| |
| |
| |
Het Pausdom in de Geschiedenis door George Goyau.
Het Pausdom en de invallen der Barbaren.
In 330 had Constantijn zijn hoofdstad overgebracht naar Byzantium; een gemeenteraad, welke de glorieuze titel behield van Senaat, enkele rechters en belastingambtenaren en tenslotte de bisschop, welke in het Lateranen woonde, waren in het vervolg de machthebbers in Rome.
De keizer zorgde wel dat hij niet vergeten werd, want zijn schatkist had de Romeinse belastingen nodig; maar men ondervond spoedig, dat Rome wel door den keizer vergeten werd. De Egyptische vloot, welke tot dan toe het koren had aangevoerd te Puzuoli, zette voortaan koers naar Constantinopel. Ook voor de armen van Rome hielden langzamerhand de voorzieningen van de verweg-wonende keizers op.
De grote bouwheer in het Rome van de 4e eeuw was Paus Damasus. De archeologie was voor hem een vorm van godsvrucht; de oude onderaardse gangen van de Catacomben werden door hem aan het licht en tot verering gebracht; en op deze eerbiedwaardige plaatsen bracht hij zijn prachtige opschriften aan in verzen, waarvan de Romeinen, een volk van epigrafisten, echt konden smullen. Hij kleedde de onderaardse stad aan; en de trots en devotie van de Romeinen waren er hem dankbaar voor.
De Pausen van dien tijd waren over het algemeen zeer populair. Toen Paus Liberius werd veroordeeld, omdat hij een andere theologische opinie er op na hield als keizer Constans, en uit Rome werd verbannen, kozen de keizerlijke agenten de nacht om dit proces-verbaal uit te voeren, daar anders de Romeinen in opstand zouden zijn gekomen.
In de 5e eeuw kwam een stroom van Barbaren het Rijk binnenvallen; langen tijd had men deze stroom weten te kanaliseren en hetzij als colonisten, hetzij als soldaten in kleine groepen onder te brengen. Maar deze maatregelen konden niet worden toegepast, toen hele volkeren voor de poorten stonden en ze met enkele sprongen in Rome zaten.
Onder roof en rouw invadeerde Alaric Rome. Tempels, paleizen en particuliere woningen werden tot ruïnes; gedurende tien dagen werd alles een prooi der barbaren en der vlammen.
Eén oase bleef echter in deze woestenij over; het was de heilige plaats, waar de lichamen rustten der Apostelen Petrus en Paulus.
‘Ik ben gekomen om oorlog te voeren tegen de mensen en niet tegen de Apostelen’ zeide het West-Gothische opperhoofd.
Maar de Apostelen namen ook de mensen in bescherming.
Toen een soldaat een oude vrouw wilde beroven, zeide deze; ‘ik ben de bewaakster van de schatten der Apostelen; ik heb niet de kracht om ze te verdedigen maar ook niet het recht om ze aan u te geven.’
Toen Alaric hierover gewaarschuwd werd, beval hij dat deze voorwerpen met grote praal naar de basiliek zouden worden gebracht, waarvan zij het eigendom waren en een grote processie vormde zich van overwinnaars en overwonnenen; Gothen en Ro- | |
| |
meinen zongen gezamenlijk hun liederen. Zij die zich bij deze processie aansloten konden ongestoord hun kostbare kleinodiën meenemen; de Gothen kwamen er niet aan. En naarmate vanaf het huis van de oude vrouw, deze processie van geheiligde rijkdommen meer en meer de Basiliek van het Vaticaan naderde, werd de processie al groter: en ook de heidenen kwamen zich aansluiten, met handen vol, bezorgd om ook hun bezit onder de schutse van den Apostel te stellen.
Door de wil van Alaric hadden deze schatten van Petrus als het ware een asylrecht en voor de Christenmenigte, die beleed er de bewaker van te zijn, had Alaric groter ontzag, dan de Galliërs indertijd voor de senatoren, die in hun ivoren stoelen gemeend hadden den invaller te kunnen imponeren; deze nl. werden vermoord, maar de Romeinse christenen droegen bij tot het heil van Rome, dank zij de invloed van de beide Apostelen.
Stel U eens voor de situatie onder het oude heidendom. Iedere stad had een heiligdom voorstellende de plaatselijke God; dit werd beschouwd als het onderpand des heils en als de voornaamste verdediging voor de inwoners. Maar wanneer een vijand kwam, zocht deze dit mysterieuse voorwerp te vernietigen als een hinderpaal voor zijn overwinning.
