening en gezondmaking onzer door en door zieke menschheid zal ook slechts door de Kerk kunnen geschieden. De eeuwige normen zoowel voor het individueele als voor het gemeenschapsleven zijn Haar toevertrouwd door Haar goddelijken Stichter om door Haar ongeschonden bewaard en gepredikt worden.
Wij, Katholieken, kinderen der Kerk, bezitten daardoor een rijkdom, waardoor wij de wereld kunnen redden door zelf te leven naar onze leer en die eeuwige normen ook naar buiten uit te dragen tot hen, die naar de Kerk niet hooren. Dit geldt ook ten opzichte van de normen welke het gemeenschaps-en staatsleven moeten beheerschen, wil dit inderdaad leiden tot het waarachtig algemeen welzijn. En daar ons probleem juist hierop betrekking heeft, wil ik wat nader daarop ingaan.
Het is mij onbegrijpelijk dat men de ‘voornaamste Katholieke desiderata’ bereikt acht ‘in de gelijkstelling van het bijzonder onderwijs en het algemeen kiesrecht’, of hen beperkt tot vraagstukken van socialen aard, alsof daarmede het algemeen welzijn volkomen gewaarborgd zou zijn, terwijl het toch slechts onderdeelen zijn van een volledig Katholiek staatsprogram. Mij dunkt dat zooal niet reeds het verleden, de ervaring der laatste jaren wel voor iedereen duidelijk gemaakt heeft, dat het juist gaat om de diepere gronden waarop zich het algemeen welzijn baseeren moet. De wereld wordt beroerd door de groote vraagstukken over de verhouding van individu en gemeenschap, over persoonlijkheidswaarde en menschelijke vrijheid met een daaraan beantwoordende redelijke gebondenheid, over zedelijkheid voor zoover zij bij uitstek het gemeenschapsleven raakt in huwelijksleven en openbare levenshouding, over geboortebeperking en rasverbetering, over de hooge waarde van het gezinsleven, over verhouding van economie en natuurlijke moraal, van recht en zedelijkheid, over gezonde of decadente cultuur, over waarachtig christendom als grondslag van een gezond volksleven, en daarmede over de verhouding van staat en godsdienst. Over al deze pricipieele vraagstukken heeft het Katholicisme zijn eigen vaste en onwankelbare normen, onderscheiden van die welke de levensbeschouwing van andere groepen meebrengen. Waarom anders - om één ding te noemen - dat gebrek aan woningen voor groote gezinnen in zoovele steden? Het is juist omdat men van deze door het Katholicisme ongerept bewaarde natuurlijke normen ten opzichte van al deze problemen is afgedwaald, dat de tegenwoordige wereld het ontstellend beeld te zien geeft van tyrannie aan de eene en losbandigheid
| |
| |
aan de andere zijde. En men zal ook het sociale leven niet gezond kunnen maken als deze diepere normen er niet de hechten grondslag van vormen, ook al zou misschien voor een tijd een zekere stoffelijke welvaart kunnen worden bereikt. Door het verlaten van deze normen is de liberalistische hardheid en zelfzucht, de sociaal democratische vermaterialiseering der massa, het communistisch staatskapitalisme, da nationaal-socialistische tyrannie en staatsvergoding, de ontvolkingstendenz veler landen, de verwoesting van het gezinsleven, droeve werkelijkheid geworden. Aan het vooropstellen van valsche beginselen over vrijheid, gezag, staat, menschelijke persoonlijkheid, eigendom, het sexueele leven is de ontreddering van de maatschappij te wijten, welke voor een groot deel nog lang door christelijke tradities gevoed was. Er is een heidensche mentaliteit ontstaan in lijnrechte tegenstelling met de christelijke gezindheid en de daaruit voortvloeiende waardeering van het leven. De sensus christianus, het christelijk aanvoelen is verdwenen in het individueele zoowel als in het staatsleven.
