| |
| |
| |
Het Pausdom in de Geschiedenis
door G. Goyau.
Het Pausdom en de Kruistochten.
In 1095, op het Concilie van Clermont, traden Paus en Christenvolk, buiten keizer en koningen om, in directe verbinding met elkander. Deze beide machten gingen zich verbinden voor het maken van geschiedenis en uit deze entente ontsproten de kruistochten, welke twee eeuwen duurden.
Urbanus II was toen uit Rome verbannen en hij opende deze eigenaardige stoet van zwervende Pausen, die in ballingschap sterker werden, doordat zij in contact kwamen met de Christenen van alle landen.
Keizer Hendrik IV had in Rome een tegenpaus aangesteld; evenals de keizer in het Westen had ook de keizer in het Oosten scheuring gemaakt; Philip I koning van Frankrijk lag onder excommunicatie en Willem de Rode van Engeland trachtte deze te trotseren.
Maar eensklaps schenen de vijandelijkheden van Hendrik, Philip en Willem van geen betekenis meer en in een uitbarsting van religieuse ijver, werden de kleingeestigheden van de vorsten omvergelopen en Urbanus, door de groten der wereld miskend, had met één klap de hele wereld voor zich gewonnen. Men nodigde hem uit om zijn zending te bewijzen en hij bewees deze door ze te vervullen. De Christenen volgden hem in een niet te weerstane beweging en op zekere dag zag men zelfs de broer van den antipaus zich aansluiten bij den kruistocht, welke door Urbanus werd gepredikt. Om menselijke belangen had de lekenmacht de Christenheid verscheurd, Urbanus herstelde deze weer om goddelijke belangen.
Met het prediken van de kruistocht, verhief Urbanus zich met één zet boven de twee keizers; die van Byzantium toonde zich onbekwaam om het heilige land tegen de Muzelmannen te verdedigen en de Duitse keizer scheen er zich niet om te bekommeren. De een ontbrak het aan kracht, de andere aan goede wil. De Paus en de volkeren zouden deze zaak wel opknappen.
Behalve Richard Leeuwenhart, een extravagant en Lodewijk IX, een heilige, zijn de koningen van Engeland, Frankrijk en Duitsland hun volken niet voorgegaan in het aannemen van het kruis; maar de volken hebben hun vorsten er toe gedwongen.
De strijd van het Pausdom tegen de Islam was al heel oud. Leo IV in 854, Joannes X in de 10e eeuw en honderd jaren later Benedictus VIII hadden Italië dapper tegen de Saracenen verdedigd. Rondom de wijk, waarvan de St. Pieterskerk het centrum was, had de eerste dezer Pausen een muur getrokken van 40 voet, om aldus de Apostolische Stoel te beschermen tegen de zeerovers, de voorlopers van de Saracenen. Doch toen het H. Graf in gevaar kwam, wilden de Pausen niet meer wachten totdat de Turken naar het Westen kwamen. Reeds hadden Gelbert en
| |
| |
Gregorius VII gedroomd van een oorlog tegen de Halve Maan, maar de omstandigheden leken hun niet gunstig, en ook schenen zij nog ongunstig ten tijde van Urbanus, maar hij stapte over de moeilijkheden heen, en met een bewonderenswaardige scherpzinnigheid, begreep hij dat het uur gekomen was.
Verplaatsen wij ons in de maatschappij van het leenstelsel, waarin voortdurend brutaliteit en godsvrucht om het bezit streden, waarin graag geweldenarijen gepleegd werden maar ook de vrees voor de hel gekoesterd; waarin men graag zijn kracht toonde, maar ook de vrees voor God. Nu kwam er een Paus met een voorstel om krijgsondernemingen te beginnen, welke verdienstelijk zouden zijn voor de hemel; dit voorstel was voor de mensen van toen een openbaring en tevens een verlichting; een openbaring, omdat zij bewust werden van hun goddelijke roeping; een verlichting, omdat op het ogenblik zelf, dat Urbanus hun de Godsvrede oplegde, die een einde maakte aan hun onderlinge twisten, hij hun de Godsoorlog voorstelde, waarin zij zouden moeten strijden tot uitputting toe, De drang van den Paus en de drang van hun kracht, werden in een voorstel verenigd.