De invasie van Alaric echter, toonde dat het palladium van Rome was verplaatst; het was niet meer op het Kapitool of in de tempel van Vesta, maar op het graf van de apostelen; en zo groot was het prestige, dat de vijand eerbiedig voor dit palladium staan bleef in plaats van het te veroveren of het te beroven.
Rome was, als men het zo zeggen mag, van wezen veranderd; of liever in de eeuwige stad waren er twee Rome's; het ene, verdwijnende, waarvan Alaric de ruïne voltooide; het andere, opkomende, waarvoor hij het terrein effende.
Een opvolger van Petrus, de H. Leo de Grote, hield met enkele woorden de opmars van Attila tegen, evenals Petrus en Paulus, zonder uit hun graven op te staan, eenmaal de verwoesting van Alaric hadden gestopt.
Hij ging hem tot aan de Po-vlakte tegemoet en zijn woorden maakten Attila bang; achter de H. Leo zag de barbaar Petrus en Paulus, en voor deze drievoudige verschijning week hij terug. De ondergang van Italië was bezworen.
In dit tijdperk gaf de kerk haar hulp in alle moeilijkheden welke de samenleving trof. Zij herstelde de desorganisatie van het keizerrijk en bracht orde waar anarchie heerste. Getuige de schone historie van St. Severinus, de apostel van Norica, die ofschoon asceet, 25 jaren lang gouverneur was. Temidden van een bevolking, die geheel aan haar lot was overgelaten, oefende hij een soort tijdelijke en geestelijke dictatuur uit en was steeds rechter tussen Romeinen en Barbaren.
Doordat de Kerk zich op de innigste wijze aan het bestaan der volkeren verbond, wist zij ze te veroveren. Men zag in haar niet alleen een troosteres op lange termijn, die hun ellende verlichtte of hun zucht naar genot kalmeerde met een zalig sterven; maar zij ging met hen de wereld door, was inderdaad een meesteres voor hun leven en verdeelde en regelde hun dagelijkse beslommeringen.
‘Het is waar, zo schreef Cassiodorus aan Paus Joannes II, gij voedt de kudde welke U is toevertrouwd met geestelijke spijzen; maar toch verwaarloost gij niet datgene, wat het lichaam nodig heeft, want de mens bestaat uit een dubbel element en het is de plicht van een goed vader om voor beiden te zorgen.’
Niet door in de sacristie te blijven of in het voorportaal van de basiliek leidde de geestelijkheid de beschaving in deze crisis; en dank zij deze toewijding, waarmede zij
| |
| |
voorzag in de materiële behoeften der volken, kon zij ze opvoeden tot het aanvoelen van hun morele behoeften.
Op een wonderbare wijze begreep de kerk, dat zij alvorens de mensen te doen begrijpen, dat zij niet van brood alleen leven, het voor het welslagen van deze leer van belang was, er voor te zorgen, dat de mensen brood hadden.
In het tijdvak, dat ons thans bezig houdt, verkondigde Rome reeds deze traditie, welke Leo XIII later leerde, toen hij deze vruchtbare volksgroepen wilde winnen, welke men ‘moderne heidenen’ noemt; nl. men moet de aarde voor de armen beter maken, opdat de hemel voor hen gelukkiger moge schijnen.
| |
De Paus en het Romeinse Volk. St. Gregorus de grondeigenaar.
De Roomse Kerk was verschillende eeuwen lang, het grote voedselvoorzieningsbureau van Rome. Onder de Aventijn, langs de Tiber, lagen de grote graankelders en bij gebreke van het keizerlijke koren, werd het volk gevoed met pauselijk koren. Op 't Lateraan was een rijk-voorzien kledingmagazijn, dank zij de kostbaarheden welke aan Petrus' Stoel werden nagelaten door keizers, consuls en patriciërs. In geval van nood werden deze bezittingen eigendom van het gemenebest.
Paus Gelasius gelastte, dat de kerkelijke inkomsten in vieren zouden worden verdeeld; een deel voor de bisschop, een deel voor de geestelijkheid, een deel voor de armen en een deel voor onderhoud van de kerkelijke gebouwen. Ook beval hij de bisschoppen van Sicilië om het gehele armendeel te besteden tot onderhoud van de hongerlijders, welke als zodanig in de registers waren ingeschreven en van het bisschoppelijk deel af te nemen de sommen, welke nodig waren voor de pelgrims en de gevangenen.
Men erkende, dat de armen een formeel en onvervreemdbaar eigendomsrecht hadden op een bepaald gedeelte der aalmoezen, dat nl. wat nodig was voor hun levensonderhoud. Wat dus de Bisschoppen van Sicilië betrof en het patrimonium van St. Pieter, was het genot der bezittingen beperkt door de behoeften van hun omgeving.