En nu zal men wel onder andersdenkenden menschen vinden, die op 't ogenblik in verschillende punten met ons overeenstemmen, waarop een bepaald program zou kunnen worden samengesteld dat voor ons aanvaardbaar is, doch men moet niet vergeten, dat bij de meesten van hen een onwankelbare basis ontbreekt. Een nieuwe strooming, een enkele gebeurtenis, welke de gemoederen in beweging zet, is soms voldoende om hen van mening te doen veranderen. En dit gevaar wordt grooter naarmate de ontkerstening voortschrijdt. De diepste oorzaak hiervan is het gemis aan een onfeilbaar leergezag. Dit openbaart zich in het stellen van een surrogaat-onfeilbaarheid van den Fuehrer. De wereld heeft geen houvast meer, en toch wil zij deze. ‘Zij worden’, zegt Paulus, ‘heen en weer geslingerd en voortgestuwd door elke windvlaag van leering, door het bedrog van menschen, door sluwe verleiding tot dwaling’.
(Ephes, 4, 14).
Dit alles mag zeker ernstig overwogen worden door hen die naar nieuwe groepeeringen verlangen op gebieden waarop de levensbeschouwing een voorname rol speelt. Zou het niet logischer zijn te streven naar een incidenteel verband als vorm van samenwerking met menschen die het slechts incidenteel met ons eens zijn?
2. Het voornaamste moet toch wel iedereen de dwaasheid doen inzien van de ook onder ons, Katholieken, nog te veel gehoorde bewering: Kerk en politiek hebben niets met elkander te maken. Dat is één van die vele leuzen welke slechts half waar en daarom juist zoo gevaarlijk zijn, nog gevaarlijker dat een totale en daarom beter kenbare onwaarheid.
De Kerk vertegenwoordigt een levensbeschouwing, welke het heele levensgebied beïnvloedt. Vandaar raakt haar werkzaamheid zoowel het terrein der politiek als van het sociale leven, van de economie, van het recht. Al deze terreinen raken de zedeleer, wijl zij de gedragingen van menschen regelt, welke gebonden zijn aan de hoogste zedelijke normen. Men sla er slechts de encycliek Quadragesimo Anno op na, waarin Paus Pius XI voor de Kerk het recht opvordert te oordeelen over sociaal-economische problemen, welke eveneens onder de Staatszorg vallen en dus deel uitmaken van het politieke leven.
Men moet daarom in 't oog houden dat het iets anders is te zeggen: Kerk en Staat hebben ieder hun eigen terrein, en iets anders: godsdienst en politiek hebben niets met elkaar te maken of op politiek terrein mag de godsdienst en dus de Kerk geen rol spelen. Men vergete niet dat het begin- | |
| |
sel: scheiding van de Kerk en Staat, veroordeeld is; dat de Kerk zich juist tegen de laïciseering, ook van het Staatsleven, met recht ten sterkste verzet heeft.
Meer behoeft hierover in verband met 't probleem dat ons bezig houdt, niet gezegd te worden. Aleen wil ik opmerken dat het mij verwondert, dat dergelijke nationaal-socialistische slagwoorden, waarmee de tot de N.S.B. toegetreden Katholieken zich meenden te kunnen verdedigen tegenover het Episcopaat, nu nog bij sommigen van ons opgeld doen. Hebben zij dan in iets geleerd, of zijn zij ook gaarne slachtoffer van zelfverblinding, omdat zij meenen anders een voor het gemoed aantrekkelijke richting niet te kunnen inslaan? Het verstand moet in den redelijke mensch de leiding hebben. Het anti-intellectualisme van facisme en nationaalsocialisme heeft de wereld al genoeg doen lijden. Door haar prijs te geven aan ‘rücksichtlose’ uitleving van ongebreidelde instincten. Hoofd en hart moeten hand aan hand gaan, doch het hoofd heeft de leiding.