Men begrijpt nu het verhaal van de kroniekschrijvers en het enthousiasme, waarmee het gehoor van Urbanus was bezield. Hun geweten was nu gerustgesteld omtrent de oorlog en de boetvaardigheid; zij waren nu niet meer in het onzekere en dank zij de kruistocht - een penitentie en tevens een oorlog - vonden zij weer eenheid terug in hun leven, eenheid tussen lichaam en ziel. Hun lichaam werd in dienst gesteld van hun ziel. en toen deze massa's in beweging kwamen, realiseerden zij het oude ideaal van de Kerk, dat het geestelijke en het tijdelijke aan elkander gecoordineerd zijn.
‘God wil het’ riepen zij; Urbanus, de plaatsbekleder van God en de stem van hun binnenste spraken dezelfde taal en zij trokken op.
De mannen van de middeleeuwen, groot in het tournooi, maar ook groot in hun godsvrucht, hadden hun weg gevonden.
Men ziet hier een verschijnsel, zo zeldzaam in de geschiedenis, waarin het geloof geheel en al opgaat in het sociale leven. Wij mensen van het heden, moeten zelfs onze geest inspannen om het originele van deze beweging te begrijpen. Want ieder onzer verdeelt tegenwoordig zo graag zijn persoon: we maken een compromis met het goede zowel als het kwade, met de verplichtingen van het Christelijk leven als wel met het doen en laten van de wereld; en zo is het bestaan van de moderne mens een COMBINAZIONE geworden.!
De mensen van de middeleeuwen, waren te eenvoudig, te logisch om van dergelijke situaties te houden; zij droomden van een bestaan, waaraan zij zich konden wijden met ziel en lichaam. En Urbanus II wees hun zulk een bestaan aan. Hij maakte de menselijke gedachte tot werkelijkheid; hij sprak een taal, die hun aanstond en waar zij gaarne naar luisterden; hij vroeg dat men hem zou volgen en de vurige menigte verdrong zich om hem voor te zijn. Onder de leiders der volken staat deze Paus op de eerste rang; want de weldoeners zijn niet zij, die de massa's voeren op vreemde wegen alleen maar door hen zelf gemaakt; maar wel zij, die aan de massa's den weg wijzen, welke door de massa's instinctmatig worden aangevoeld, maar waarvan zij nog maar een onvolmaakt idee hebben.
Ziedaar de dienst welke Urbanus bewees aan de maatschappij der middeleeuwen.
Noch het weinig succes, noch de kwade wil der vorsten, noch de verslapping van het enthousiasme konden het Pausdom ontmoedigen. Gedurende vele eeuwen wezen de Pausen op het wachtwoord van Urbanus II. Eugenius II, Innocentius III, Honorius III,
| |
| |
Gregorius IX en Innocentius IV herhaalden telkens met luider stem ‘GOD WIL HET’. Maar de echo werd steeds zwakker en de nationale aspiraties, die meer heil zagen in onderlinge strijdpartijen verzwakten ten slotte de stem der Pausen geheel en al. De Christenheid kon niet de Halve Maan bestrijden, wanneer er onderling geen vrede was; en sinds deze vrede onmogelijk werd, werd de kruistocht een hersenschim.
Ten tijde van Innocentius III was Venetië machtig genoeg om tegen Constantinopel een expeditie te ondernemen, welke eigenlijk bestemd was voor het heilig Graf. De Paus was hierover zeer ontevreden; de kortstondige stichting van het Latijnse keizerrijk te Constantinopel scheen het wantrouwen en de haat van het Oosten tegen het Westen te rechtvaardigen; maar wat kon Venetië dat schelen, als het haar rijkdommen maar zag toenemen.
In de 14e eeuw droomden ondernemingsgezinde mannen, die te laat geboren waren, van nieuwe krijgstochten; een conditio sine qua non, was voor hen een handelsblokkade op Egypte. Raymundus Lullus en Marino Sanudo, de minderbroeder Fidentius en de dominicaan Willem van Adam waren het hierin allen eens; maar de handelsrepublieken, wier galeien voor dit doel gevraagd werden, hadden geen oren voor dergelijke plannen. De patriotten der grote staten en de winkeliers van de kleine hadden andere zorgen dan een kruistocht. Peter I van Cyprus en Amadeus VI Graaf van Nevers bestreden zonder vrucht de Islam. En toen op het einde van de 14e eeuw de oude cordelier Philip van Mezières zijn tijdgenoten nog eens wilde wakker schudden, dacht men met een geestesverschijning te doen te hebben.