Wanneer deze behoeften zeer urgent werden, dan moest de kas van de bisschoppen worden aangesproken; zelfs werden de heilige vaten verkocht tot vrijkoop van gevangenen.
Bij de voornaamste kerken van Rome, vonden de verschillende menselijke ellenden een toevlucht; er waren armenhuizen (habitacula pauperum) ziekenhuizen (nosocomia) en weeshuizen (Phtochia). S. Gregorius de Grote beschouwde de liefdadigheid als een van zijn voornaamste plichten; hij had zijn registers, nog langen tijd na hem bewaard, welke de namen bevatten van allen die geregeld ondersteund werden, met aanwijzing van leeftijd en sociale toestand. Het paleis van Lateranen was het centrum van een uitgebreide armenzorg.
Dank zij wilsbeschikkingen en giften en vooral de inkomsten der kerkelijke goederen, kon de kerk van Rome over grote uitgaven beschikken. Lees de correspondentie van Gregorius met de beheerders der kerkelijke goederen; zij gaat tot in de kleinste bizonderheden, evenals de instructie welke de oude Cato gaf aan de beheerders van zijn graanschuren. Hij waakt over de kleinste details, zoals b.v. de samenstelling der kudden. Gregorius is een Romein van de oude stijl en de oude Romeinen kenden boekhouding. Cato zorgde voor zijn rechten als eigenaar, maar Gregorius denkt meer aan zijn plichten. Voor hem had de eigendom een sociale functie. Hij citeert ergens het woord van Cicero; ‘Wij moeten zorgen, dat onze goedheid een werkelijke zegen is voor hen die we helpen; dat ze niet groter is dan onze middelen, dat ze niet geschiedt
| |
| |
ten koste van anderen, dat ze voortkomt uit het hart en niet uit zucht tot pralen; dat ze meer ontspruit uit dankbaarheid en rechtvaardigheidsgevoel dan uit medelijden en dat men goed op het karakter en de behoeften van de ontvanger let.’
Gregorius is streng voor wanbeheerders, niet omdat ze hem bedriegen, maar omdat ze aan de armen schade doen; hij wil dat de kerkelijke goederen zoveel mogelijk opbrengen, opdat hun vruchtgebruik een geneesmiddel zal zijn voor de behoeften. In de ogen van Gregorius is het toezicht der diakens, beheerders en opzichters en de arbeid der pachters ten profijte van allen; men verzamelt de oogst slechts om ze weer uit te delen; opkopen en speculeren is verboden; Als een beheerder is Gregorius belast met de exploitatie van deze grote en vruchtbare bezittingen; de vruchten ervan moet hij geven aan de armen, maar de afrekening aan God.
Die bewonderenswaardige economische politiek, welke het oude Romeinse ras kenmerkte stelde hij in dienst van een nieuwe opvatting van den eigendom; en iedere verrijking van de kerk werd een overwinning van de gemeenschap over het pauperisme.
Bezorgd om deze bestemming van de kerkelijke goederen te handhaven, gaven de opvolgers van Gregorius al hun aandacht aan het beheer, wat hij had ingevoerd. Allereerst maakten zij gebruik van verhuren; het systeem was winstgevend en in de praktijk gemakkelijk. Maar langzamerhand kwam ook de erfpacht in gebruik. (emphyteose) Deze kwam vooral ten goede aan de grote gezinnen, een groep, welke in de stukken van dien tijd wordt genoemd; ‘het Romeinse leger’. Hoewel heel langzaam, maakte echter ook confiscatie van kerkelijk goed door leken, vooruitgang.
Doch in de achtste eeuw werd door een krachtige maatregel dit laatste sterk geremd. De Pausen gingen nl. de kleine landbouw krachtig helpen, door het oprichten van de zg. domus cultae; een ieder kreeg zijn handvest, waarin bepaald was, welke bestemming aan de winst moest gegeven worden; soms was het voor onderhoud van ongelukkigen, soms voor uitgaven van de eredienst enz.
‘Dat alle dagen honderd van onze arme broeders in Christus, of een nog groter aantal, indien mogelijk, bijeenkome in het patriarchium van het Lateranen, om daar gevoed te worden, en dat men niet voor een ander gebruik de winsten van genoemde onderneming zal besteden.
Deze regels zijn ontleend aan een constitutie van Paus Adrianus.
