| |
| |
| |
Het Katholiek lager onderwijs in Nederland door Fr. v. Tilburg
In 1917 was de schoolstrijd in Nederland uitgestreden en in 1920 werd de mogelijkheid, door de grondwet geschapen, tot een feit: de onderwijswet van Minister de Visser gaf Nederland zijn gelijkgerechtigde vrije school. Voortaan kon ieder persoon of lichaam met rechtspersoonlijkheid, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan, scholen oprichten, waarvan het leerplan naar eigen beginselen kon worden ingericht, behoudens het recht van toezicht door de Staat. Waar door particuliere instellingen of personen niet voor voldoende onderwijs wordt gezorgd, richt de Staat scholen op. Deze door de Staat gestichte scholen zijn de openbare scholen die neutraal moeten zijn. De door particulieren gestichte scholen zijn de bijzondere scholen; deze kunnen neutraal zijn, maar zijn voor de overgrote meerderheid van een bepaalde godsdienstige richting, b.v. katholiek of christelijk (d.i. protestants).
Katholiek Nederland heeft van het verkregen recht een goed gebruik gemaakt. Bijna elke parochie heeft zijn eigen katholieke jongens- en meisjesschool, slechts in enkele kleinere plaatsen komt coïnstructie voor, en in het jaar vóór de bezetting bezocht 40% der Nederlandsche jeugd katholieke scholen.
Aan de hand van een brochure van fr. S. Rombouts, verschenen in 1939 onder de titel: ‘De paedagogische situatie van het ogenblik in Nederland,’ zal hier een schets gegeven worden van de katholieke lagere school op het ogenblik dat de bezetter ons land overweldigde.
De uiterlijke bouw van deze school als geheel genomen vertoonde een glanzend aspect. Als onderwijscentrale fungeerde het R.K. Centraal bureau voor onderwijs en opvoeding te 's Gravenhage, onder leiding van Mgr. Verhoeven, opgericht door het Nederlands Episcopaat, waar de belangen van dit onderwijs op uitstekende wijze werden behartigd, ook tegenover regeringsinstanties en waar elk schoolbestuur om advies kon aankloppen. Aan de R.K. Leergangen te Tilburg, een stichting van den groten Dr. Moller, werd een Psychologisch en paedagogisch instituut verbonden, dat naast de universiteiten, de leeraars leverde voor het vak opvoedkunde aan de R.K. Kweekscholen en de schrijvers over opvoeding en onderwijs ter voorlichting van het gros der onderwijzers. Een protestants hoogleeraar noemde het een soort opvoedkundige hogeschool. Het Katholiek Onderwijzers Verbond verenigde alle katholieke leerkrachten en vormde de grootste federatie van dit soort in Nederland naast de ‘Christelijken’ en de ‘Neutralen’. Dit Verbond stond op de bres voor de stoffelijke belangen van de aangeslotenen, maar niet minder voor de geestelijke en voor het waarachtig welzijn van school en jeugd. Daarnaast ging er van de verschillende vrouwelijke en mannelijke congregaties van onderwijs-gevende religieuzen een machtige stuwkracht uit.
Deze uiterlijke organisatie bood als eerste vrucht een uitstekende voorlichting aan het korps. Dr. Moller is ook op dit gebied baanbreker: hij richtte op het periodiek ‘Opvoeding en Onderwijs'’ dat na een be- | |
| |
staan van acht jaar zijn taak overgaf aan ‘Ons Eigen Blad’, hét orgaan voor alle onderwijsgevenden, theoretisch en practisch georiënteerd, onder leiding van fr. S. Rombouts. Dit blad maakte in 1939 zijn zeven en twintigste jaargang vol en de banden vormen een blijvend bezit. Na de gelijkstelling ontstonden er steeds meer vakbladen, zodat elke tak van onderwijs zijn eigen orgaan kreeg. Voor de meer wetenschappelijk gevormden gaven de docenten van R.K. Leergangen uit: ‘Het Tijdschrift voor Zielkunde en Opvoedingsleer.’
