| |
| |
| |
Dr. Schaepman
1844 - 2 maart - 1944
Op 2 Maart 11. was het 100 jaar geleden dat de grote emancipator van Nederlands katholieken het levenslicht aanschouwde.
Was het moederland niet bezet, groots zou deze gedenkdag in Nederland zijn gevierd geweest.
Een bescheiden hulde willen wij hier brengen door een levenschets van den man, die een beslissende invloed heeft gehad, niet alleen op het bestel der Nederlandse katholieken, maar ook op de richting van heel ons volksbestaan.
Op het voormalige riddergoed ‘Den Eeschhof’ te Tubbergen in Twente, werd Herman Schaepman geboren als de eerste der zes jongens van den burgemeester.
In den strijd met het hoofd en met de vuist was hij de Tubbergse schooljeugd steeds de baas, totdat vader Schaepman in 1853 zich vestigde in Arnhem, de geboorteplaats zijner hoogbegaafde en fijnbeschaafde vrouw Johanna la Chapelle.
Ongeschikt voor zeeofficier door zijn bijziendheid, werd Herman naar het pro-gymnasium te Oldenzaal gezonden, dat hij na een jaar, in 1858 verliet voor het Klein-seminarie te Culemborg, waar hij onder de Jesuiëten zijn humaniora voltooide, om in 1863 over te gaan naar het Groot-Seminarie Rijsenburg. In plaats van zeeofficier had hij gekozen het priesterschap.
Was hij in Culemborg de dankbare leerling geweest van den fijnen historicus Pater van Lommel, in Rijsenburg, werd hij de aandachtigste toehoorder van een leerling van Broere, Prof van Vuuren ‘den machtigste hersensplijter ter wereld, die op mij althans een der stoutste operatiën volbracht,’ en van wien hij een diep inzicht in kerkelijke en profane geschiedenis en dus ook in de verderfelijke beginselen van het liberalisme, leerde.
Met onverzadelijke leeslust verslond de rijk begaafde theologant even goed de grote werken der godgeleerdheid en geschiedenis, als die der schone letteren van geheel West-Europa, en schreef ondertussen zijn eerste gedicht dat uitgegeven werd: De PAUS. Het maakte veel opgang en alom werd in de dichter van DE PAUS een schitterende ster aan de letterkundige hemel begroet. ‘Vondel is onder ons verrezen’ zou de oude Van Lennep zelfs hebben uitgeroepen. Geen wonder dat de 22-jarige Schaepman meende, dat zijn toekomst op het gebied der schone letteren lag. Vooral het genre der grote historische zangen, waardoor de winden waaien van CREDO - PUGNO (ik geloof, ik strijd), het devies van Schaepman, trok hem aan; maar op den duur moest de dichter voor de politicus wijken. Hoe vruchtbaar Schaepman als dichter ook geweest is, en hoe hoog vereerd ook door zijn tijdgenoten; zijn grote betekenis heeft hij als politicus, al meende de beroemde Dante-kenner Mr. Joan Bohl van hem te moeten beweren; ‘dat hij een man was in de dichtkunst, maar een schaap in de politiek.’
Op 15 Aug. 1867 priester gewijd, werd hij voorlopig assistent aan de Kathedraal te Utrecht, waar zijn oom Mgr. Schaepman plebaan was en tevens Vicaris generaal en coadjutor voor het aartsbisdom van Utrecht van Mgr. Zwijsen, dien Mgr. Schaepman van 1868 tot 1882 als Aartsbisschop zou opvolgen. Gedurende dit ene jaar dat hij hier
| |
| |
assistent was leerde Schaepman al heel wat van de wereld kennen, oefende zich op de kansel practisch in de welsprekendheid, had ontmoetingen met de meeste voormannen van Katholiek Nederland, als Smits en Nuyens, Thijm en Cuypers e.a., en wat misschien het meest beslissende was, hij had tot dagelijkse getuige van zijn talenten, ideën en plannen, de Aartsbisschop zelf, van wien hij later kon zeggen; ‘dat deze man mijn grotste weldoener is geweest.’
Zo werd hij in 1868 naar Rome gezonden om zijn blik te verruimen en zijn theologische studiën voort te zetten. Van 1868-1870 dwaalde hij hier tussen de oude monumenten van geschiedenis en kunst; tussen de levende monumenten van het Vaticaan: Paus, kardinalen, bisschoppen en diplomaten; bewoog hij zich tussen al de merkwaardige persoonlijkheden, die in Rome kwamen en 's avonds kon men hem vaak vinden onder de Nederlandse zouaven. Daarbij trof hij nog het voorrecht als secretaris van zijn oom den Aartsbisschop het gehele Vaticaans concilie te kunnen meeleven met de strijd over de opportuniteit van het dogma der Pauselijke onfeilbaarheid.
Het bruiste en kookte in het Rome van 1869-1870 en Schaepman bruiste en kookte mee.