De Romeinse adel kon zich maar moeilijk met deze verandering verenigen en onder Leo III op het einde der 8ste eeuw, zetten zij den brand in het patrimonium van S. Petrus, om zich te wreken.
Zo waren van Constantijn tot Karel de Grote de liefdadigheid van de Pausen en hun opvatting als grondeigenaars onafscheidelijk verbonden. De uitgebreide bezittingen der kerk, waren geen voorwerpen van luxe of genot; zij waren de onderdelen van een sociaal orgaan.
Wanneer een dezer bezittingen werd verwoest of geconfiskeerd, dan voelde aanstonds een zeker aantal personen er de kwade gevolgen van. Er was een economische band tussen deze gronden en de mensen en niet zoals tegenwoordig, slechts een wettelijke band.
Het is voor ons niet zo gemakkelijk, een goede voorstelling te hebben van deze organisatie van het eigendom en de sociale gevolgen ervan goed te onderscheiden. Maar wanneer men ze eenmaal goed begrepen heeft, dan is het zeer begrijpelijk, met welk een zorgvolle ijver de Pausen hun goederen hebben verdedigd tegen iedere agressie.
Wanneer in de 8ste eeuw de Longobarden de bezittingen in de Cottische Alpen roofden, en die van de Romeinse Campagna; wanneer Leo de Isauriër die van Beneden-Italië confiskeerde, dan protesteerden de
| |
| |
Pausen en het hele Romeinse volk interesseerde zich voor het succes van deze protesten.
Een nauwe belangengemeenschap, bevestigd en gepreciseerd door een ondervinding van verschillende geslachten, verenigde de belangen van den H. Stoel en die van het Romeinse volk.
Zij wilden het welzijn van de Paus, omdat zij dit als hun welzijn beschouwden daar de goederen van den Paus tenslotte de hunne waren.
Gedurende 4 eeuwen werd Rome verdedigd tegen de Barbaren door den Persoon van den Apostel. De Keizer woonde zo ver weg en scheen doof; de exarch, zijn stadhouder, was dicht bij maar toonde zich onmachtig. Ook de Paus was er als de waarachtige en krachtige verdediger van het algemeen belang. Want dit is toch juist de definitie, welke het Christendom geeft van den vorst.
Vergeten we dit vruchtbaar samentreffen niet; het zal ons een verklaring geven voor de verdere loop van de geschiedenis.
| |
De Paus, de Angelsaksen en de Franken.
Het tijdvak, waarmee we ons nu gaan bezig houden is een tijdperk van voorbereiding. Eenheid ontbreekt eraan. Gemeenschappen en verschillende rassen botsen tegen mekaar, zonder zich te vermengen. Koningen der Barbaren bekleeden zich met het ornaat der Romeinse beschaving en de keizers erkennen de souvereiniteit dezer vorsten.
Onder de voortdurende dreiging van conflicten en als gevolg zelf van deze bedreiging, onstaat er een samenvloeiïng van de wereld die verdwijnt en de wereld die komt. Het is het werk van het geweld der feiten en de berusting van de mensen.
Hoe gedraagt zich het Pausdom op dit keerpunt van de geschiedenis?
Het wordt niet meegesleept, noch door de ene stroom, noch door de andere, maar het leidt den vloed, beschermt de tegenstroom en schijnt te staan boven beiden
We hebben reeds gezien, hoe het Pausdom als ware erfgenaam van het oude keizerrijk, Italië beschermt tegen de invasie en Rome voor de hongersnood; maar terzefdertijd brengt het beschaving aan de Barbaren en weet het zich bemind te maken en hun toewijding te verwerven.
Op sommige tijdstippen van de 5e en 6e eeuw, vertoonde Europa werkelijk een toestand, welke de Pausen moest ontmoedigen; de Keizer, ketter door de fantasie van zijn geest, Constantinopel, ketters uit gehoorzaamheid, maar ook de Barbaren, die de Romeinse wereld binnendrongen, met ketterij besmet. Zo waren Bougondiërs, West-Gothen, Vandalen en Oost-Gothen.
Het scheen dat in die tijd voor het Arianisme het privilege was weggelegd van de Katholiciteit of algemeenheid. De Kerk van Rome echter waakte over haar titel van Katholiek en wanhoopte er niet aan ze waar te maken.
Een der Barbaarse volken was bekeerd tot het symbolum van Nicea; de Franken. Door een speciale roeping nam Rome ze op en van Clovis tot Karel de Grote waren zij een bijzonder instrument in de handen van het Pausdom.
