| |
| |
| |
[Lux 1945, nummer 5]
| |
Golgotha
G.E. Alers
Het groene hout
Daartegen is geen enkele raad
als blad na blad vergaat.
Het was een vriend, die Hem verraadt.
Het was een vriend, die slaapt
en met een zwaard een oor afslaat,
dat Hij dan genezen gaat.
Wiens eigen wonden bloeden door;
die al wat Hij bezat verloor.
Want zijn discipelen vluchtten heen
en lieten hun Meester gansch alleen.
om te offeren zijn bloed.
| |
| |
die Hem hoont en belacht.
en den duivel, die wacht.
maar ook de Vader valt weg.
blijft de boom nog staan.
| |
Vergeef het hun.
't Werd zoo stil als was de stilte hoorbaar,
tot strakken muur versteend de menschendrom.
Geen woord, geen zucht van Golgotha opklom.
en in die vreemde stilte laagt Gij daar -
Uitgestrekt langs 't kruis Uw naakt, blank lijf, waar
van 't gewaad, door liefdehand geweven, dom
was afgerukt. Weerloos bleeft Ge en stom,
Lam Gods, zonder klachten, zonder misbaar.
Toen werd de stilt verscheurd door rauwe kreten
en hamers gonsden, bonsden neer en reten
Uw teedre handen en voeten open.
Zij stoven toen uiteen als zelv' gewond.
Gij laagt in bloed. Voor allen bad Uw mond.
Vergeving, liefde uit al Uw wonden dropen.
| |
| |
| |
Buitenste duisternis.
Hoe innig hebt Ge altijd het licht bemind!
Van zon in morgenpracht of avondvree;
in oogen waaruit sprak een vrome bee -
eenvoudig als een witte bloem een kind.
En lief had U de zon. Waarom omwindt
zij dan 't gelaat met nacht? Is dat uit zee
van deeze smart zij proeft te bitter wee
en sterven wil eer zij U stervend vindt?
Het laatste licht bezwijmt. 't Wordt middernacht!
Door het angstwekkend duister kreunt de klacht:
‘Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij?’
O Man van smart, vol schaamt bekennen wij:
Om onze schuld treft U dit Gods gericht,
verbergt voor U God zelf het aangezicht.
| |
Dorst
O hoor Zijn stem, die roept van 't kruis! Mij dorst!
Is dit uw dank o volk, is dit zijn loon,
dat gij Hem laaft met edik, gal en hoon
dat Hij als tarwe op dorschvloer wordt gedorscht?
O edele Wijnstok, Uw leven wordt vermorst
Uw groene ranken worden afgesneden.
Wie peilt het peilloos leed door U geleden,
Gij Zoon van God! Gij Heer en levensvorst!
Maar de ure is nu, dat G'allen tot U trekt,
de dorst naar U in alle harten wekt
bijna versmacht, verschroeid door felle zon.
O heil, o vreugd! Met U den wijn te drinken
in 's Vaders rijk, waar blij de kelken klinken
voor U, woestijnse Oase, Levensbron!
| |
| |
| |
Mater Dolorosa.
Bedroefde Moeder met doorwonde ziel,
Uw krachten konden dit gewicht niet dragen.
Te zwaar beproefd om luid Uw leed te klagen,
stond gij tot eindlijk gij bezweek en viel.
Zijn armen, Moeder, die U omhelzen willen
en dragen U, die Hem als kind eens droeg,
hangen aan spijkers, die de misdaad sloeg.
Maar o, Gij voelt Zijn hartesnaren trillen
in 't teeder woord van 't kruis tot U gedaald.
Dit woord, waarmee Hij stervend U nog troost:
‘Vrouw, zie Uw zoon’. O moeder zonder kroost!
Gij wordt uit nood met duizenden die vreezen,
door Hem gered, die hemelhoog gerezen
een vuurbaak in den nacht, zijn licht uitstraalt.
| |
Vrede.
Laat hemel weenen thans Uw blijde oogen.
Beween de plaats, waar de drie kruisen staan.
Een hel van haat, van laster en van logen
valt 't kruis der liefde, valt God, Uzelf aan!
O Liefde omwalmd van nare duisternis!
O Meedogen, gekroond met spotternij!
Betoon gena wiens hart gebroken is
en bedelt als een kind: ‘Heer denk aan mij.’
Nu overglanst Zijn droef gelaat een lach,
zoo innigzacht, diep, stil als nooit een zag.
En heel de hemel weent en lacht nu mede.
En helder spreekt Zijn bleeke, stille mond:
‘Met Mij in 't paradijs te dezer stond’.....
En al de heemlen zingen: vrede, vrede.
| |
| |
| |
Volbracht.
Het kan niet lang meer zijn of 't eind zal komen.
Het einde van de foltering, de pijn.
Een wijle nog en Hij zal niet meer zijn.
‘Het is volbracht’ zoo kunnen zonder schromen
zijn moordnaars roemen en nu rusten gaan:
hun werk is klaar, de taak is afgeloopen,
zijn laatste bloed komt van de paal gedropen;
geen reden om nog langer hier te staan.
Hier bij het kruis scheiden der menschen wegen.
Der scharen breede weg voert weg van 't kruis.
Zij hebben Hem gedood en gaan naar huis.
Maar langs een smalle pad komt staag gestegen
een aantal armen, dooven, kreuplen, blinden,
die in Zijn werk-volbracht hun redding vinden.
| |
| |
| |
In Uw handen
Vader! Die mij hebt gedragen
Die mij hebt zoo fel geslagen
zoo in dagen blank en stil
Vader, in Uw eeuwge dingen
Van Uw liefde 't al doordringen
Vader, uit Wien 'k ben geboren,
Van Uw licht ging niets verloren,
In der Zonde diepe landen
leed ik lijdensfeest.....
Vader, in Uw liefdehanden
|
|