In alle geval was het initiatief van Urbanus II vruchtbaar geweest.
Twee eeuwen lang heeft het de loop van de geschiedenis beinvloed en deze invloed was een weldadige. De voordelen welke de beschaving aan de kruistochten dankt, verdienen te worden ingeschreven aan de creditzijde van het Pausdom.
| |
Het Pausdom en het Duitse Keizerschap.
In onze studie omtrent de actie van het Pausdom in de Middeleeuwse maatschappij, hebben we gezien dat het de medewerking had van de volken. Soms zagen we de keizers de Pausen tegenheden, soms hielden zij zich op een afstand en lieten aan de Pausen de zorg over voor de christenheid.
Intussen wees hun de theorie van het Heilige Rijk, een vinding van de theologanten, op een andere rol.
Er zijn twee soorten van politieke theorieën; de een is ontleend aan de opgedane ondervinding en steunt op de voorbije geschiedenis; de andere maakt de komende geschiedenis.
De theorie van het Heilige Rijk staat buiten deze verdeling.
Men kan niet zeggen, dat ze steunt op de voorbije geschiedenis, want ze is er telkens mee in tegenspraak. Maar men kan evenmin zeggen dat ze de komende geschiedenis gemaakt heeft, want ze werd eerst opgesteld heel lang na de kroning van Karel de Grote. De oprichting van het Keizerschap was een feit vóór dat de theorie het licht zag.
Doch wanneer een politieke opvatting lange tijd de geesten beheerst heeft, niettegenstaande een voortdurende tegenspraak met de feiten, dan kan men deze toch niet zo maar als een mislukte speculatie voorbij gaan. Zij voorzag immers in een behoefte van de mensen.
Dit tijdperk van private oorlogen, was een der meest idealistische van de historie. De mens dorstte naar eenheid en de constructie van het Heilige Rijk leste deze dorst en was een oplossing voor de verbrokkeling door 't
| |
| |
leenstelsel. Naarmate de versterkte kastelen en leenburchten gaan ineenstorten, zal de horizon zich voor de menselijke blik verwijden; en de mensen zullen een juiste kijk op de dingen gaan krijgen en hard gaan werken aan de nationale eenheid. Dan zal deze fictieve en verre horizon, waardoor hun verbeelding zich ontwikkeld had, verdwijnen, de betekenis van het Imperium zal langzamerhand zijn kracht verliezen; het begrip natie, dat door de feiten gegroeid was, zal voortaan voldoende zijn voor hun behoefte aan eenheid; zowel in de maatschappij der zielen als die der lichamen zullen de mensen deze universele en idieële harmonie gaan verbreken, welke de Kerk had willen handhaven.
Op een afstand lijken de religieuse omwentelingen der 16e eeuw en de vorming van de theorie van het Heilige Rijk, als schommelingen van de mensheid tussen het idee van het vrije souvereine individu en het idee van een geordende en éne Christenheid.
Deze theorie nu is de volgende;
De mens bestaat uit ziel en lichaam; hij is tegelijk dubbel en een. Zo bestaan er millioenen mensen d.w.z. millioenen zielen en millioenen lichamen.
Uit dit samenstel van het menselijk wezen, ontstaat in de maatschappij het onderscheid tussen geestelijk gezag nl. de Kerk, meesteres van alle zielen en het tijdelijk gezag nl. het Imperium, meester van alle lichamen.
Uit de eenheid van het menselijk individu moet logisch volgen de volmaakte eenheid van het geestelijke gezag en het tijdelijke. Zij moeten in de historie samengaan, zoals ziel en lichaam in het leven.
Wanneer we nu, in plaats van uit de natuur der mensen, redeneren van uit de natuur van God, dan komen we tot eenzelfde conclusie.
God is souverein over ziel en lichaam, Van Hem komt alle macht op aarde.
De Paus is Zijn plaatsbekleder voor het geestelijke, de keizer Zijn plaatsbekleder voor het tijdelijke. Ziedaar de twee gedelegeerden voor de Goddelijke voorzienigheid. Maar God is één; Paus en Keizer oefenen ieder een deel uit van de functie van God; evenals de Goddelijke natuur verwarring en chaos uitsluit, zo moeten ook deze twee helften van God noodzakelijk met mekaar overeenstemmen en hun samengaan voor de o gen der mensen verpersoonlijkt de Goddelijke eenheid.