Zij waren aanvankelijk Gallië komen binnenvallen ten kostte van de Bourgondiërs en de West-Gothen; en het succes van de Frankische wapenen was een onoverkomelijke nederlaag voor de ketterij van het Arianisme. Dat was de eerste dienst welke ze aan het Pausdom bewezen.
In het Noorden van Gallie vormden zij een katholieke voorhoede en door hun veroveringen in het Zuiden verbraken zij die ring van Ariaanse volken, welke lag als een muur tussen de kerk van Rome en de heiden- | |
| |
se volken van Noord-Europa. Door de bres welke de Franken sloegen, konden de Missionarissen van Gregorius de Grote op veroveringen uittrekken.
Deze Paus, afstammeling van patriciërs begon in werkelijkheid met de bekering van de wereld door de Kerk van Rome.
Vóór hem had het geloof zich toevallig uitgezaaid, door de genade Gods. Maar Gregorius begon met de propaganda fide, en organiseerde deze propaganda des geloofs, gelijk Rome tot dan toe de uitbreiding geleid had.
Hij zond de monnik Augustinus met 40 gezellen naar Engeland. En de instructies welke hij hen geeft zijn precies, en tot in de kleinste bijzonderheden zijn het inderdaad bestuursmaatregelen. Hoe opportuun deze directe actie van het Pausdom was, blijkt wel heel duidelijk, uit de opdrachten, de verdedigings- en de verdraagzaamheids-maatregelen, welke hij meegaf.
De nieuwe Christenen van Groot Brittanië nl. hadden hun gewone verering behouden voor de heiligdommen, waar zij tot dan toe hun heidense ceremonies hadden gevierd. S. Gregorius vindt het goed, dat men deze heiligdommen respecteert. Immers wanneer het volk de ware God heeft leren kennen, zal het Deze met des te meer graagte gaan aanbidden, op de plaatsen welke het reeds kent; want, zonder twijfel, zo voegt hij er aan toe, is het toch onmogelijk bij verharde zielen alles ineens uit te roeien
Eveneens verzacht hij ten gunste van de bekeerlingen de strenge wetten betreffende het huwelijk.
En aldus openbaart zich hier weer een nieuw voordeel van de Pauselijk suprematie.
De missionarissen zijn het onder elkander niet eens; met de bijgelovigheden en gewoonten der volkeren moet soms wat geschipperd worden; maar van de andere kant is hun vasthouden aan de strenge tucht een beletsel. Doch het Pausdom grijpt in en wijst de grens aan hoever men gaan kan, maar welke ook niet overschreden mag worden. Een zekere variatie in de bestaansvoorwaarden der verschillende kerken wil het tolereren en zelfs aanmoedigen; maar deze variatie is geen teken van versnippering of onenigheid, omdat zij aanbevolen wordt door de macht, welke het centrum der eenheid is.
Het was ten tijde van Gregorius de Grote dat het Pausdom deze rol op zich neemt; Gregorius was in dit opzicht de initiatiefnemer.
De bekering van Groot-Brittanië was voor hem een onderneming, waaraan alle Christelijke naties moesten meewerken; te Constantinopel en Alexandrië vroeg hij om ervoor te bidden; Brunehilde en de koningen Theodebert en Theoderik werden uitgenodigd om daadwerkelijke welwillendheid te tonen voor de missionarissen. Gregorius voelde áán de eenheid van de Kerk, de gemeenschapszin welke de delen samen houdt en de delen verbindt aan het geheel; en zijn Romeinse ziel was trots over de geestelijke roeping, welke Rome aan het hoofd der wereld deed staan, als beschermer van deze solidariteit.
Rome was het inderdaad, dat Groot-Brittanie beschaafde; het was Rome, dat daar voor het eerst de verlossing preekte van alle mensen door J.C.
Reeds voor de aankomst van de missionarissen van Gregorius was in Engeland het zaad van het Christendom uitgestrooid, maar de groei werd belemmerd door de bisschoppen en geestelijkheid van het Bretonse ras; over de Angelsaksen nl. hun overwinnaars, wilden zij nog een laatste privilege behouden, nl. het monopolie van de waarheid.
Maar de geschreven instructies van Gregorius en de mondelinge van Augustinus veroordeelden dit exclusivisme en getuigden ronduit voor de Bretonse Christen gemeenten, dat Chr. voor alle mensen gestorven
| |
| |
was, ook voor de Angelsaksen.
