Gebed tot onze lieve Vrouwe van den goeden duik
Wij nemen hierbij voor onze lezers over uit ‘De Gelderlander’ een typisch oorlogsgedicht. Mogelijk is het ook in andere Katholieke bladen verschenen. Het gedicht verscheen anoniem, maar de schrijver blijkt een goed dichter te zijn. Het woord ‘duik’ in het gedicht betekent natuurlijk onderduiking.
Sterre der zee, schenk mij Uw hemellicht
Dat ik geruischloos sluipen kan langs 't pad
Naar 't hol, dat onder varens ligt verborgen,
Moeder van God, schenk mij het vergezicht
Van het geloof aan de eeuwigheid, opdat
ik niet verzink in het moeras der zorgen.
Heide en veen zijn nu mijn toevluchtsoord
Als eens voor U de ruigte der woestijnen,
Weer moest een volk in slavernij verkwijnen,
Weer heeft een land aan vreemden toebehoord,
Weer heeft een vijand kinderen vermoord
Weer kwam het juk de ticheldragers schrijnen.
Zoo 'k ooit gebeden heb in vol vertrouwen
Dat al mijn nooddruft diep begrijpen vond
Dan is het nu: Gij kent de striem der touwen;
Gij stondt er bij, toen 't marteltuig Hem schond.
De diepste smart van ooit heeft U doorwond;
Gij zijt van aller leed de Lieve Vrouwe.
Gij deelt de smarten niet in groot en klein
Dat is 't geheim van 't Goddelijk mededoogen.
Hoevelen er ook onderduikers zijn,
Gij zijt hun aller weg reeds langs getogen;
Gij kent de veilige slaap in 't stroo der dorpen;
Gij kent de smart, weer te zijn uitgeworpen.