Lux. Jaargang 1
(1943)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
De plantenwereld van onze Benedenwindse EilandenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 125]
| |
voorkomen. De savannes van Suriname en de natuurlijke ‘padangs’ van Sumatra en Borneo, gelegen temidden van tropisch regenwoud bezitten een xerophile vegetatie, niet tengevolge van het klimaat, dat daar immers vochtig - tropisch is, maar van de onvruchtbare, water - arme bodem: vegetatie van de zogenaamde edaphische xerophyten (‘edaphos’ = bodem.) De xerophile flora, die kenmerkend is voor de Benedenwindse Eilanden, bestaat derhalve uit plantensoorten, die zich aangepast hebben aan de hoge temperatuur en grote verdamping, en die lange perioden van droogte kunnen weerstaan: klimatologische xerophyten. Xerophyten bezitten òf waterreservoirs in hun stengels of bladeren, òf inrichtingen waardoor tè sterke verdamping wordt tegengegaan, òf beide. Onder hen treffen we geen hoge bomen aan, maar wel veel lage boompjes met vlakke, schermvormige kruin, en struiken veelal met gedoornde stammen en takken, leerachtige bladeren en ingesneden loof, dat gemakkelijk een van de wind af gerichte stand kan aannemen om zodoende de verdamping te verminderen. De bekendste zijn de dividivi (Caesalpinia coriaria Willd.), die ook kunstmatig bijgeplant en uitgezaaid wordt, de brasíya of campèshi (Haematoxylon brazilletto Karst.; verfhout), de verschillende Cassia-soorten (bruska), de indju (Prosopis juliflora D.C.), de matagalinja (Acacia tortuosa Willd.), alle Leguminosen. Tevens behoren ertoe verschillende Euphorbiaceeën of Wolfsmelkachtigen, waaronder de wilde salie (Croton flavens L.) en de gevreesde bringamosa (Jatropha urens L.Ga naar voetnoot1)) algemeen voorkomende soorten zijn. Van andere families kunnen genoemd worden de bekende oliva of oleifi (Bontia daphnoides L.), wayaka of pokhout (Guaiacum officinale L.), en de soorten van 't geslacht Cápparis. Voorts zijn er onder de xerophyten een aantal planten met onderaardse knollen of met vlezige stengels en bladen, veelal gedoornd en gestekeld, zoals de Aloë's, Agaves en Cactaceeën. De aloë (Aloë vera L.) is ingevoerd en gekweekt, echter gedeeltelijk verwilderd. Onder de Agaves vinden we gekweekte vormen (bijv. de pita, Agave sisalana Perr.) en wilde soorten; van de laatste is Agave vivipara L. de bekendste en meestvoorkomende. Van de Cactussen zijn het vooral de cadushi (Cereus repandus (L.)), de cadushi' pushi (Cephalocereus lanuginosus (L)) de datu (Lemaireocereus griseus (Haw.)), de melocactus en de infrouw (Opuntia wentiana Br. et R.), die overheersen.