De bekeering van Duitsland in de 8e eeuw is stuk voor stuk een herhaling van de bekering van Engeland in de 6e. ‘Naar de provincie van Germanië werd gij gestuurd door onze voorganger en heer Paus Gregorius II. Nadat gij daar de grondslagen van uw werk gelegd hadt, keerdet gij naar Rome terug, werdt tot bisschop gewijd en teruggezonden om het geloof te verkondigen tot aan deze dag toe; 25 jaren hebt gij nu, met God voor ogen, aan deze prediking gewerkt. Maar ook in de provincie der Franken hebt gij voor ons een concilie gehouden en volgens de canonieke wetten en met de hulp van God hebben alle zich aan de gehoorzaamheid onderworpen.’
Dit schreef Paus Zacharias aan Bonifacius, de apostel der Duitsers. Bonifacius was op zijn apostolische reizen inderdaad de man des Pausen. In 723 legde hij de plechtige eed af: ‘Ik Bonifacius, door de genade Gods bisschop, in naam van onzen Heer en God J.C. die ons heeft verlost, beloof aan U gelukzalige Petrus, prins der Apostelen en aan uw plaatsbekleeder Z.H. Gregorius II, en eveneens aan zijne opvolgers, mijn trouw en gehoorzaamheid in alle zaken; mijn hulp aan U en de belangen van de H. Kerk, aan wie God de Heer de macht gegeven heeft om te binden en te ontbinden en eveneens aan uw plaatsbekleeder en aan hen die deze zullen opvolgen.’
Zo deed Bonifacius en door de metropoliaanzetel van Mainz, werd Duitsland direct met Rome verbonden.
De verkondiging van het geloof volgde er dezelfde wegen als in Engeland. Wij bezitten een brief van Gregorius II die aan Bonifacius de raad geeft, niet rechtstreeks op te treden tegen de mythologie van de valse goden.
‘Gij zult er tegen optreden, zo schrijft hij hem, niet provocerend en op beledigende wijze, maar met gematigdheid en zachtheid.’ De Pausen zelf zijn meer genegen, om bepaalde dingen toe te laten, dan Bonifacius. Rome is het, in deze verovering van Duitsland voor het geloof en de christelijk zeden, dat wanneer het nodig is, gaarne de letter enigszins wil verwaarlozen, om den geest beter te laten doordringen.
De bekering van Engeland en een gedeelte van Duitsland, en de onmiddellijk verbinding van deze provincies aan den Stoel van Rome gaven veel troost aan de Pausen van de 6e-8e eeuw, in een tijd dat de Byzantijnse keizers zich bijzonder vijandig toonden en de Griekse ketterijen grote gevaren meebrachten voor het geloof.
Bij deze twee bekeringswerken, alsmede in den strijd tegen het Arianisme, hadden de Pausen veel steun van de Franken. ‘Dat de Angelsaksen het geluk hadden, om naar de prediking van het Evangelie te luisteren, zo schreef Gregorius de Grote aan Brunehilde, is na God vooral aan U te danken.’
Het apostolaat van Bonifacius onder de Friezen, werd gesteund door Karel Martel en verder riepen Pepijn en Carloman drie concilies bijeen van de Franse kerk, welke sinds 80 jaar niet meer vergaderd had. Zij deden echter hierbij een beroep op Bonifacius om het voorzitterschap te aanvaarden en zijn invloed op de Stoel van Rome aan te wenden, tot het invoeren van heilzame hervormingen van de Franse geestelijkhed.
Het scheelde echter maar weinig of een andere godsdienst, kwam met één klap vernietigen, wat Bonifacius was begonnen. De Islam, welke reeds zulke zware slagen had toegebracht aan de kerk in het Oosten, bedreigde ook het Westen. In 732 vielen de Mohamedanen Gallië binnen; doch met een enkele slag besliste Karel Martel, dat Gallië en Germanië nooit mohamedaans zouden worden.
Dit feit had grote betekenis voor de volgende eeuwen. Langzamerhand kregen de de Franken grotere invloed, zowel door hun eigen overwinningen als door de bemoeïngen van de Pausen.
| |
| |
| |
Hoe de 8e eeuw deze periode afsluit. De Paus souverein. Karel Keizer.
Om de beurt en enkele keren tegelijk, verschenen de Keizers van Byzantium en de Lombardische veroveraars voor den Paus, als vijanden van den Apostel. De eersten hadden het vooral gemunt op het dogma, de tweede op de bezittingen. Onder elkaar konden ze het helemaal niet vinden en zo was de Paus, met kunstig balanceren, nu eens voor de ene, dan voor de andere.