Wie omstreeks 1920 naar katholieke boeken over opvoedkunde zocht, vond bitter weinig. Wanneer er in die tijd geklaagd werd, dat in neutrale boeken zo weinig of in 't geheel niets te vinden was over katholieke paedagogen, dan lag de schuld daarvan niet op de laatste plaats bij de katholieken zelf. Maar deze achterstand is ingehaald. Malmberg's Paedagogische Bibliotheek, de Paedagogische uitgaven van het R.K. Jongensweeshuis te Tilburg, die van 't Vlaams opvoedkundig tijdschrift, vormen in oorspronkelijk werk en vertalingen een respectabele rij en zijn voor den zoeker op elk gebied een veilige gids. Afzonderlijk mag wel even gewezen worden op ‘De opvoedkundige brochurenreeks’ onder leiding van fr. S. Rombouts. De doorsneeonderwijzer is niet de man van het zware, dikke boek; zo dikwijls ontbreekt hem de tijd daarvoor. In de meer dan honderd nummers van deze reeks worden actuele kwesties door deskundigen behandeld en meer dan één brochure werd leidinggevend, waar nieuwe wegen werden opgegaan.
Ook de opleiding van onderwijskrachten liet in 1920 nog veel te wensen. Behalve het uitstekende werk ‘Opvoeding en Onderwijs’ van Vincent en Verbeten, dat nog alleen de stof gaf voor de hulpakte, bestond er niets. Het is vooral fr. S. Rombouts geweest die hierin een algehele verandering bracht. Hij bezorgde in Elementaire Zielkunde, Zielkundige Begrippen, Nieuwe banen in de Psychologie. Historische Paedagogiek (4 delen), Leerboek der Historische Paedagogiek, Katholieke Paedagogiek (handboek in drie delen) een aaneengesloten leergang van de eerste cursus van de Kweekschool tot en met de hoofdakte. Zijn Historische Paedagogiek is een unicum in Nederland en wat zijn ‘Nieuwe Banen in de Psychologie’ betreft, mag ik hier wel twee sprekende recensies weergeven. Prof. Kohnstamm schreef hiervan: ‘Een overzicht over de huidige psychologische richtingen in hun soms verbijsterende veelvuldigheid, gelijk hier wordt aangeboden, is mij zomin uit de buitenlandse als onze eigen literatuur bekend.’ en P.A. Diels gaf in 1925 aldus zijn oordeel: ‘Ik heb grote bewondering voor de kennis en ijver van den schrijver, die daarmede aan de katholieke collega's een onschatbare dienst heeft bewezen. In afwachting van wat, naar ik hoop, van onze kant zal verschijnen zouden ook de openbare onderwijzers dit boek met vrucht kunnen raadplegen. Voor velen kan het een openbaring zijn. Er heerst bij ons te veel zekerheid, dat wij nog steeds vooraan staan. Geloof me, wij van links zullen het hard te verantwoorden hebben. Het werk van den heer Rombouts moge ons een ernstige waarschuwing zijn.’
Naast de geschreven voorlichting stond de voorlichting door het woord. Het Psychologisch en Peadagogisch instituut van de R.K. Leergangen organiseerde om de twee jaren een ‘Paedagogische week’, waarop, naast vooraanstaande Nederlanders, bekende buitenlanders het woord voerden. Het Katholiek Onderwijzersverbond organiseerde zijn kringvergaderingen en onderwijsdagen, waar actuele kwesties werden ingeleid en bediscussieerd.
In Tilburg werd enkele jaren geleden opgericht de ‘Katholieke Paedagogische Vereniging’, die een viertal afdelingen telt op verschillende punten van het land en hoofdzakelijk bestaat uit leden die aan de R.K. Leergangen één of beide diploma's voor pae- | |
| |
dagogiek behaalden. Van de daar in studie genomen onderwerpen als: het godsdienstonderwijs als kern van de godsdienstig zedelijke opvoeding, de reorganisatie van de onderwijzersopleiding, het onderwijs in de moderne talen, verscheen het behandelde in boek of brochure, waarvan ‘Waarheen met ons vreemde-talenonderwijs’ van fr. S. Rombouts in alle opzichten insloeg en bezig is de Nederlandse methodiek der vreemde talen te hervormen.