Hetzij men dus de redenering opzet van de kant der goddelijke natuur, vanwaar deze dubbele macht uitgaat, hetzij van de kant der menselijke natuur, waarop deze dubbele macht wordt toegepast, men komt tot dezelfde conclusie. Logica en metaphysica eisen de eenheid van Pausdom en Keizerschap en om dit politieke theorema te demonstreren heeft men de keuze tussen twee argumentaties, die elk bijna geometrisch sterk zijn.
Maar aangezien de hartstochten van de mens zich niet onder de geometrie laten onderbrengen, zal de geometrie ook geen historie maken; de theoremas hebben een gevolg en het is daar, dat de hartstochten oprijzen. De ziel staat boven het lichaam, dit wordt bewezen door de Christelijke theologie, de heidense filosophie en het gezond verstand. Welnu, de geestelijke macht is meester over het lichaam; dit behoeft niet bewezen te worden, dit is een definitie. En deze twee stellingen zijn de major en minor van een redenering, met deze conclusie; dus de geestelijke macht staat boven de tijdelijke macht.
Overigens bestaat er een verschil in de eed, welke de Keizer aflegt voor de Paus en die welke afhankelijke vorsten doen aan de H. Stoel; de keizer immers is geen vazal maar hij heeft zijn titel van den Paus en de Paus beoordeelt de gevallen, waarin de Keizer zou moeten worden afgezet.
| |
| |
Hiertegen kwam de Keizer in opstand. Verschillende malen vóór Barbarossa heeft hij deze leer bestreden met het zwaard; doch sinds Barbarossa vond hij wetgeleerden om deze theorie aan te vallen en daar tegenover te stellen de theorie van den Cesar.
Met behulp van een beeldspraak, sprak men van twee zwaarden. Volgens de keizerlijke theorie had Christus het geestelijk zwaard gegeven aan den Paus, het wereldlijke zwaard aan den keizer. Dit idee wordt door de Saksen-spiegel ontwikkeld. Volgens de Pauselijke theorie, uiteengezet in de Zwaben-spiegel had Petrus de twee zwaarden ontvangen en gaf hij het wereldlijke zwaard aan den Keizer.
De tweede opvatting legde aan den Keizer een verantwoordelijkheid op, waarover de Paus het oordeel had uit te spreken; de eerste gaf hem een macht, waarover hij alleen in het hiernamaals met God te regelen zou hebben. Onder de Hohenstaufen, Philips de Schone en Lodewijk XIV zal alleen met deze theorie rekening worden gehouden.
Onder de dynastie der Hohenstaufen was het conflict tussen Keizer en Paus van een woeste grootheid. Het ging niet meer, zoals in de tijd der Saksische keizers om de vrijheid der kerken, maar om de vrijheid der volken. Voor Frederik Barbarossa en Frederik II was het ideaal, een absolutistische heerschappij. In Duitsland konden zij dit ideaal niet verwerkelijken, omdat daar het leenstelsel machtig was en het Romeinse recht weinig gekend en vooral weinig bemind was. Daarom wilden zij Italië het voorwerp van hun heerszucht maken en droomden zij van een persoonlijke unie van Duitsland en Italië onder de keizerlijke scepter. Daarvoor moesten rechten geschonden worden; die van de koningen van Sicilië, welke vazallen waren van den Paus, en die van den Paus, welke geen kapelaan wilde zijn van den keizer.
Toch traden de Hohenstaufen deze rechten met voeten en zo ontstond er een strijd, welke een eeuw duurde, tussen de Welfen, partijgenoten van den Paus, en de Ghibellynen, partijgenoten van den keizer. Onder Inocentius III was er een wapenstilstand van 20 jaren. De Hohenstaufen wilden van Italië een proefkonijn maken voor de herleving van het Cesarisme. Eerst Adrianus IV en daarna Alexander III traden er tegen in verzet. Op de bijeenkomst van Roncaglia proclameerde Frederik Barbarossa het oude beginsel; ‘Wat aan den vorst behaagt, heeft kracht van wet.’ De Lombardische steden protesteerden en kregen den Paus als bondgenoot en toen hun bondgenootschap, begerig om de verwoesting van Milaan te wre ken, tegen den keizer een burcht van onafhankelijkheid bouwden, noemde men deze stad, ter ere van den regerenden Paus Alexandria.