Met zijn doctorshoed droeg hij in 1870 over de Alpen mee naar zijn vaderland, een gloeiende liefde en diepe eerbied voor den Vader der Christenheid, den beminnelijken Paus Pius IX, en een blijvend verlangen naar de stad der Pausen, het eeuwige Rome. ‘Wie voor heel zijn leven de zon in zijn ziel wil dragen, moet in zijn jeugd den vollen doop gaan halen van Rome's gouden zon.’
Terug in het vaderland werd hij benoemd tot hoogleeraar aan het Seminarie Rijsenburg, als opvolger van Prof. van Vuuren, dus in de kerkelijke geschiedenis. Hij gaf lessen tot 1880, toen hij in de Tweede Kamer gekozen en daarom ontslagen werd als gewoon leeraar. Maar hij bleef ‘buitengewoon hoogleeraar’. ‘Tweemaal per week gaf hij nu vrije voorlezingen over de nieuwere kerkelijke geschiedenis, doorgaans zo boeiend en wegslepend, dat hij gerust een kwartier, een half uur zelfs over den gewonen tijd mocht doorpraten, zonder dat iemand der toehoorders een teken van ongeduld gaf.’
Schaepman als professor was niet de nauwgezette, speurende vakgeleerde, maar een man van de grote lijn. ‘Hij bezat in hoge mate de scherpe, doordringende, verziende blik, welke de geleerde tot ziener maakt en aan de afgetrokken wetenschap eerst de volle betekenis geeft voor het leven.’
De katheder van Rijsenburg was omgekeerd voor Schaepman zelf de plaats, waar hij zijn aangeboren gave van improvisatie tot volle ontwikkeling bracht, en waar hij snedig leerde debatteren en kwinkslagen terugkaatsen. Rijsenburg bleef hij trouw tot aan zijn dood; nergens was hij liever dan daar bij zijn boeken, in het gezelschap van zijn collegas en van de studenten.
Ongelooflijk overvloedig is van 1870-1880 Schaepmans letterkundige werkzaamheid. Gedichten, dagbladartikelen en tijdschriftartikelen. In 1870 verbonden aan DE TIJD, werd hij in 1872 hoofdredacteur, wat hij bleef tot 1883, toen zijn politieke werkzaamheden en vooral zijn verschil van inzicht met de overige redactieleden omtrent het al of niet wenselijke van de grondwetsherziening oorzaak werd, dat hij zich terugtrok. Sedert vond hij in vele bladen plaats voor zijn politieke artikelen en vanaf 1886 tot 1900 is hij geregeld medewerker aan HET CENTRUM.
Hij leverde bijdragen voor Nuyens' BROCHURENVERENIGING en werd in 1871 met hem redacteur van DE (ONZE) WACHTER, die hij met zijn vriend tot 1885 haast geheel zal volschrijven. De voornaamste van Schaepmans artikelen zijn la- | |
| |
ter door hemzelf gebundeld in de vijf reeksen van ‘MENSCHEN EN BOEKEN.’ ‘In die artikelen van ONZE WACHTER heeft hij met frissche kamp- en vechtlust de grootse gedachten neergeschreven, die zijn werkzame en peinzende geest, met een een merkwaardige gave van intuïtie bedeeld, zich over de grote mannen en feiten der historie, over kunst en letterkunde, over Kerk- en Staatsleven had gevormd. Daar heeft hij de idealen geschilderd die hij liefhad en aan zijn volk zoo vurig wenschte mee te deelen.’ (Dr. Ariens).
Later deed hij dit in DE KATHOLIEK, in afzonderlijke vlugschriften en vanaf 1900 in zijne CHRONICA OVER STAATKUNDE EN LETTEREN, die op ongeregelde tijden verschenen en waarvan hij ons drie bundels heeft nagelaten.
In DE TIJD en ook in ONZE WACHTER had Schaepman zich vóór 1880 reeds vaak bewogen op staatkundig gebied in artikelen, die aan de forse en dichterlijke stijl gemakkelijk te herkennen zijn. Zijn vriendschap met Mgr. Smits, met Karel van Nispen tot Sevenaer, met Herman des Amorie van der Hoeven; zijn dagelijkse arbeid aan het leidend orgaan der katholieken, DE TIJD; eindelijk en vooral zijn onverzadelijke werkkracht, die hunkerde naar daden; zijn strijdbare natuur, die zich eerst volop thuis voelde in de grote kampplaats der geesten, de politiek; dit alles dreef hem naar ‘de Staatkunde, de lokkende sirene voor zo menig rijper geest’. (Schaepman)
De grote gangmaker voor Schaepmans politieke loopbaan, was naast van der Hoeven, Mr. L. Haffmans, die in 1879 in het VENLOOSCH WEEKBLAD met de vraag voor de dag kwam; ‘Kunnen katholieke geestelijken leden van de Staten-Generaal zijn?’. Het was na de Nationale vergadering van de revolutie tijd 1796 niet meer vertoond, dat een priester de drempel der Kamer had overschreden. En in de Grondwet stond; ‘De leden der Staten Generaal kunnen niet tegelijk zijn... noch geestelijken, noch bedienaren van den godsdienst.
Maar Mr. Haffmans betoogde, dat een geestelijke buiten functie, door de wet beschouwd wordt als gewoon burger. Verscheidene predikanten waren op dien grond reeds toegelaten. En de kerkelijke wijding van een katholiek priester maakte van hem volgens de wet, toch zeker geen gewijd burger!