Doch toen op een zekeren dag Pelagius II de hulp van den keizer had ingeroepen tegen de Longobarden, gaf de keizer hem de raad hulp te vragen aan de Franken. De Paus volgde deze raad op en in 738 vroeg hij Karel Martel om naar Italie te komen; later kwam Pepijn ook nog twee keren en tenslotte ook Karel de Grote. Zij dwongen de Longobarden de Pauselijke bezittingen terug te geven en de Paus kreeg over het gebied, waar deze bezittingen lagen een een soort souvereiniteit. Dit was een nieuwe dienst door de Franken aan het Pausdom bewezen. Echter was de vernietiging van de Muzelmannen, de overwinning op de Longobarden, de hulp verleend aan Bonifacius niet het werk van de Merovingische koningen, maar van de Austrasische familie der Pepijns.
De Paus verhief daarom Pepijn tot koning Karel de Grote tot keizer.
De zalving van Pepijn tot koning door Stephanus II, de schenking van tijdelijke macht aan het Pausdom door Pepijn, de bevestiging hiervan door Karel de Grote en de kroning van Karel tot keizer zijn feiten die met elkaar in verband staan. Het was meer dan een gewone ruil, waarbij Pepijn en Karel hun degens en Stefanus en Leo hun heilige olie gaven.
In de geschiedenis van de H. Gregorius de Grote hebben we gezien, dat de Pausen inderdaad te Rome de functie van souverein uitoefenden, alvorens deze titel te dragen: evenzo was het met Pepijn de erfgenaam der hofmeyers, toen deze aan Paus Zacharias een beslissing vroeg betreffende de kroon van Frankrijk. ‘Het is billijk, antwoordde de Paus, dat hij die het ambt van koning uitoefent ook de titel draagt.’
Toen tenslotte Leo III aan Karel de Grote met den titel van Keizer ook het beschermheerschap gaf over de Kerk, beloonde hij hiermede de voortdurende zorg van de Pepijns om de grenzen van de Christenheid te beschermen tegen de Islam en deze uit te breiden ten koste van de heidense Saksen.
Deze gebeurtenissen waren een goede les voor de machtigen dezer aarde; die hieruit konden leren dat de souvereine macht geen sinecure is en een louter privilege, maar dat deze met de lusten ook lasten meebrengt.
De gedeelelijke ter-zijde-stelling van de Byzantijnse keizers en de volledige - van de Merovingische vorsten, waren geen verassende staatsgrepen maar logische gevolgen van de geschiedenis, welke eraan voorafgegaan was.
Vele eeuwen heeft men geloofd, dat de bezittingen van de Kerkelijke Staat, sommigen zeggen zelfs van Italie, aan Paus Silvester waren overgedragen door een formele schenking van Constantijn. Men citeerde zelfs de acte van overdracht en beschouwde haar als het begin-charter van de tijdelijke macht. Thans echter wordt algemeen aangenomen dat deze oorkonde vals is.
Heel de Middeleeuwen door is men dus bedrogen door een falsaris; doch de Middeleeuwen hebben slechts half gedwaald. Want de grote historische leugens, die gedurende vele eeuwen de menselijke geest beheerst hebben, vertonen een typisch karakter. Zij hebben niet het recht gemaakt, waarvan zij de bron schijnen te zijn; dit recht bestond reeds. Maar zij hebben het verrijkt met onjuiste titels, steunend op grondslagen van slecht allooi.
| |
| |
In sommige opzichten zelfs zijn deze fabels een populaire vorm van de waarheid en in de verste verte geen leugens; het zijn symbolen terzelfder tijd dat het verzinsels zijn. Aristoteles heeft gezegd, dat de poezie meer waard dan de historie. Zou het niet geoorloofd zijn te zeggen dat de befaamde donatio Constantini, zo vermetel uitgevonden door de verbeelding van een anonymus, waar is in de zin van een poëtische waarheid?
Laten we de echte geschiedenis eens raadplegen. Zij leert ons dat Constantijn, in zijn voltooing van de reorganisatie van het Keizerrijk, welke de Keizers van de derde eeuw waren begonnen, voor goed Rome verliet, om in Byzantium het centrum van de wereld te plaatsen. De souverein was niet meer daar, maar Rome behield zijn aspiraties en was zoekende naar een souverein. Rond de verlaten Palatijn bleven hoge ambtenaren de rechten van het afwezige gouvernement uitoefenen; maar het volk verloor in hen het vertrouwen; er waren te veel afpersers onder en te weinig weldoeners. Dezelfde evolutie, welke naar Byzantium het centrum van de wereld had overgebracht, bracht naar het Lateranen 't centrum van Rome. De bisschop van Rome wonende in het Lateranen, had niet de titel van souverein, maar vervulde er alle plichten van. In tijden van hongersnood of invallen der barbaren zocht men daar toevlucht; en toen de eerste Carolingers aan de Paus het bezit van Rome schonken, was dit geen revolutionaire daad, maar de bekroning van een recht.