Het leven van Paus Alexander werd verdeeld tussen ballingschap buiten, en krijgsrumoer binnen Rome. De onrust der tijden deed echter geen afbreuk aan zijn prestige. Hij bezat het vertrouwen der volkeren en de morele macht van het Pausdom, en dit gaf hem de kracht, om van uit de hoogte te spreken, zelfs tegenover de vorsten welke zijn gastheren waren... Toen Barbarossa vrede wilde maken met Italië, dicteerde Alexander als overwinnaar de voorwaarden. Hij deed het mede voor de beide Siciliën en de Lombardische steden; hij besprak de belangen van Italië, waarvan hij de beschermer was. De vrijheid van den Paus en de vrijheid van de Cisalpijnse volkeren, welke lange tijd bedreigd waren door eenzelfden vijand, triomfeerden aldus terzelfder tijd. En de beloften, welke Frederik gaf te Venetië en te Constanz, waren meer dan een enkel terugtrekken van een veroveraar; zij waren de nederlaag van de leer eener tirannie. In de basiliek van San Marco knielde de machtige keizer neer voor
| |
| |
den Paus; het was het godsdienstig eerbetoon, zoals volgens de gewoonte paste; maar in aanmerking genomen dat deze Paus Alexander heette en deze keizer Barbarossa, had deze kniebuiging politieke betekenis en was ze niet enkel etiquette. In enkele minuten waren de antipausen en de soldaten, welke deze knielende keizer tegen den Paus had opgeroepen in de nederlaag, waarvan ze niet meer zijn opgestaan. Alleen door de kracht van zijn geduld, had Alexander een dergelijk resultaat bereikt. Na een schisma van dit vicariaat met twee hoofden, wat God over de wereld had aangesteld, verenigden zich weer de twee plaatsbekleders, maar de tijdelijke plaatsbekleder betaalde alleen de onkosten voor de plaats van samenkomst. Hij ging de weg weer terug: de gevaarlijke weg, waarop hij zich 20 jaren lang van zijn collega had verwijdered; en op het beginpunt werd hij weer ontvangen als den verloren zoon, zonder verwijt en onvoorwaardelijk, zelfs zonder penitentie. Was de terugkeer van Frederik, welke een einde maakte aan zijn heerszucht en aan zijn theorie, en welke zelfs een groot deel van zijn leven vruchteloos had doen zijn, niet de meest zware penitentie?
Alexander III maakte geen misbruik van zijn overwinning, welke hij niet beschouwde als een persoonlijke, maar als een van allen op een; en Barbarossa was een van de weinige keizers, welke aan het Pausdom vergaf, dat het hem getemd had. Zijn laatste levensjaren sleet hij in goed werk te maken van zijn ambt als koning van Duitsland en hij besloot dit schitterend op de Rijksdag van Mainz, door als keizer den kruistocht te ondernemen, welke hem het leven kostte.
Niettegenstaande de voortdurende gevaren, waaraan de Paus door het bestaan van het keizerschap was blootgesteld, dacht Rome er toch nooit aan, om den Keizerstroon vacant te laten. Het beschouwde het keizerschap als een der twee organen, nodig voor het leven van Europa.
Tegenwoordig is men er soms over verwonderd, wanneer men hoort van een beroep der kerk op de staat; b.v. voor de oplossing van de sociale kwestie; en men is het er dan niet mee eens, dat de kerk zo welwillend is, om uitbreiding te geven aan de macht van de leken.
Dit komt, omdat er een theologische opvatting is van de staat, waarvan de kerk de toepassing wenst. Zij meent, dat het niet geoorloofd is, de souverein voorbij te gaan, om zich zelf de moeite te besparen, voor diens misbruiken te waken en zo nodig te veroordelen:.
De openbare macht heeft een zending, waarvan de algehele vervulling nuttig is voor het algemeen welzijn. Er kan geen maatschappij bestaan, waar deze macht in gebreke blijft, omdat zij dan zou missen regel en gezag, welke in naam van het sociale recht, het individuele initiatief moet beschermen en bewaken. Ieder van ons draagt in zich rond een candidaat voor de absolute souvereiniteit. De kerk nu, wil ongeschonden bewaren het begrip van maatschappij, en daarom stelt ze een grens aan onze individuele eisen; en opdat de feiten dit begrip zullen levend houden, is het bestaan van een staat nodig. Hoe paradoxaal ook deze bewering schijnt in een tijd, dat men zo dikwijls de kerk beschuldigt van geen eerbied te hebben voor de staat, we zullen toch moeten erkennen, dat in de loopder eeuwen theologanten en Pausen, het best het bestaansrecht van de staat hebben verklaard.