In 1880 was de zaak zover gevorderd dat Schaepman aan Heeroom den Aartsbisschop de beslissende vraag stelde; Als ik mijn candidatuur stel, en ik word gekozen, krijg ik dan van U uit mijn geestelijke bediening het ontslag door de grondwet gevorderd? De aartsbisschop ging aan het wandelen over en weer door de lange gang; hij zweeg... en hij zweeg. Maar toen zijn statige toga den bedremmeld geduldigen Herman den vierden of vijfden keer had voorbijgeruischt, gaf hij strak en bekommerd om veel, het historisch toestemmend knikje...’ (Persijn)
In het district Breda, waar de zetel van A.J.H. Luyben vacant werd, zou Schaepman de medeafgevaardigde worden van zijn boezemvriend Des Amorie van der Hoeven. Al schudden vele achtenswaardige Katholieken in den lande bedenkelijk het hoofd bij deze candidatuur van een priester, wiens waardigheid te verheven was voor de politiek, Schaepman werd toch met algemene stemmen candidaat gesteld door de R.K. Kiesvereniging en van de 1886 geldige stemmen kreeg hij er 1853! het symbolisch cijfer der herstelde Hiërarchie. Zou de Kamer hem toelaten? Met zoo'n vreemd wezen hadden de meeste heren nog nooit kennis gemaakt. Een katholiek priester! In 1882 scheelde het geen haar of een der liberale heren had hem in de Kamer ten aanhore van geheel Nederland gecondoleerd met den dood van zijn vader, de aartsbisschop van Utrecht! Anderen waren beter op de hoogte en wisten zelfs dat Schaepman elken dag de H. Mis zou blijven lezen. Was
| |
| |
dat geen geestelijke bediening? ‘Kom, kom, verklaarde de Limburger de Bieberstein, dat is zijn manier om zijn morgengebed te doen’.
Er werd langdurig beraadslaagd over het onbegrepen en onbegrijpelijke geval, waarbij geen enkel Katholiek meedeed om zelfs den schijn te vermijden van invloed te willen uitoefenen op de beslissing.’ Ten slotte werd Dr. Schaepman met 55 tegen 14 stemmen als lid der Kamer toegelaten. En te midden van de tropische hitte, die er dien 15en Juli heerste in de zaal, blies voorzitter Dullert zijn koelte; ‘De Heer Schaepman is in het gebouw der Kamer aanwezig. Ik verzoek den heer Griffier dien heer binnen te leiden.’ De heer Schaepman verscheen en al transpirerend - en dat kon hij geweldig - legde hij zijn eed af en nam hij zijn plaats naast van der Hoeven.’ (Persijn)
De anti-papisten konden natuurlijk niet de gelegenheid laten voorbijgaan, om er een hartig woordje over te zeggen. Zo bv. Ds. Bronsveld, en dat nog wel in de STEMMEN VOOR WAARHEID EN VREDE, waarin hij o.a. schreef: ‘dit is nu een feit; de roomsen hebben een priester hunner kerk weten te bezorgen in de zaal onzer volksvertegenwoordiging. Dat zwart gewaad, te midden van al die fantasiekostumen is niet alleen tekenachtig, maar een teken. De pastoor, die vroeger buiten ons nationale leven stond, dringt in al onze levenskringen als de tastbare prediking van de vrucht, waarmee Rome arbeidt, om onze gereformeerde tradities uit te wissen. In onze hospitalen, op onze gymnasiën, op onze congressen, en nu ook op het binnenhof vertoont zich het zwart gewaad, waarmee de kerk haar dienaars en dienaressen kleedt. “C'est un régiment - ils marchent.” De volksschool mag van Calvijn niet meer gewagen en den Bijbel niet meer gebruiken; de geestelijken zijn als leem in de hand hunner superieuren; de beminde gelovigen laten zich gewillig leiden en scheren, wat wil men meer? De vaste goederen in Roomse handen groeien aan met ieder jaar in omvang en in waarde; de protestanten kopen zich liever arm aan effecten, welker effect allertreurigst is. Zo wordt met een zekerheid, die hoe langer hoe meer in de ogen springt, ons land gebracht onder roomse invloeden, in roomse handen. Hoe lang zal de blindheid der liberalen nog duren?’
Schaepman had er een paar tijger-artikelen in DE TIJD voor over.
‘Gij spreekt daar van “onze” volksvertegenwoordiging, “ons” nationale leven, “onze” hospitalen enz. Doch slechts één keer hebt gij dat “onze” in juisten zin gebruikt. Dat is, waar gij spreekt van “onze gereformeerde tradities”. Inderdaad deze tradities behoren alleen u en uw volk. Die tradities zijn uw erfdeel, het erfdeel uwer vaderen; die tradities der plakkaten, der vogelvrijverklaringen, der vervolgingen, der boeten, der gevangenisstraffen, der verbanningen; die tradities van bekrompenheid en onverdraagzaamheid, van felheid en haat, van achteruitzetten en doodzwijgen en mondstoppen, die tradities die nu haar laatste uitdrukking vinden in de souvereiniteitswaan, waarvan uw woord getuigt. Die tradities hebben het Nederlandse volksleven vergiftigd en vergiftigen het nog. Maar zoals gij zegt, de Roomsen wissen de tradities uit. Edelmoediger dan gij, weten zij te vergeven en te vergeten. Maar de onderwerping, die gij van hen schijnt te vorderen, dulden zij niet. Ze laten door u en de uwen geen hand slaan aan hun Nederlanderschap. De beenderen hunner voorvaderen laten zij niet verstrooien van dezen grond.’