3. Men heeft beweerd. dat de vraag of er na den oorlog verplichtingen t.o.v. de politieke organisatie bestaan, een kerkelijke vraag is. Deze bewering zou waar zijn als er voor den Katholieken als zoodanig slechts kerkelijke verplichtingen bestonden. Dit is volkomen onjuist en steunt op een verkeerd begrip van het woord ‘kerkelijk’. Kerkelijk is wat van de Kerk als instituut, als zichtbare gemeenschap onmiddelijk uitgaat, of daarvan een onderdeel vormt. Zoo hebben wij kerkelijke geboden, kerkelijk gezag (vandaar voorschriften die de iure divino en andere die de iure ecclesiastico zijn), kerkelijke instellingen. Doch niet alles wat Katholieken als Katholieken doen, is daarom kerkelijk. Niemand zal een katholiek gezin dat door Katholieken als Katholieken in het leven is geroepen, een Kerkelijke instelling noemen. Wat een godsdienstige of godsdienst-zedelijke vraag is, is nog geen Kerkelijke vraag. Het kan een kerkelijke vraag worden wanneer de Kerk als instituut erbij optreedt, doch eerder niet. Indien dus Katholieken als Katholieken meenen op grond van hun levensbeschouwing in omstandigheden verplicht te zijn zich op politiek terrein te groepeeren bijv. ter bevijliging van hun geloofsleven, terwille van het waarachtig staatsbelang, of zelfs ter verdediging van de rechten der Kerk, dan is zulk een groepeering geen kerkelijke groepeering, wijl ze niet aan de Kerk als zoodanig haar ontstaan dankt, doch aan Katholieken als uitvloeisels en eisch van hun katholieke levensbeschouwing in bepaalde omstandigheden. Dat neemt niet weg dat de Kerk in bepaalde onstandigheden zulk een groepeering aan haar kinderen zou kunnen opleggen. Een andere vraag echter is of de Kerk dit gauw doen zal. Doch doet zij het, dan wordt zelfs daardoor die groepeering, al geschiedt zij nu krachtens kerkelijk gebod en kerkelijke verplichting, toch zelf nog geen kerkelijke instelling, tenzij als orgaan der Kerk in haar uiterlijke
gemeenschap wordt ingeschakeld. Doch dit zal de Kerk nooit doen, juist omdat het politieke leven als zoodanig zelfstandig is, ook al ontleent het zijn juiste beginselen aan de katholieke leer en zal het indirect met kerkelijke belangen in aanraking komen.
4. Een vierde punt van betekenis in deze questie, is het vraagstuk der nationale eenheid, vooral daar deze uitdrukking zoozeer is en nog wordt misbruikt.
Men kan de nationale eenheid zien van den kant der materieele oorzaak van de gemeenschap, van den kant der individuen, gezien als bouwsteenen, waaruit de gemeenschap is opgebouwd. Zoo gezien, kan er eenheid zijn van ras, van nationaliteit,
| |
| |
streven richtte en daarom tot een exclusivistische ras- en gelijkschakelingspolitiek kwam, zelfs op het gebied van godsdienst. Een aan ras en bodem ontsproten eigen Duitsche godsdienst moest de plaats gaan innemen, zoals Rosenberg schrijft, van het ‘artfremde’ Christendom. Vandaar werd het nationaal-socialisme niet slechts een beweging op politiek gebied naar een bepaalden regeeringsvorm, doch een ‘Weltanschauung’. Het van één ras of natie zijn bracht den eisch mee van gelijk denken, willen en leven. Zulk een eenheidsstreven moest tyrannie worden.
In de tweede plaats kan men de nationale eenheid gronden op de doeloorzaak der volkgemeenschap, nl. het algemeen welzijn. En het is juist deze factor het doel, dat toch in ieder ding het wezen bepaalt, welke de waarachtige, formeele eenheid van een volk moet vormen. Juist het ééne gemeenschappelijke doel, dat alle leden hebben na te streven, brengt de eenheid van samenwerking, samenleving tot stand, welke de eigenlijke eenheid is van iedere maatschappij, ook van den staat. Zoo geeft de Zwitsersche Bondstaat het feit te zien van een ware eenheid ondanks materieele verscheidenheid van ras, taal, psyche. Ik zal niet ontkennen dat ook de materieele eenheid tot op zekere hoogte haar waarde heeft, doch de eigenlijke gemeenschapseenheid steunt op de doeloorzaak, en gaat boven de materieele verschillen uit, welke bovendien eenmaal een feit zijn. En nu geloof ik, dat het eenheidsstreven waarvoor velen thans warm loopen, veel meer door de eerste dan de tweede eenheidsopvatting geleid wordt en daarom van bepaalde gelijkschakelingstendenzen niet afkeerig is. En daarin ligt een groot gevaar, waarvan het nationaal-socialisme ons de uiterste doch logische consequentie toont. Er ligt iets van deze tendenz uitgedrukt in de leuze: weg met alle hekjes en schotjes, welke onze Nederlandse volkseenheid in den weg staan. Het openbaart een nivelleeringsdrang welke het materieele leven stelt boven het formeele.