Wanneer men het gehele lager onderwijs overziet, dan mag geconstateerd worden, dat er warme belangstelling voor bestaat, niet alleen bij de onderwijzers, misschien meer nog bij hen, die van bovenaf de volksontwikkeling overschouwen en bij hen, die na het kind er het meest belang bij hebben, de ouders. En deze belangstelling uit zich in critiek op de bestaande en in het zoeken naar een nieuwere, betere school. Tevreden is men over de school nooit geweest, iedere paedagoog wordt immers voorgesteld als een schoolhervormer, maar nimmer heeft zich die ontevredenheid sterker geuit dan de laatste halve eeuw, vooral ook omdat men, speciaal na de eerste wereldoorlog, zoveel van de school verwachtte. Schoolhervorming is urgent, naar de ‘nieuwe school’ is de leuze. Hoe die ‘nieuwe school’ zal zijn, en waar de ideale school reeds te vinden is, vormt een studie op zich. Velen richten hun blikken naar de Verenigde Staten van Noord Amerika, alsof van daar het heil komen zal en het lijkt, dat er nergens meer geëxperimenteerd wordt dan daar, dat geen land méér voor het nieuwe open staat dan deze nog vrij jonge Staat.
Nederland neemt in de nieuwe-school-beweging een eigen plaats in. De Nederlander heet nuchter te zijn, loopt niet zo direct warm, maar wikt en weegt, zonder direct conservatief te zijn, Hij weet, dat aan zijn onderwijs veel mankeert, dat het anders en beter moet, maar hij weet ook, dat het, ondanks al die gebreken, een vergelijking met elk ander land schitterend kan doorstaan. Hij weet dat schoolhervorming nimmer revolutie, maar steeds evolutie zal moeten zijn. Het nieuwe is hem niet goed, omdat het nieuw is, want juist op onderwijsgebied zag hij veel nieuwigheden even snel verdwijnen als ze gekomen waren. Edward Peters, een Belgisch schoolman, noemde Nederland een smeltkroes op paedagogisch gebied, zowel voor de oude als voor de nieuwe wereld. Mannen als de professoren Hoogveld, Kohnstamm en Waterrink met nog vele anderen, die werkten aan de opbouw van de nieuwe school, zagen ver over de grenzen heen en wisten, profijt trekkend uit wat daar gebeurde, de Nederlandse school in de goede richting te sturen. De drang naar vernieuwing was er dan ook algemeen, en het onderwijzerskorps toonde een warme belangstelling en medewerking. Dat deze medewerking niet altijd even vlot verliep, vond zijn oorzaak in het feit dat een nieuwe geest een opleiding eist, die de oudere leerkrachten zich slechts uit boek of tijdschrift kunnen eigen maken.
Wanneer we ons hier verder bepalen tot het katholiek bijzonder onderwijs, is dit uitsluitend omdat de beperking van het artikel dit vraagt, zonder hierdoor de verdiensten van anderen te willen kleineren of miskennen.
Als eerste eis werd aan de vernieuwing gesteld differentiatie, waardoor het buitengewoon lager onderwijs ontstond. Dit omvat onderwijs aan blinden, doofstommen en zwakzinnigen. Daardoor werden aan de lagere school de debielen of achterlijke kinderen (de eerste graad van zwakzinnigheid) onttrokken, wat voordeel gaf naar twee kanten, n.l. normale kinderen werden verlost van een rem, de achterlijken kregen een onderwijs, dat hun paste en konden nog gevormd worden tot mensen die in de vrije maatschappij eenvoudig werk kunnen verrichten. Volgens Dr. Van Voorthuizen, jaren lang inspecteur van dit onderwijs, wordt
| |
| |
het aantal achterlijke kinderen in geheel Nederland op 20.000 geschat. Hiervan bezoeken er 11.000 B.L.O. scholen, terwijl de overige 9. 000 ofwel thuis blijven, ofwel een blok aan het been vormen bij de gewone lagere school. De katholieke scholen voor buitengewoon lager onderwijs marcheren in Nederland nu juist aan de spits van de practische vernieuwing. Behalve de doofstommen-instituten te St. Michielsgestel en die voor blinden te Grave bezit katholiek Nederland vooral twee inrichtingen van betrekkelijk jonge datum, die zich tot ver over de grenzen van Nederland vermaardheid verwierven, beide onder de leiding van de Zusters van de Choorstraat te 's Hertogenbosch, een congregatie, die speciaal voor het misdeelde kind werd gesticht. De eerste inrichting is het paedologisch instituut te Nijmegen voor geestelijk abnormale kinderen. Het is een schitterend gelegen observatie-instituut waar psychologie, psychiatrie en paedologie samenwerken om met de modernste hulpmiddelen ‘moeilijke’ kinderen van allerlei aard een tijdlang te observeren en te bestuderen en vervolgens gemotiveerd advies uit te brengen aan de betrokken ouders: óf voor de gewenste huiselijke opvoeding, óf voor de keuze van een bepaalde opvoedingsgelegenheid. Aan dit instituut is nog verbonden een Orthopaedische inriching waar lichamelijk misdeelde kinderen, naast een uitstekende verzorging, een hun passend schoolonderricht ontvangen.