Bij de begrotingsdebatten hield Schaepman zijn eerste redevoering in de Kamer, ‘een dichterlijke vloekzang’ tegen het liberalisme, maar met zulk een zeggingskracht, dat de Kamer ervan verbluft stond.’ Het was als een stortvloed die u bruisend overstelpte. Het duurde drie kwartier, maar menigeen zou anderhalf uur nodig gehad hebben om hetzelfde te debiteren... (Haff- | |
| |
mans). Met één slag vestigde Schaepman zijn roem als de grootste redenaar der Kamer, zodat ‘een grote redevoering van hem een evenement werd.’
Maar behalve een schitterend spreker in het parlement, was Schaepman ook een groot volksredenaar, en wel het meest door zijn ongeëvenaarde welsprekendheid is hij zo populair geworden. ‘Wellicht heeft in ons land nooit iemand zo dikwijls op zo verschillende plaatsen en over zo uiteenlopende onderwerpen in het openbaar gesproken als Schaepman. Iedereen wilde, moest Schaepman horen... met zijn koperen stem, die als een brandklok de ganse zaal vulde en deed vibreren.’ En als dan na de eerste zinnen de begeestering kwam, dan brak de stortvloed van woorden los, steeds sneller steeds onstuimiger. Heel het gehoor werd geboeid, meegesleurd in razende vaart tot...... de driewerf donderende toejuiching aan het eind.
Vooral als hij het over zijn Paus had, was hij bezield van onvergankelijke geestdrift. Maar ook op eenvoudige kiesvergaderingen, op zijn Friese landdagen, op letterkundige congressen, en bij nationale of katholieke herdenkingsdagen of onthullingen was Schaepmans woord zo overwegend, dat andersdenkende toehoorders vol ontzag en bewondering sprakeloos aan zijn lippen hingen en ‘den pastoor’ geestdriftig toejoelden. Zelfs de socialisten huilden van geestdrift, toen hij in Amsterdam eens aan het eind van een gloeiende rede, met zijn beukende vuist de houten lessenaar verpletterde.
Maar keren wij terug naar de Tweede Kamer, waar Schaepman spoedig werd aangezien als een meer dan gewoon lid.
‘Hij boezemde respect in door zijn welsprekendheid, die tot bewonderend luisteren dwong; door zijn veelzijdige kennis op allerlei gebied; door zijn noeste werkzaamheid; door zijn eerlijk en loyaal karakter niet het minst, dat zelfs bij politieke tegenstanders het ingeroest vooroordeel tegen een Rooms priester gemakkelijk wist te overwinnen. Geen hunner twijfelde ooit aan de oprechtigheid zijner in de Tweede Kamer eens afgelegde verklaring;’ Ik ben, naar ik meen, een goed Roomse, maar ik ben ook een goed Nederlander.’
Onder haast alle partijen kreeg hij persoonlijke vrienden, zeer intieme zelfs, die gaarne meegenoten van zijn fonklende humor en ‘meest onvervalste jovialiteit.’ Het duurde niet lang of ‘de Doctor’ was een der meest gevierde sprekers, meest invloedrijke leden, vooral meest populaire figuren in het Parlement’. (Brom)
In! de koffiekamer, zo vertelt Persijn, haalde hij zijn prettigste praatkunst uit, en onder de gretigsten mee drongen de liberalen om die drommelse zwartrok samen. 't Was immers natuurlijk; juist diegenen die het minst omgang hadden met priesters, waren het meest geboeid, ook door hun eigen nieuwsgierigheid om ga te slaan, hoe dit zeldzaam exemplaar er van binnen uitzag. De stoutste vrijdenkers schoolden het dichtst mee aan; want bij zulk een pastoor raakten de stevigsten hun traditioneel klutsje hooghartigheid kwijt...... Men kon hem aanklampen over alles wat in de koffiekamer ter tafel kwam, telkens wist die bliksemse telg uit den Achterhoek, dien men a priori thuis wees in de poesie en in de kerkgeschiedenis, zijn man te staan, verrassend van pittigheid en sprankelend a propos’. Mr. Limburg kon dan ook terecht zeggen; dat Schaepman het Katholicisme en de Katholieken heeft gepopulariseerd in Nederland!