Laat ons toch zorgen van vreemde smetten vrij te blijven! Onze Nederlandsche staatsgemeenschap bestaat nu eenmaal uit menschen van verschillende ras, verschillende psyche, verschillende cultuur, verschillende godsdienstige levensbeschouwing. De eenheid welke wij na te streven hebben is daarom een eenheid van samenleving, van samenwerking, van gericht zijn op eenzelfde gemeenschapsdoel: het algemeen welzijn van ons volk. Wij behoeven ook de verschillen niet weg te doezelen. Integendeel, in de verscheidenheid der menschen liggen meer waarden gegeven dan in een standaardmensch. Vullen bijv. de cultuur der zuidelijke Nederlanden en die van Noord-Nederland elkander niet wederkeerig aan?
Een bijzondere bespreking echter verdient, in verband met ons probleem, het verschil in godsdienst. Geloovend dat de Zoon Gods ons de volheid bracht van onfeilbare Godsopenbaring, welke Hij ter prediking toevertrouwde aan Zijn Kerk, weten wij ook dat onze levensbeschouwing van een éénige en alles overheerschende beteekenis voor de menscheid is en voor iedere menschelijke samenleving. Om haar goddelijk en absoluut karakter kan op dit punt van een toegeven aan een materieele eenheidsstreving of gelijkschakeling met ieder andere levensbeschouwing geen sprake zijn. Wat echter de formeele eenheid betreft, welke steunt op de eenheid van doelstelling: het algemeen welzijn, is juist de katholieke levensbeschouwing, verankerd als zij is in God, die zoowel de natuur des menschen schiep als haar verhief tot de bovennaturrlijke orde, van de hoogste betekenis. Moeten wij, die dezen rijkdom des geloofs om niet ontvangen heb- | |
| |
ben, niet veeleer een eer erin stellen daarvan ook in het publieke leven zoo sterk mogelijk getuigenis af te leggen, meer nog dan andere het doen ten opzichte van hun levensopvatting? Ja, juist uit liefde voor ons volk behooren wij op de krachtigste wijze mede te werken aan het algemeen welzijn door uit deze goddelijke bron de onmisbare bouwsteenen aan te dargen, welke alleen een waarachtig gemeenschapsbelang kunnen waarborgen. Daardoor zijn wij niet minder, doch meer nationaal, wijl wij het ware belang van ons volk daardoor des te beter dienen. Volkseenheid behoort in de eerste plaats samenwerking te zijn tot het gemeenschapsdoel. Laat ieder het doen op zijn wijze, als het welzijn van het geheel maar inderdaad de drijfveer is, doch wij moeten het doen op onze wijze, voortvloeiende uit onze levensbeschouwing. Dit kan alleen ten zegen zijn voor ons volk. Dit belet niet om zonder eigen zelfstandigheid prijs te geven samenwerking te zoeken op alle punten waar dit mogelijk is. Maar dan moge vooral de liefde welke allen ons dierbaar
vaderland en elkander als leden van eenzelfde gemeenschap hebben toe te dragen, de brug bouwen tot wederzijdsch begrijpen en waardeeren en de hoogste eenheidsband vormen van ons volk.