En omdat in de Middeleeuwen de kerk de Christelijke maatschappij opvatte en zag, als een grote eenheid, wilde zij een keizer; niet alleen als een symbool maar als een beschermer van deze maatschappij; en zij gaf hem niet alleen een representatieve rol maar ook actieve functies.
| |
| |
Het vacant zijn van den keizerstoel, was voor de Kerk een Europa zonder hoofd en werd daarom als een kwaad beschouwd: evenals een conflict tussen Paus en keizer, waarbij deze laatste van zijn functie werd geschorst.
Toen Philip van Zwaben en Otto van Brunswijk elkander de keizerskroon betwistten, vroeg Innocentius III aan de keurvorsten het geschil te doen sluiten daar anders de Paus zelf een oplossing geven zou. Zelfs na de plagerijen van Frederik II beklaagde het Pausdom zich over het grote interregnum, totdat aan Rudolf van Habsburg de kroon gegeven werd; en de Paus vroeg aan de keurvorsten om toch een Rooms-koning aan te wijzen, welke dan door den Paus tot keizer zou kunnen gekroond worden.
Tenslotte had het Pausdom een belangrijk aandeel in de veranderingen, welke in de 13e eeuw de samenstelling van het keurvorsten-college onderging.
Spreken over de strijd tussen priesterschap en keizerschap is feitelijk niet juist; het souvereine priesterschap beschouwde het keizerschap als een noodzakelijke-medemacht. Het was alleen tegen de heerszuchtige bedoelingen van sommige Hohenstaufen, dat het priesterschap zijn wapenen opnam, maar niet tegen de keizerlijke instelling als zodanig.
De regering van Fredrik II was de laatste episode in dit conflict. Midden in de Middeleeuwen was deze man een exotische verschijning, een vreemde macht, superieur gewapend met overmoed en doortraptheid. Barbarossa maakte niet zo de indruk van een vernietiger van het Pausdom. Philips de Schone steunde om zijn plannen te bedekken, op de publieke mening van zijn koninkrijk. Maar Frederik alleen bond de strijd aan op leven en dood, met deze macht, welke door het volk bemind werd.
‘Gelukkig de vorsten van het Oosten en Azië, zo riep hij uit, zij hebben niets te duchten, noch van de wapenen hunner onderdanen, noch van de intriges hunner opperpriesters.’
De wetten welke door zijn grillen aan het volk werden opgelegd, zijn niet alleen een herinnering aan het klassieke despotisme, maar droegen zelfs de etiquette van een Oosters despotisme, wat hem voortdurend voor den geest zweefde. Frederik zag de solidariteit van zijn volken met het Pausdom en dat hun eenheid zijn zwakte worden zou; toen richtte hij zich tot de vorsten van Europa en vroeg hun hulp. ‘Het is gemakkelijk, zo schreef hij, om koningen en vorsten te vernederen, wanneer men optreedt tegen de keizerlijke macht, welke het schild is der anderen; dit is de eerste klap.’
Ziedaar hoe Europa door Frederik werd opgevat; van de ene kant de gekroonde hoofden, die boven de hunne, dat van den keizer lieten uitsteken, en die absolute uitspraken doen; van de andere kant de menselijke kudde en de kerk.
Maar de koningen weigerden om in dit kader te treden. Sint Louis de koning van Frankrijk was niet over te halen. Frederik bleef dus alleen staan, maar zou toch de strijd voortzetten en hij streed met alle kracht welke in hem was. Zijn manier van doen, zijn denken en spreken zijn als zoveel uitdagingen, niet alleen aan het adres van den Paus maar ook aan de publieke opinie der Chistenheid. Hij is van een trotse immoraliteit; niet die van Lodewijk XV, half gemaskeerd door een nette manier van doen; hij weigert zelfs eer aan de schijnheiligheid te geven en geen enkele concessie noch aan de wetten van Christus, noch aan het burgerlijk fatsoen, Hij leeft openlijk als een sultan en de verovering van zijn kamp te Vittoria in 1241 leek wel de inname van de harem van een Arabierenvorst.