Hoezeer ook tengevolge van de klimatologische omstandigheden de doorsnee-vegetatie bestaat uit de zo juist beschreven armoedige en onsamenhangende xerophile plantengemeenschappen, toch vertonen de eilanden in hun begroeiïng ook andere aspecten. Deze verschillen in de begroeiïng zijn doorgaans niet gebonden aan de veranderingen in de bodemgeaardheid. De min of meer gelijkmatige verspreiding der plantensoorten over verschillende geologische formaties wijst er op, dat de ondergrond weinig invloed heeft op het karakter der begroeiing. Desalniettemin dragen bijv. de kalkplateau's vormen, die elders niet of nauwelijks groeien. Eén der merkwaardigste van deze kalkminnende planten is de zeldzame cactus Mammallaria simplex Haw. Hoofdzakelijk houden de verschillen in de begroeiing verband met de topografische gesteldheid en de daarmee samenhangende bo- | |
[pagina 126]
| |
dem- en luchtvochtigheid. Zo is er gewoonlijk een duidelijk verschil in dichtheid van het plantenkleed voor de Noordoosthellingen, die aan de uitdrogende werking van de passaat blootgesteld, armelijk begroeid en bijna kaal zijn - en de in de luwte gelegen en met groen rijker getooide Zuidwesthellingen, al zijn de soorten meestal dezelfde. Voorts bezitten de vochtige, lage dalen, waar zich het grondwater verzamelt, een rijkere meer samenhangende en gevarieerde plantengroei dan de heuvels er omheen. Behalve de gewone xerophyten, die vrijwel nergens ontbreken, ontmoeten we hier de zogenaamde tropophile soorten (verandering-, afwisseling-minnende soorten; ‘tropos’ = keer, wending, wisseling), die aangepast zijn aan de afwisseling van droogte en vochtigheid, en waarvan verschillende hun bladeren verliezen in de droge tijd, en de hygrophile (= vocht-minnende) planten, die uitsluitend in vochtige omgeving voorkomen. Het is te begrijpen, dat de xero -, tropo - en hygrophile planten geen scherpbegrensde groepen vormen, en dat het vaak niet zo gemakkelijk is om een soort als xero - of tropophiel te bestempelen, dan wel als tropo - of hygrophiel. Van de oorspronkelijke boomflora in de vochtige dalen is niet veel over gebleven, aangezien de valleien reeds eeuwen lang in gebruik zijn genomen voor beplanting met cultuurgewassen, zoals ‘kleine mais’ (Andropogon sorghum Brot.) en met vruchtbomen (‘hofjes’). Van de gekweekte en kunstmatig van water voorziene vruchtbomen zijn de meeste hygrophyten. We noemen bijvoorbeeld de mango, mispel of sapotille, zuurzak, advocaat, cashu, papaya, kokospalm, bananen en bacoven. Andere gekweekte bomen zijn tropophiel, zoals de tamarinde, de guyaba, de knip of kenepa (Melicocca bijuca L.) en de savonetappel (Sapindus saponaria L.), terwijl bijv. de oleander, de Citrus-soorten en de vijg (Ficus carica L.) meer xerophiel zijn. De oorspronkelijke boombestanden zullen wel hoofdzakelijk uit tropophyten hebben bestaan, zoals de volgende, nog tamelijk veel voorkomende soorten: de kers of shimarúku (Malpighia glabra L.), de kalebas (Crescentia cujete L.) de tot dezelfde familie als de kalebas behorende kibrahacha (Tecoma chrysantha D.C.); voorts de barba di jonkuman (Albizzia lebbek Benth.), de soorten van het geslacht Bursera (bijv. palu siya) en de manzanilla of manzalinja (Hippomane mancinella L.). De manzalinja vormt hier en daar in de dalen en aan de lage kust typische hoewel kleine bosbestanden. Waarschijnlijk kunnen we onder de tropophile planten eveneens rangschikken de wijdverspreide bèshi di kalakuna of dreifi shimarón (Coccoloba diversifolia Jacq.) en de zeedreifi (Coccoloba uvifera Jacq.). Aan de slijkerige oevers van de binnenbaaien treft men een halophile (= zoutminnende) vegetatie aan, waarin de Mangroven met hun merkwaardig adem- en steltwortels de eerste plaats innemen: mangel blancu (Avicennia nitida Jacq.) en mangel tan (Rhizophora mangle L.); en voorts Laguncularia racemosa Gärtn. Ze groeien slechts daar waar òf voortdurend zout- of brakwater staat òf geregeld overstroming plaats vindt (vloedbossen). In de ziltige bodem nabij de kust voelen zich tevens goed thuis de reeds eerder genoemde manzalinja en de kokospalm (gekweekt). Rondom de kleine zoutwaterplassen op de jonge, in subrecente tijd drooggekomen kalkriffen vinden we andere vertegenwoordigers van deze kust-of zgn. littorale flora, bijv. Batis maritima L. en Sesuvium portulacastrum L., beide door hun typisch uiterlijk bekend onder de naam banana di rif; verder Suriana maritima L | |