5. Een groepeering van Katholieken als zoodanig op politiek terrein is geen onmiddellijke eisch van katholieke levensbeschouwing. Deze eischt van den Katholiek dat hij zich op politiek terrein laat leiden door normen der katholieke zedeleer met betrekking tot het gemeenschapsleven en bovendien dat hij naar vermogen tracht deze beginselen invloed te doen uitoefenen op het staatsbestuur, wetend dat zij alleen de juisste behartiging van het algemeen belang kunnen waarborgen. De Kerk moet in de wereld zijn als een zuurdeesem en al de leden der Kerk moeten het hunne daartoe bijdragen. Ten opzichte nu van deze taak verhoudt zich een politieke groepeering van Katholieken als zoodanig als een middel, doch niet als het uiteraard eenig middel. Vandaar heeft zulk een politieke groepeering ook niet uiteraard het karakter van noodzakelijkheid, zelfs niet van wenschelijkheid. Dat zal moeten bepaald worden door de concrete omstandigheden. Nu moet men niet hieruit besluiten: dus is het vraagstuk of er een katholieke groepeering op politiek terrein in bepaalde omstandigheden wenschelijk of noodzakelijk is, geen principieel vraagstuk. Wat immer door het beginsel niet uiteraard wordt geeischt, kan daarom in omstandigheden wel krachtens het beginsel gevorderd worden. M.a.w. de omstandigheden kunnen dit middel voor de doorvoering van het beginsel wenschelijk en zelfs noodzakelijk maken. In dat geval eischt het beginsel de aanwending van dit middel.
Na deze vooropstellingen kunnen wij het vraagstuk zelf, naar mij toeschijnt, zuiverder zien. Het eigenlijke punt, waarover het gaat, kan nu best geformuleerd worden in deze vraag: zijn de huidige omstandigheden in ons vaderland zóó, dat het voor de katholieke staatsburgers noodzakelijk of althans wenschelijk is zich op politiek terrein afzonderlijk als Katholieken te groepeeren?
1. Het antwoord op deze vraag kan in de eerste plaats gezien worden uit een meer algemeen oogpunt. Nederland is een land met, wat godsdienst aangaat, gemengde bevolking, waarvan ruim één derde Katholiek is. Bij het niet-Katholieke volkdeel leeft daarbij, althans bij het grootste gedeelte, de traditie dat Nederland een protestantsche natie is. Men moet heusch niet meenen, dat deze opvatting alleen bestaat bij
| |
| |
een kleine meerderheid. Het begrip ‘Protestantisme’ heeft, in zijn breeden zin genomen, nu eenmaal een negatieven inhoud en omvat alles wat in Rome een gevaar ziet voor waarheid en vrijheid. En hierin stemt de groote massa van het niet-Katholieke volkdeel overeen. Het is in dit antagonisme, deze diep-gewortelde en traditioneele afkeer van Rome welke zich zoowel in het maatschappelijke als in het politieke leven steeds nog openbaart in de neiging om ons, Katholieken, zooveel mogelijk afzijdig te plaatsen, zij het dan ook veelal onbewust, en zonder eenige vijandelijke bedoeling.
Een tweede punt van overweging is 't feit, dat, al mogen sociale en economische factoren er een rol in spelen, de groote strijd gaat om wereldbeschouwingen. Het Nederlandsche volk - dit strekt het tot eer - heeft zich in het politieke leven in 't algemeen steeds laten leiden door het beginsel. De grootste partijen in Nederland: Katholieken, Anti-Revolutionairen, Christelijk-Historischen, Vrijheidsbond, Vrijzinnig-Democraten sociaal-Democraten, Communisten, waren beginselen-partijen. Zij verdedigden een bepaalde levensbescouwing, welke bepaalde eischen inhield op staatkundig gebied. De toekomst zal misschien sommige stroomingen uit het verleden wegvagen of tot onbeteekende proporties terug dringen, de stijd zal zker gaan om een levensbeschouwing, misschien uiteindelijk tusschen christendom en heidendom.