Toen Schaepman in 1880 in de Tweede kamer kwam, kwam hij daar met het onwrikbaar voornemen; het liberalisme moet verslagen worden. Daarvoor moeten alle anti-liberalen zich verenigen; want Rome alleen kan niets en Dort alleen kan ook niets.
| |
| |
Maar het ideaal bleek langen tijd onbereikbaar. Vooreerst wilden aanvankellijk die oudere Katholieken niet mee op den weg, waar ze vele scheldende en hooghartige anti-papisten als vrienden zouden moeten begroeten. Cramer en Lipman en Nuyens en Thym en Haffmans gaven hun onverholen afkeer te kennen tegen dit politiek ‘monsterverbond’ en noemden het vlakweg ‘onwaardig en onverstandig’. Daarbij kwam dat de stichter en leider der Antirevolutionairen, Groen van Prinsterer, een der hardnekkigste anti-papisten van Nederland was. En als de oude Groen het in een lang duel tegen den jeugdigen Schaepman heeft moeten afleggen en zowat ‘bekeerd’ is, dan moet Schaepman weer van meet af aan beginnen. Want na den dood van Groen in 1876 werd Dr. Kruyper de vurige leider, die behalve fel anti-papist ook nog ‘ultraradicaal’. was.
Maar in 1888 kwam het beoogde succes. Een jaar tevoren was het kiesrecht zeer uitgebreid en het aantal zetels op 100 gekomen. (tevoren 86). ‘Rechts’ haalde bij de nieuwe verkiezing 145.000 stemmen en ‘links’ 102.000. Bij evenredige verdeling zou de verhouding zijn geweest 59 tegen 41. Nu met een meerderheid van 54 tegen 46 zou ons land het eerst Christelijk ministerie of het eerste coalitie-ministerie krijgen.
Dat was de triomf van Schaepman.
Van zijn verdere politieke werkzaamheden noemen wij zijn arbeid voor de oprichting van een katholieke partij, waarvan hij eerst in 1896 de vervulling mocht zien. ‘Tantae molis erat’. Dan zijn strijd om de grondwetsherziening 1887, waarin Schaepman vaak geheel alleen stond en door de zijnen zelfs meermalen voor liberaal gescholden werd. Zijn standpunt omtrent de persoonlijke dienstplicht, met als resultaat; Schaepman uit de Kamer en Schaepman alléén tegenover zijn geloofsgenoten in en buiten de Kamer. Ook weer bij de behandeling van de leerplichtwet kon van Houten schrijven; ‘Wegens zijn stem vóór, dreigt blijkbaar uitstoting.’ Maar Schaepman antwoordde: ‘Van dit dreigen weet ik niets. Iemand die eigenlijk sinds zijn optreden, sinds 20 jaren met uitstoting wordt bedreigd, is voor zulke geruchten niet vervaard... Ik zal mij zonder tegenweer niet laten “uitstoten”; dat is mijn recht en mijn plicht. Al stond mij niemand ter zijde, ik behoud mijn jus ad famam (recht op goede naam). Alleen hoop ik, dat geen mijner uitstoters zich zal hebben te schamen over de middelen tegen mij gebezigd.’
In de tot-stand-koming van de sociale wetten onder Pierson, kon Schaepman verklaren; ‘Ik ben een democraat in elken druppel van mijn bloed, in elke atoom van mijn beenderen.
Geen groter troost voor mij bij alle teleurstellingen en lasten, dan te werken voor het Volk.’
Gelukkig voor katholiek Nederland, dat het op den drempel staande der 20ste eeuw een leider heeft gehad als Mgr. Dr. H.J.A.M. Schaepman.
In den loop van 1901 begon Schaepman, die vroeger nooit vermoeienis kende, zich moe en afgemat te voelen. Wel was hij nog steeds in de Kamer aanwezig, schreef nog in zijn CHRONICA, en hield nog de grote redevoering bij de onthulling van het Mgr. Hamer standbeeld te Nijmegen op 28 Sept. 1902; maar een verraderlijke hartkwaal begon langzaam maar zeker zijn ijzersterk gestel te ondermijnen. Sedert September 1902 kwam hij niet meer in de Kamer en bleef sukkelend in Rijsenburg, waar hij ruim 30 jaar geleden zijn eerste gedicht had gewijd aan de Paus en nu in zijn afgeleefde dagen de LEO CANTATE dichtte voor het zilveren regeringsjubilé van Paus Leo XIII in 1903.
In Dec. gaf zijn dokter hem den raad in het Zuiden herstel van gezondheid te gaan zoeken en 28 Dec. vertrok hij. Natuurlijk naar Rome. waar hij zijn intrek nam bij de Franse Zusters Franciscanessen. ‘Qui
| |
| |
a vecu longtemps a Rome, y retourne ou meurt.’ zegt een Frans spreekwoord. Schaepman was dikwijls naar Rome weergekeerd, ditmaal zou hij er sterven.
Omringd door de belangstelling van heel het Pauselijk Rome en van geheel Nederland is de machtige strijder voor Paus en Vaderland, na drie weken dobberen tussen beterschap en steeds grotere benauwdheden, onverwacht snel op 21 Jan. overleden.