In de beslissing van Constantijn, om het steunpunt van de wereld naar Byzantium over te brengen, lag impliciet ingesloten de donatie van Rome. De geschiedenis werkte er eeuwen lang aan, om deze kiem tot ontwikkeling te brengen, maar aan het werk der geschiedenis was door Constantijn richting gegeven. Hij was werkelijk de gever.
Door deze waarheid in een leugen te omkleden, was de onbekende falsaris zonder twijfel, meer bewust van zijn leugen, dan van de waarheid welke hij weergaf. Hij verdient geen verontschuldiging, maar het succes wat hij behaalde op de menschelijke geest, vraagt een verklaring.
De uitvinding van dit document was een onhandigheid, omdat de mensheid geenszins dit middel nodig had, om de Pausen als de wettige vorsten van Rome te beschouwen; evenmin als zij de valse decretalen nodig had om de Pausen te beschouwen als de geestelijke monarchen van de Christenheid.
De twee leugens hebben niet het geloof van de mensen opgebouwd, maar ze hebben het samengevat in een romanesque vorm. Constantijn nam het initiatief in de beweging, welke Rome aan het Pausdom gaf; het duurde 4 eeuwen om dit te voltrekken; in de 8e eeuw was ze voltooid.
Hiermede behaalde ook door de Paus, het Westen een volledige overwinning op het Oosten. Dit is de grote betekenis van de kroning van Karel in het begin van de 9e eeuw. De oude beschaving vluchtte uit Byzantium weg en zocht het Christendom op, wat door haar geinspireerd werd. Het Oosten had niet meer de kracht om deze beschaving te propageren; kon ze zelfs niet meer verdedigen en het wantrouwde de de Pausen evenzeer als het de Islam duchtte.
Lang had het Pausdom geduld gehad en het prestige in acht genomen, waarmede de de oude Constantijn zijn opvolgers had beschermd. Maar toen de ene helft van het Oosten een strijdperk werd van de Islam en de andere helft een haard voor ketterijen, toen ging Rome, vol vertrouwen op het Westen, zich afvragen of de balans nu altijd maar geregeld moest worden ten voordele van het Oosten. In het Europa van toen, was het Oosten ‘de oude man’; en mocht deze wel voorzitter zijn van de nieuwe beschaving? Want deze beschaving was rijp en de barbaren van vroeger stonden klaar om het bestuur van morgen over te nemen. Aan de voeten van St. Petrus bezegelde in het jaar 800 Paus Leo III de nieuwe situatie,
| |
| |
omdat het hem toescheen, dat de echte kracht van het Christendom niet meer in het Oosten lag, waar men maar speculeerde in naam van onzekere theologie, doch in werkelijkheid het geloof op sterven lag.
De twee helften van Europa hadden een heel verschillende kijk op het begrip geloof. De ene helft zag er een prachtig middel in voor speculaties van een intellectueel dilletantisme, een spel voor een geraffineerde oligarchie, een complex vraagstukken, te interessanter naarmate ze minder waren op te lossen. De andere helft had een veel eenvoudiger kijk, veel rijper en populairder, zij zagen nl. in het geloof een instelling voor een braaf leven, een leer voor goede zeden en een prikkel tot actie.
De overbrenging van het keizerschap naar het Westen, betekende de overwinning van de tweede opvatting. Dit feit van politieke betekenis had een religieuse grond en een religieus karakter. Het was door het Pausdom en voor het Pausdom dat de organisatie van Europa werd omgeworpen.
Had Leo III met de kroning van Karel de Grote de bedoeling om aan het Pausdom van de toekomst, de uitreiking van kronen in handen te geven?
Voor deze vergezochte vraag hebben latere polemisten hun inkt en soldaten hun bloed gegeven.
Het is echter zeer onwaarschijnlijk, dat onder zulk een vorm Leo III dit probleem heeft voorzien.
De verhalen over de keizerskroning zijn in de Middeleeuwen uitgeplozen, als een evangelietekst, door theologen en juristen. Men wilde er een argument in vinden voor of tegen, Barbarossa, Frederik II of Lodewijk van Beieren.
Het werd een rijk-woekerende speculatie, waaruit de theorie van het Heilige Rijk opgroeide.
Ter zijner plaatse zullen we deze verre consequentie van de keizerskroning in studie nemen.
|
|