Hieruit volgt dat de Katholieken voor de positieve taak staan de normen der natuurlijke zedeleer, ook voor het maatschappelijke en politieke leven, in het belang van Nederlandsch waarachtig algemeen welzijn, tot gelding te bregen, en voor de negatieve, doch niet minder noodzakelijke taak de hun toekomende plaats in het Nedelandsche staatsleven voor zich, doch daardooor juist voor hun de eenig juiste, levensbeschouwing te handhaven en te verdedigen.
Nu spreekt het vanzelf dat, waar het hier gaat om de hoogste waarden, ook voor ons volk, deze doelstellingen met de meeste kracht moet worden nagestreefd. En nu zal men toch moeten toegeven dat, gezien de toestanden in ons land, de enkeling hiertoe minder in staat is dan de groep, dat samenwerking van velen krachtiger invloed uitoefent dan voor een enkeling in het algemeen mogelijk is. Tegenover een sterken tegenstand van de andere zijde hoort een evenredige kracht te staan van onze zijde. Ziedaar de reden waarom een groepeering van ons, Katholieken, op politiek terrein noodig, althans hoogst wenschelijk is. Dit is geen afgoderij van de eenheid als eenheid, noch een kwestie van macht om macht, doch alleen een middel om het waarachtig welzijn van ons Nedelandsche volk zoo krachtig mogelijk te waarborgen en te bevorderen. Een versnippering van onze Katholieke krachten over verschillende partijen zou dit streven in ernstige mate belemmeren. Wij zouden dan in onzen plicht inderdaad te kort schieten.
2. Er ligt - en onze tegenstanders hebben dit ook altijd begrepen - in een gezamenlijk optreden een psychologische kracht Het spreekt altijd meer aan of iets door een enkeling of door een groote groep wordt voorgestaan. De massa-regie van het nationaal-socialisme en fascisme alsook van het communisme hebben dezen factor niet zonder succes uitgebuit. Het feit dat een groote groep met enthousiasme bepaalde waarden vertegenwoordigt, doet de achting stijgen ook voor die waarden, vooral wanneer deze tenslotte in de menschelijke natuur verankerd liggen. Vandaar dat alle bewegingen leuzen aanheffen welke of steunen op een neiging van 's menschen gezonde natuur of in decadente tijd op een
| |
| |
neiging van s'menschen gevallen natuur, waarin toch altijd iets van de natuur gevonden wordt.
Het bestaan nu van een eigen politieke groepeering van Katholieken als zoodanig is een zichtbare uiting van het feit dat het Katholicisme ook voor het sociaal-economisch en staatkundig leven hooge waarden bevat. Deze openbare getuigenis voor onze levensbeschouwing in het publieke leven heeft dan ook zijn heel bijzondere waarde, ook voor ons Katholieken, zelf, welke men - onze tegenstanders leeren het ons - niet mag verwaarloozen.
3. Wij willen nu het vraagstuk zien uit een meer bijzonder oogpunt. Zij, die niet meer willen weten van een staatkundige groepeering van Katholieken, mogen zich wel ernstig afvragen wat dit te beteeken heeft voor de groote massa van onze katholieke arbeiders en ook anderen, bijzonder in dezen tijd, nu de verlokkingen van het communisme door de betoovering der Russische krachtsontplooiïng en van het fascisme door zijn eveens massaal eenheidsvertoon, zoo sterk op hen inwerken. Indien op politiek terrein het katholiek beginsel, ik zou willen zeggen, geen vorm krijgt in een eigen groepeering vean Katholieken, waarvan het de veilige en blijvende grondslag is, waarheen zullen zij zich dan wenden? Terwijl onze vroegere R.K. Staatspartij voor den katholiek als de aangewezen organisatie werd gezien op politiek terrein en daardoor de massa der Katholieke arbeiders bewaard heeft voor een afglijden naar het socialistische kamp, en anderen wellicht voor een zich keeren tot een meer liberale richting, zal men nu, zonder eigen groepeering, veel machteloozer staan om hen voor de verleiding te behoeden. Men zal ze in het politieke leven niet meer bijeen kunnen houden op de basis van hun levensbeschouwing doch slechts op die van hun belangen, hetgeen toch zeker een vermindering van geestelijk karakter beteekent.