Als koning van Duitsland verwaarloost
| |
| |
hij dit land volkomen en onder het bestuur van dezen despoot, weten de Duitse leenheren zich vrijheden toe te eigenen, welke in de volgende jaren niet meer te onderdrukken waren; de Germaanse anarchie was begonnen.
In het Zuiden wilde hij een groot Rijk stichten, waarover hij als tiran heersen zou. Sicilië zou het centrum worden, en de Soudan, Egypte en de keizer van Nicea zijn vasallen. Zijn ambt van keizer beval hem de kruistocht te beginnen op de stem des Pausen. Hij aarzelde en vertrok eerst toen hij geëxcommuniceerd werd. Door een verdrag kwam hij in het bezit van het Heilig graf, deed zijn intocht in de kostbare kerk en zette zich daar zelf de kroon op het hoofd. Buiten den Paus om, deed hij zijn eigen zaakje met den Sultan en God; hij laiciseerde de kruistocht en beweerde ten slotte dat het H. Land tot zijn rijk behoorde.
De eeuwenoude opvatting plaatste den Keizer aan het hoofd van de Christenen tegenover de niet-christenen; maar Frederik liet de Sarracenen in Italië komen in Nocera en Lucca, als kolonisten en als soldaten. Voor zijn overvallen had hij een troep nodig, die niet bang was voor de excommunicatie; daarom recruteerde hij ze maar uit de vijanden van het Christendom. ‘Dit zal een doorn zijn in het oog des Pausen’ zeide hij. Het had er den schijn van, dat hij de Anti-Christ was, de gekroonde Satan; en dat ook de mensen dit zeiden, mishaagde hem niet. In het keizerlijk woordenboek liet hij weer de oude termen opnemen; hij noemde zijn moeder DIVA, zijn zoon Koenraad ‘de goddelijke Telg uit het bloed der Cesars’ de steden welke hij stichtte noemde hij Augusta, Cesarea en zijn geboorteplaats Sesi, noemde hij ‘ons Bethlehem’. Hij was ook de levende wet, de wet los van alle wetten; Lex animata, Lex legibus omnibus soluta.
De regels zelfs voor oorlogsvoering meende hij naar willekeur te kunnen schenden; zijn wreedheden waren ongehoord. (Vergelijk dezen Duitser met de huidige! Red.) Ten opzichte van zijn gunstelingen, herhaalt hij de bloedige wreedheden, waarvan indertijd reeds de heidense Palatijn getuige was. Hij werkte er voor om zich gehaat te maken. Boven zijn hoofd stapelden de excommunicaties zich op; een kreeg hij na zijn talrijke weigeringen om de beloofde kruistocht te beginnen; een tweede na zijn overwinning te Cortenuova op de legers van de Lombardijse steden; een derde, toen hij als kerkvervolger, op zee de schepen tegenhield van de bisschoppen, welke door den Paus waren opgeroepen voor het Lateraans Concilie. Nog juist genoeg Christen, om de ketters te straffen, wierp hij tegenover den Paus en zijn bondgenoten de verdenking van zich af van ketterij, waarvan hij beschuldigd was. Hij stelde geen antipaus aan, en soms maakte hij werkelijk de indruk van de twee machten voor te staan.
Men kon een ogenblik geloven, dat het Pausdom had afgedaan; toen nl. na de dood van Gregorius IX, die op honderdjarige leeftijd stierf, onder een hardnekkige strijd, twee jaren lang de Pauselijke stoel open bleef, Men koos daarna kardinaal Fieschi, die voor Ghibellijn doorging. Frederik meende in hem een dienaar te hebben; maar het was juist deze Paus, die onder de naam van Innocentius IV, Frederik van den troon vervallen verklaarde. Deze afzetting was des keizers dood. Hij had gedacht te staan tegenover een macht, welke hij dood waande. Zijn laatste levensjaren streed hij niet meer voor het despotisme, maar voor een overeenkomst; niet meer om alles te zijn, maar om iets te blijven.