Enige dagen tevoren had hij zijn laatste beschikkingen gemaakt. Hij moest in Franciscanerpij, als lid der Derde Orde begraven worden, want hij achtte zich het priesterlijk misgewaad niet waardig. Hij wilde begraven worden in Rome; ‘hier bij de Mar telaren is 't beste rusten.’ Al zijn correspondentie (twee volle kisten) moest onvoorwaardelijk verbrand worden. Er mocht geen lijkrede zijn en geen grafsteen. En op zijn bidprentje zouden alleen de woorden staan; Nihil beata morte beatius. Niets is zaliger dan een zalige dood.
De ontroering over dit afsterven was in Nederland algemeen. De Minister-president Kuyper legde daarvan op treffende wijze getuigenis af in zijn telegram, dat deze innige woorden ontleende aan het ‘Dies Irae’; QUIS NON FLERET - Wie zou niet wenen. De gehele Nederlandse pers schreef zeer waarderend over deze grote Nederlander, die een voelbare leemte achterliet.
De Voorzitter van de Tweede Kamer Baron Mackay, een der oudste politieke vrienden van Schaepman zeide o.a. ‘Mijne Heren! Gij zult, evenals ik, droevig getroffen zijn geweest, toen de tijding tot ons kwam, dat Dr. Schaepman te Rome bezweken is aan de kwaal, die in de laatste tijd zijn lichaam sloopte. Zijn stoffelijk omhulsel rust, ver van hier, op den stillen Godsakker in de stad der Zeven Heuvelen. Zijne nagedachtenis zal hier in zijn vaderland blijven voortleven en niet het minst in deze parlementaire vergadering, waar hij gedurende bijkans een kwarteeuw ons zijn krachtig, fier, welsprekend en wegslepend woord deed horen en waar wij hem eerden om zijn uitstekende geestesgaven, zijne grote vaderlandsliefde, zijne waardering van tegenstanders en niet het minst als man van karakter’.
De liberale heer Mees verzekerde; ‘Ook aan deze zijde is hij geeerd als een man van buitengewone gaven, als een merkwaardig man. Er zijn vraagstukken geweest, waarin hij het neutrale gebied breder heeft uitgemeten, dan door de meesten van zijn partijgenoten kon worden goedgekeurd. Bij die vraagstukken was er dan toenadering tot deze zijde. Maar telkens wanneer hij optrad als zoon van de kerk, bleek het - hoe kon het anders - welke de klove was.’
Dr. Kuyper, die wegens ziekte niet in de Kamer aanwezig kon zijn, eerde zijn nagedachtenis in de HERAUT.
‘Diep wordt bij zijn sterven gevoeld, dat Nederland in dezen doctor een zijner meest begaafde zonen heeft verloren, waarop het vaderland trots mocht zijn.’ Verder noemt Kuyper dan zijn talenten, als staatsman, dichter, hoogleerar, redenaar, polemist en als ‘machtige kampioen voor het Roomse beginsel, maar die daarom toch nooit tot enghartig exclusivisme verviel en meer dan menig Protestant de katholiciteit van het Christelijk geloof beleed en streed voor elke Christelijke actie...... Een trouw zoon van Rome was hij en tegelijk een trouw Nederlander van top tot teen. Neerlands glorie, ook al viel dat glorietijdperk saam met Neerlands Calvinisme, was hem boven alles lief.
Maar hoger staat voor ons de betekenis die hij had als strijder voor het Christelijk karakter onzer natie. In een worsteling tegen het ongeloof staan Roomsen en Calvinisten naast elkander, om zij het op eigen wijze het heiligste te bewaren, wat God ons volk schonk. Dat te hebben gevoeld en aan dat ideaal heel zijn leven te hebben gewijd, blijft zijn onvergankelijke ere.’
In 1901 had Paus Leo XIII Schaepman
| |
| |
benoemd tot huisprelaat en hem in veler tegenwoordigheid geprezen; Tu es le plus fidèle de mes fils.’ Toen Mgr. Schaepman in 1902 opnieuw in Rome was, kwam een nog hogere onderscheiding nl. zijn benoeming tot Protonotarius Apostolicus. En bij de plechtige Requiem op Rijsenburg, sprak de Aartsbisschop van Utrecht; ‘In Mgr. Schaepman heeft het Vaderland een zijner grootste mannen, de Katholieke Kerk van Nederland een harer beste strijders, het Aartsbisdom een zijner trouwste en edelste zonen verloren. En ik aarzel niet te verklaren, dat hetgeen de katholieken in latere jaren aan invloed en aanzien gewonnen hebben, te danken is aan het rusteloze werken van Mgr Dr. Schaepman, die met zeldzame gaven hem door God geschonken, gestreden heeft voor de rechten van Kerk en Vaderland.’
Wij willen dit beeld van Schaepman, getekend door de waardering van de hoogste wereldlijke en kerkelijke autoriteiten, nog wat verlevendigen met enkele scherpe trekken van de vaardige hand van zijn vriend Kolkman.
‘Zoals zijn uiterlijk was, zo was zijn inborst. Groot, breed, forsch, vierkant, maar open eerlijk, krachtig en machtig.
Een kind van zijn land, een kind van zijn kerk. Aan beide innig gehecht. Goed Nederlander, goed Rooms. Van zijn vorstin de trouwste onderdaan, van zijn Paus de trouwste zoon.