De tweede inrichting is Huize St. Vincentius te Udenhout bij Tilburg, waar met abnormale, maar opvoedbare meisjes pracht-resultaten bereikt worden door aanwending van de ‘gekerstende’ Decroly-methode, met Montessori- en andere middelen, door deskundige, steeds zoekende en studerende krachten naar individuele behoeften pasklaar gemaakt. Reeds dikwijls is de Zusters gevraagd, hun methode te boek te stellen, maar tot nog toe was steeds hun antwoord: ‘Wij zijn er nog niet, maar als U belang stelt in ons werk, komt dan kijken; U stoort ons niet.’ En van deze uitnodiging werd druk gebruik gemaakt. Beide inrichtingen profiteren van de beste vindingen in binnen- en buitenland, zonder echter dit of dat systeem slaafs te volgen. Hetzelfde kan gezegd worden van tal van andere B.L.O. scholen, zoals er steeds meer worden opgericht, niet alleen in de steden, maar ook op het platteland voor een hele streek.
Een tweede tak die de laatste 25 jaar een zeer gunstige ontwikkeling doormaakte is het bewaarschoolonderwijs. Aan deze, niet door het rijk gesubsidieerde tak van onderwijs is door de verschillende Zusters-Congregaties duizenden besteed; opleiding en examen werden tot een model en herschiepen deze inrichtingen tot ware milieus van onderwijs en opvoeding.
Komende tot de gewone lagere school, het me, om niet verkeerd verstaan te worden, nodig, even in het kort aan te geven, wat volgens de katholiek het doel is van de opvoeding en van de school.
Volgens de Openbaring is de mens geschapen voor het eeuwig bezit van God. Het bovennatuurlijk doel der opvoeding kan dus, eenvoudig gezegd, omschreven worden als: de mens in staat te stellen zijn aardse leven zo te leiden, dat hij in de hemel komt. Daarnaast onderscheiden we een aards of natuurlijk doel, wat omschreven kan worden als: de mens in staat te stellen, datgene goed te doen, wat voor zijn eigen tijdelijk bestaan en geluk en voor dat van anderen, noodzakelijk of nuttig is. Het tijdelijke, natuurlijke doel moet steeds aan het eeuwige ondergeschikt zijn, want wanneer de mens zijn laatste doel niet bereikt, is zijn leven mislukt. Wie echter meent, dat de beklemtoning van het bovennatuurlijk doel de mens minder geschikt maakt voor de bereiking van het andere doel, heeft ongelijk. In de Encycliek over de Christelijke opvoeding van Paus Pius XI z.g. lezen we
| |
| |
daaromtrent: ‘Het katholiek opvoedingsideaal, de ware Christen omsluit het menselijk leven in zijn hele omvang; het zinnelijke en het geestelijke, het verstandelijke en het zedelijke, het persoonlijke en het sociale, in zijn betrekking tot gezin en staat; niet om het ook maar eniger mate te verkleinen, maar om het te verheffen, te regelen en te vervolmaken volgens de voorbeelden en de leer van Christus.’
Nu is het een zeer verblijdend teken, te kunnen constateren, dat het bovennatuurlijk doel der opvoeding de belangstelling had, niet alleen van priesters en religieuzen, maar ook van duizenden leken-onderwijzers, hetgeen blijkt uit het werk van de ‘Reorganisatie Commissie’, in het leven geroepen door het Katholiek Onderwijzers-Verbond, welke commissie was samengesteld uit leden van alle groepen bij het katholiek onderwijs betrokken.
In drie omvangrijke brochures: ‘Naar een betere school’ bracht frater S. Rombouts het door deze commissie behandelde samen. Duidelijk wordt hierin aangetoond, dat het voor de katholiek niet het voornaamste is, dat de school enigermate, of zelfs grondig, wordt opgekalefaterd, maar dat het op de eerste plaats in orde moet zijn met de school als godsdienstig zedelijk opvoedingsinstituut.
Daarnaast had het tijdelijke, natuurlijke doel van school en opvoeding de volle belangstelling, wat weer blijkt uit het werk van de Katholieke Paedagogische Vereniging en niet het minst uit de artikelen van Ons Eigen Blad en de verschenen opvoedkundige brochures.