Toen hij in de wereld kwam, had keizer Frederik II van Hohenstaufen zich ofwel vergist in de tijd of in de plaats; wan- | |
| |
neer hij geboren was in het Aziatische Oosten, of 10 eeuwen eerder in het Westen, dan zou hij onder het mensdom een bijzondere figuur geslagen hebben. Maar in de 13e eeuw maakte hij de indruk van een monster, van een der meest geraffineerde en barbaarse mensen van zijn tijd.
Zo, terwijl de Philosophen van de middeleeuwen de theoretische eenheid opbouwden van priesterschap en imperium, verhalen de historieschrijvers de strijd tussen Paus en keizer.
Met reminiscenties aan het Romeinse imperium en logisch-zuivere speculaties had de scholastiek deze eenheid geconstrueerd; een keizer hoofd van alle lichamen; en zij verwees daarbij naar de geschiedenis van Augustus, Constantijn en Justinianus. Deze theorie vond een weerklank in de ideeën der mensen, waar nog altijd de herinnering voortleefde aan dat wonderbare oude rijk en aan de keizers die daar een eenheid van gemaakt hadden. Augustus, tegen wil en dank, het werktuig van de Christelijke wereldverovering in de Romeinse tijd; Karel de Grote, de onvermoeide werker voor deze verovering in de tijd der barbaren.
De logica en de verbeelding, de verstandelijke en de zintuigelijke kennis, en ten slotte de droom naar eenheid, alles werkte samen voor dit idee; één César naast één Petrus. Maar de feiten bleven er zich tegen verzetten: alleen het Pausdom bleef internationaal; maar het imperium werd nationaal, haast van het ogenblik af, dat het werd geboren. Het zette zich vast in het Germaanse ras. Met Otto en Barbarossa ging Gods plaatsbekleder voor het tijdelijke de zucht van dit ras om de wereld te beheersen, verpersoonlijken, en slechts als een bijbaantje, vervulde hij één zijner plichten tegenover de Christenheid, nl. het bevorderen van de bekering der Slaven.
Met Frederik II en Lodewijk van Beieren, was het keizerschap wel wat bescheidener geworden door alleen maar rechten te laten gelden op de heerschappij van Italië, maar het verwaarloosde geheel en al zijn plichten.
Met Karel IV werd ten slotte de keizer niet meer dan de vertegenwoordiger der 7 keurvorsten d.w.z. van het Duitse leenstelsel.
De Gouden bul van 1347 maakte den keizer los van zijn oude banden met de geestelijke macht en de keizerstitel werd gegeven aan den candidaat der keurvorsten; maar deze bul was tevens een beslissende stap in de verbreking van het internationale karakter, waarnaar de geschiedenis van het imperium steeds gestreefd had.
Drie eeuwen tevoren, daarentegen, had het decreet van Nicolaas II een einde gemaakt aan alle keizerlijke inmenging in de Pauskeuze, en alleen aan de kardinalen de zorg gegeven om den Paus te kiezen; maar dit was juist een veiligheidsmaatregel voor het katholieke, d.w.z. internationale karakter van het Pausdom.
Gedurende de middeleeuwen waren de beide plaatsbekleders van God voortgegaan met zich te ontwikkelen; maar ook met zich steeds verder van elkander te verwijderen. En aan het einde van deze loopbaan zien we het Pausdom sterker in zijn universele macht; het imperium daarentegen is teruggevallen tot niet meer dan een locale macht.
Niettegenstaande de voorgeschiedenis van het oude heidendom, bleef het idee van een universele keizer onbereikbaar; alleen het idee van een universele Apostolische stoel, welk dateerde van de tijd van Christus, bleek levensvatbaar.
Toch heeft op verschillende punten de mislukking van het imperium nadeel berokkend aan het Pausdom. Als gevolg van den langen strijd tussen Paus en keizer, gingen Rome en Duitsland elkander als vijan- | |
| |
den beschouwen. Op de nationale concilies zullen de Duitse landen telkens met hun grieven voor den dag komen en zelfs op de algemene concilies zullen deze gehoord worden.
Voortkomend uit een zekere politieke wrok, zullen ze eenmaal een theologische vorm aannemen; de hervorming van Luther zal voor bepaalde geesten de schijn hebben van een uitbarsting van de nationale wraak en als een revanche van Hendrik IV en Frederik Barbarossa. En Duitsland dat de wereld niet heeft kunnen overheersen, zal zich toch tenminste troosten met de gedachte, dat het door de hervorming, de helft van de wereld aan het Pausdom heeft ontrukt.
|
|