Nu kan men wel beweren dat de standsorganisaties hiervoor te waken hebben en hun leden zóó moeten vormen dat zij voor deze verleiding niet zullen bezwijken. Doch men moet in de eerste plaats niet vergeten, dat niet alle Katholieken leden zijn van hun respectievelijke standsorganisaties, en in de tweede plaats dat in werkelijkheid de opvoedende invloed van de standsorganisatie lang niet is wat hij zijn moest. De vakvereeniging had meer de belangstelling van onze arbeiders dan de standsorganisatie en ook in andere standen werkte de belangenfactor sterker dan de liefde voor het beginsel. De R.K. Staatspartij was daarom in het verleden niet alleen een gewenschte, doch zelfs noodige aanvulling, wilden velen op politiek terrein niet op een dwaalspoor komen.
Wij mogen wel overwegen dat wij ook verantwoordelijk zijn voor onze zwakke broeders. Hun geestelijk belang weegt zwaarder dan het stoffelijke, terwijl het bovendien juist de vraag wordt of, door het opgeven van een eigen groepeering op politiek terrein, die stoffelijke belangen juist enblijvend gewaarborgd zullen worden.
4. Men zal bij de beslissing van ons probleem zich ook moeten afvragen, wat de andere groepen der Nederlandsche bevolking zullen doen. Is het niet hoogst waarschijnlijk dat Anti-Revolutionnairen, Christelijk-Historischen, Sociaal-Democraten en Communisten met eigen politieke groepeeringen zullen terugkomen, ook al zouden er onder hen gevonden worden, die tot een andere groepeering genegen zouden zijn? Is het dan wel raadzaam dat wij, Katholieken gaan spelen en onze vanen opbrengen? En dat, waar wij inderdaad de eenige in alle opzichten juiste levenbeschouwing, ook al
| |
| |
bezien wij haar niet van haar godsdienstige en bovennatuurlijke - dat behoort niet direct op het terrein der politiek - doch van haar onder invloed van het bovennatuurlijke gezonde natuurlijke zijde, hebben uit te dragen.
Deze uiteenzettingen hebben niet de bedoeling om het verleden terug te roepen zoals het was. De geweldige gebeurtenissen hebben ook ons begane fouten doen inzien, vooral van een al te bekrompen partij-politiek. Doch wij hebben ook gezien hoe het één-partijstelsel niet alleen het eigen volk, doch ook de wereld tot een ramp is geworden, wat in onze moderne, juist op het gebied van levensbeschouwingen zoo verdeelde en ontkerstende wereld niet anders kan. Ook daaruit moeten wij een les trekken. Men trachte het goede uit het verleden te behouden en wat ongezond en verkeerd was, te verbeteren. Tot dat goede behoorde ook onze eigen katholieke groepeering op politiek gebied, ook al moge er bij de R.K. Staatspartij veel te wenschen over geweest zijn. Menschenwerk is nooit volmaakt, doch altijd voor verbetering vatbaar, zeker als de goede wil aanwezig is. Doch men late zich niet door een verkeerde opvatting over volkseenheid tot acties leiden welke wij later te betreuren zouden hebben. En evenmin als de andere partijen uit angst voor het daar aan verbonden isolement zich gedrongen voelden zichzelf op te heffen, behoeven wij dit te doen. Zichzelf zijn sluit bovendien samenwerking niet uit. En indien er onder onze andersdenkende landgenooten zijn voor wie het bestaan eener eigen politieke groepeering onzerzijds, een beletsel zou zijn met ons samen te werken, dan getuigt dit van een mentaliteit welke ons maant op onze hoede te zijn en onze eigen zelfstandigheid nog meer noodig maakt.
Laat ons hopen dat het samen doorstane leed en de samen gevoerde strijd voor ons dierbaar vaderland ons allen dichter bij elkaar gebracht heeft en geleid tot een wederzijdsch begrijpen en waardeeren. Daarvan moge een intenser streven om samen te werken tot hooger bloei van onze Nederlandsche gemeenschap de blijvende vrucht zijn.
|
|