Hij was populair in den volsten zin des woords. Overal zag men hem en bij een ieder was hij bekend. Op straat wandelend met zijn nonchalant omhangenden manteljas en zijn Bismarckhoed op het hoofd, erkende hem jong en oud; in de trein, zo gemakkelijk als de ruimte het toeliet, neergevleid tussen de laatste exemplaren van alle verschenen kranten, werd hij aan elk station nieuwsgierig bespied; in alle spotprenten en spotbladen vervulde hij een eerste rol en was een dankbaar sujet.
Ook in de Kamer was hij populair. Een tijd lang het minst bij zijn eigen partijgenoten. Tal van persoonlijke vrienden telde hij onder alle fracties niet het minst onder de liberalen......
Zijn kamerlidmaatschap vatte hij niet op als een sinecure. Zo lang zijn lichaam meekon, was hij op zijn post, al zat hij zelden op zijn plaats. Want beweeglijk was hij, zoals weinigen en nieuwsgierig als een jongejuffrouw. Gewoonlijk schreef hij als hij op zijn plaats zat, brieven en artikelen. Kilometers vellen papier heeft hij in de Kamer beschreven. En toch ontging hem niets, hij hoorde alles, begreep en onthield alles. Maar als hij dan opkeek en zag, hoe aan de linkerzijde een paar “kopstukken” bij elkaar waren gekomen en hij meende, dat er “wat gaande” was, dan hield hij plotseling op, vaak midden in een woord, stoof langs de stenografen heen en draaide net zo lang aan de overzijde, tot hij zat tussen hen, die zijn aandacht hadden getrokken. Veeltijds vernam hij iets en dan werd het, als hij later op zijn plaats terugwas, aan een schoon velletje papier toevertrouwd; veeltijds ook kwam hij platzak terug en dan werd de eens begonnen brief weer ter hand genomen......
Men kon bij den doktor met alles aankomen, omdat hem alles interresseerde. Naar gewichtige mededelingen luisterde hij even aandachtig als naar jachtverhalen.
Alleen op een ogenblik moest men hem niet aanspreken; dat was, als hij als spreker stond ingeschreven en weldra aan het woord zou komen. Dan was hij ongenaakbaar en was het 't verstandigst niet in zijn buurt te komen. Want hij was, als hij spreken moest, hyperzenuwachtig. Het klinkt zonderling van zo'n redenaar; toch is het de volle waarheid.
In den aanvang ging het enigszins hortend en stotend, het had den schijn als wilde het niet vlotten. Maar als hij enigen tijd aan het spreken was, en zijne eigen stem had gehoord, dan kalmeerde hij, dan kwam de stroom los dan werd zijn hard orgaan zacht en welluidend en dan vloeide een me- | |
| |
lodie van klanken door de zaal, die in die dagen haar weerga niet vond.’
Van Schaepman buiten de Kamer zegt Kolkman wat verder; ‘Met groot en klein kon hij omgaan. In de salons der hogergeplaatsten flaneerde hij even rustig als in de meer bescheiden woning der burgerij. Maar overal was hij een gewilde verschijning. Causeur zoals weinigen en met ene belezenheid om van te duizelen.... Hij had gewoonlijk de conversatie in handen en dat was voldoende om de kring, waarin hij zich bevond, te amuseren.
In zulke omstandigheden heeft hij ruimschoots gelegenheid gehad, en er ook gebruik van gemaakt, om zijn katholieke wetenschap en zijn geloof te doen kennen. En hij kon dat doen met zulk een ijver en vuur, dat tegenstanders mij hebben verklaard; ‘Wij hebben ons van hem afgewend, om niet onder zijn invloed te komen.’
De betekenis van Schaepman voor de Katholieken vat Kolkman kort aldus samen; ‘De voornaamste reden, waarom Neerlands katholieken den doctor hartelijk dankbaar moeten zijn ligt hierin, dat hij ons naar voren heeft gebracht, dat hij heeft weggenomen of doen ophouden dat denkbeeld van minderwaardigheid, dat de niet-katholieken van ons koesterden, en dat hij ons zelven onze eigenwaarde meer heeft doen kennen en onze eigen kracht beter heeft leren beseffen.
De doctor heeft ons ontbolsterd. Hij is, zovelen hebben het reeds vóór heden gezegd, onze Emancipator geweest.’
Dat ‘ontbolsteren’ was echter niet zonder veel moeite en pijn gegaan. En een zeer begrijpelijke verklaring vinden wij in een korte meer zeer schone levensbeschrijving van Schaepman door Dr. Gisb. Brom.
‘De Nederlandsche katholieken, ontwend als zij door eeuwenlange verschrikking waren aan de algemene landszaken, hadden zich - noodzakelijk gevolg - meer en meer op hun eigen specifiek-roomse belangen geconcentreerd. Vandaar ook de gewoonte, om elke opkomende kwestie aanstonds van zuiver-katholiek standpunt te beschouwen en zich, niet zonder angstvallig wantrouwen tegenover de liberale wetgever, vóór alles af te vragen, of en in hoeverre daarbij geen conflict met enig katholiek beginsel te vrezen was.