Als een der voornaamste middelen voor de vorming van de mens beschikt de school over het onderwijs. Het doel van het onderwijs op zich beschouwd is tweeërlei: ten eerste: geoefendheid, functievaardigheid der kenvermogens, dus de ontwikkeling van verbeelding, geheugen, verstand enz.; ten tweede: het aanbrengen van een zekere hoeveelheid zaak- en taalkennis. Nu is het eerste, het formele doel, verre de meerdere van het tweede, het materiële doel, want materiële kennis vervliegt, bij niet doorlopend gebruik, zeer spoedig, terwijl ontwikkelde vermogens de krachten zijn, waarmee de mens nieuwe veroveringen maakt. De leuze is dan ook: Het algemeen vormend karakter van de lagere school blijve (of worde opnieuw) gehandhaafd.
De volksschool is er niet om beroepsonderricht te geven, is er ook niet om in de behoefte van het ganse volgende leven te voorzien. Wat de school aan weten heeft aan te brengen, moet voldoende zijn voor het ogenblik, maar tevens zó, dat de jonge mens, al naar hij ouder wordt, op de verworven kennis kan voortbouwen.
Om dit doel te bereiken vraagt de school een leerplan, dat door snoeiing en selectie ontstaan zal en dat slechts overhoudt wat door de gemiddelde volksschool rustig en grondig d.i. denkend en assimilerend kan verwerkt worden. Bij de samenstelling moet de omgeving, waarin het kind leeft, een krachtig woord meespreken: de school moet staan in het leven van het kind, het mag niet een geheel andere wereld zijn.
Voor de verwerking van dit leerplan vraagt de school onderwijzers die op de hoogte zijn van de vaststaande gegevens van psychologie, paedologie en paedagogiek, die hen moeten leiden bij de vraag hoe het doel van opvoeding en school bereikt kan worden. De bestaande onderwijzersopleiding eist daarom herziening. De vernieuwde kweekschool zal moeten zijn een vakschool, waar meer dan vroeger de paedagogische vakken onderwezen zullen worden. Niet de ‘geleerde’, maar de geheel voor zijn taak berekende onderwijzer zal de volksschool maken tot wat ze zijn moet. En naast de kweekschool moet voor de meer begaafden de weg open blijven tot hogere ontwikkeling.
En wat voor hen die reeds jaren bij het onderwijs zijn?
| |
| |
Zij zullen uit boek en blad moeten leren, wat mogelijk aan die opleiding ontbrak. En de overvloedige voorlichting, waarover reeds geschreven werd, maakt dit mogelijk.
Onderwijsvernieuwing is nimmer revolutie, steeds evolutie.
Reeds jaren klinkt de roep om vernieuwing en veel werd reeds vernieuwd of in de juiste richting gestuurd. De brochures: ‘Leesmethodiek en moderne psychologie’ en ‘Rekenmethodiek en moderne psychologie’ beide van Govert Grazer (S. Rombouts) vestigden de aandacht op twee hoofdvakken van de volksschool, wees op de gebreken van bestaande en gaf richtlijnen voor nieuwe methodes. ‘Waarheen met ons vreemdetalenonderwijs’, ook van S. Rombouts, was bezig de methodiek voor de vreemde talen grondig te wijzigen. Voor het onderwijs in de moedertaal verschenen nieuwe methodes, o.a. die van J.W.F. Boschgrave, waarin wetenschap en practische ervaring samenwerkten om de school te bezorgen wat ze nodig had. Het tekenonderwijs, misschien meer nog het zangonderwijs, maakten een grote sprong in de juiste richting. In het kort kan gezegd worden dat op methodisch gebied het onderwijs sterk werd vooruit gebracht. De socialistische paedagoog G. Van Veen getuigde dan ook van de katholieke school dat ze meer open stond voor wetenschappelijke beïnvloeding van zijn beste mannen dan enige andere.
Al wat hier geschreven werd over de geest van vernieuwing, die er waait door de katholieke volksschool, kan ook gezegd worden van andere richtingen. Wat den lezer zal opvallen is, dat alles nog te veel theorie is. Inderdaad, de bezetting is over Nederland gevallen, toen de actie wel in volle werking, maar voor een groot deel nog niet tot tastbare resultaten gekomen was. Doch de geesten waren gewekt en we mogen met grond verwachten, dat onze mannen klaar staan om na de bevrijding de volksschool te organiseren, zoals ze die reeds zo lang zich hebben gedacht.
|
|