Men vergat daarbij te vaak, dat de katholieke beginselen van staatsbeleid ‘waar zij het eigenlijke leven raken, plooibaar en buigzaam zijn, als het leven zelf en zich voegen naar iedere eis van het leven, die niet in strijd is met de hoogste wet van God.’ (Schaepman)
De Kamerleden beschouwden nog te veel - zij 't onbewust - als hoofddeel van hun taak; de gevaren afwenden waarmee een vijandige staat de Katholieken voortdurend bedreigde.
Schaepman, die de katholieke beginselen allerminst vergat, ging hen voor om de politieke vraagstukken te beoordelen van nationaal, Nederlands standpunt, De Katholieken mochten bij deze kwesties niet afzijdig blijven. Anders wordt men zo licht als een quantité négligeable beschouwd; de geest van ongeloof en revolutie doorsijpelt onze wetgeving, als wij niet positief optreden om het kwaad te keren door het goede Daarom was Schaepman altijd in de weer om mee te werken en zo invloed uit te oefenen.
Dit standpunt en de joviale omgang met de kopstukken der liberalen bezorgden hem het verwijt van kortzichtigen, dat hij te liberaal was! Maar het onwaardeerbare resultaat werd door hen niet gezien.
Steeds hield hij er rekening mee dat wij onder de gemengde bevolking van Nederland maar een zwakke minderheid zijn en dat in iedere protestantse Nederlander nog de geuzenaard te vinden is, die zich aanhoudend uitte tegen de Katholieken. Dat maakte de broeders uit het Kaholieke Zui- | |
| |
den vooral vaak zeer boos.’ Ik ben onder dat opzicht van wat vierkanter formatie, schreef Schaepman. Het oude Roomse geloof, dat mij ten deel viel, maakt mij fier genoeg om de fierheid of ijdelheid van anderen met geduld te verdragen.’
Tegenover de schuwheid en vrees der Katholieken voor de toenemende democratische beweging, toonde Schaepman juist groot vertrouwen in de democratie, mits ze verstandig geleid werd; ‘de waarheid heeft op den langen duur geen vaster bondgenoot dan de volkgeest; en de Kerk en het volk zijn, de ene door de genade, de ander door de natuur, de onsterfelijke factoren der wereldgeschiedenis.
Het lijkt jammer, dat de stichter der Katholieke Staatspartij nu juist niet uitmuntte door partijdiscipline. Maar had hij deze getoond, de Katholieke Staatspartij zou niet de nodige verjongingskuur ondergaan hebben, en tot die frisheid gekomen zijn, welke nu zo weldadig aandoet.
Tenslotte; ‘dat hij niet altoos de behoorlijke tact aanwendde of zich ook maar de nodige moeite gaf om andere invloedrijke partijgenoten voor zijn ideën te winnen;’ dat hij ‘beter het grote in een tegenstander kon waarderen dan het kleinere in een partijgenoot ontzien’; dat ‘met medewerken op voet van gelijkheid en door zijn buitengewone gaven en door zijn persoonlijkheid in den regel uitgesloten bleef, hetgeen velen op den duur heeft afgestoten...’ dat zijn ‘knoesten, welke men aantreft in het taaie hout, waarin gestalten van zijn postuur met harden hamer zijn gebeiteld.’ (vgl. Thorbecke, Kuyper)
Deze schaduwkanten, die tijdens zijn leven nog al donker werden getekend, worden echter ver overstraald door zijn rondborstige en onweerstaanbare eerlijkheid. Deze deed hem ook op zijn sterfbed nog verklaren; dat hij volkomen gerust was over zijn politiek leven. ‘'t Schaep is mogelijk wel eens eigenzinnig geweest, maar ik heb altijd eerlijk en naar beste weten gehandeld. Zeg dat ook aan Kolkman.’
Schaepman was zijn geloofsgenoten een generatie vooruit; en onze generatie leeft van zijn gedachten en idealen.
Deze gedachten en idealen heeft hij ons als een politiek testament nagelaten in zijn CHRONICA.
I | Wij behoren in onze politieke strijd ons wel te doordringen van de gedachte, dat wij leven in een gemengd land; dat wij goede Nederlanders moeten zijn, om ons goede Katholieken te tonen. |
II | Wij moeten geen ideaal opgeven, maar maar toch op de eerste plaats zijn mannen van de arbeid en van de daad. |
III | Wij moeten de eenheid onder elkander bewaren door elkaars vrijheid te eerbiedigen en te volharden in het; in alles de liefde. |
Behalve dit politiek heeft Schaepman ons nog een katholiek testament nagelaten in de weinige woorden die hij ten afscheid sprak tot twee jeugdige priesters aan zijn sterfbed; ‘Hebt de Kerk lief, want daarin ligt alles opgesloten. Leeft inderdaad voor haar... In de liefde tot de Moederkerk is al het andere vervat. De Kerk vertegenwoordigt ons immers den Christus. Hij heeft haar ingesteld om zijn werk voort te zetten... Nogmaals, mijn beste jongens, bemint de Kerk, werkt en strijd voor haar.’
|
|