[pagina 127]
| |
en Conocarpus erecta L. de laatste evenals Avicennia mangel blancu genaamd. Algemeen voorkomende en gemakkelijk onderscheidbare soorten van het rif zijn voorts Gundlachia corymbosa Britt. en Erithalis fructicosa L. (lumbra blancu), maar men vindt deze ook op andere plaatsen. Het is begrijpelijk dat in verband met de schaarste aan zoet water op de Benedenwindse Eilanden echte waterplanten (hydropthyten) een uiterst beperkte verspreiding hebben. Merkwaardig is de nauwe verwantschap van de kleine Curaçaose zoetwaterflora met de Nederlandse, zij het hoofdzakelijk voorzover het de families en geslachten betreft. De tropophile, hygrophile en halophile plantengemeenschappen van de vochtige dalen en de kuststreken hangen derhalve samen met de rijkdom van zoetwater, respectievelijk brak- of zoutwater in de bodem. De typische weelderige ‘berg’vegetatie, gelijk we die aantreffen in de hoogste delen van het heuvelland, in het bijzonder op de van de wind afgekeerde Zuidwesthelling van de top van de St. Christoffel op Curaçao, dankt haar bestaan niet zozeer aan het voorkomen van rijkelijk bodemwater als wel aan de sterk verhoogde neerslag en in de grotere luchtvochtigheid, een gevolg van de hoge ligging. Op de bomen en struiken groeien hier opvallend vele epiphyten, bijv. de beide Orchideeën-soorten Schomburgkia tibicinus Batem. en Brassavola nodosa Lindl.; verscheidene Bromeliaceeën (de teku di palu en de barba di cadushi, beide behorend tot het geslacht Tillandsia,) de varen Polypodium aureum L. en baardmossen van het geslacht Usnea. Typisch is de ondergroei van de teku, Bromelia lasiantha Willd, met zijn stekelige bladrozetten. De kruipcactus Acanthocerus tetragonus (L.) klimt er over rotsen en boomtakken (deze komt eveneens voor op Aruba, in drogere omstandigheden en heeft overigens een grote verspreiding buiten de eilanden; in Noordwest-Venezuela is het een plant van het iets vochtiger laagland.
Zeer opvallend op de Benedenwindse Eilanden is het verschil in voorkomen van het landschap gedurende en kort na een regenperiode - en tijdens de droge maanden, tenminste wat betreft de streken waar geen kunstmatige bevloeiing plaats vindt. Overvloedige regenval doet overal jonge spruiten en bladeren uitbotten. De bomen en heesters krijgen een fris groen voorkomen. De kale heuvels worden tijdelijk bedekt met een groen kleed van grassen en één- of meerjarige kruiden, waaronder de rankende winde-soorten van het geslacht Ipomoea, met fraaie, lichtviolette, trechtervormige bloemen, de anglo (Tribulus terrestris L.) met zijn aardige goudgele bloempjes en de paarsbloemige scopet (Ruellia tuberosa L.) een voorname rol spelen. Trouwens de meeste planten bloeien in deze tijd, waarin tevens het insectenleven - zo | |
[pagina 128]
| |
belangrijk voor de bestuiving der bloemen - zich het sterkst ontplooit. Weinige weken na de laatste flinke regenbui is echter al dit plantenschoons verdord en verdwenen. De heesters en vooral de bomen blijven het langst groen, maar met het slinken van de watertoevoer uit de bodem en de naar verhouding grotere verdamping aan de bladoppervlakte verwelken en verdorren op den duur ook bij deze de bladeren. Daarna verliest het landschap haast alle kleur. Enkele bomen hebben weliswaar in de nu volgende droge tijd hun vaste bloeiperiode, bijv. de infrouw, de palu siya, de kibrahacha, de wabi, de indju en de dividivi, welke laatste verschillende malen per jaar bloeit en vrucht zet. Maar de bloeiwijzen van de wabi, de indju en de dividivi bestaan uit weinig opvallende aartjes en trosjes van lichtgele bloempjes, en over het algemeen krijgen de eilanden een erg doods aanzien. Tekenend voor deze droge periode is wat Rijkens schreef (1907:) ‘De kale heuvels en rotsen, de met dorre maisstoppels en opuntia's bezette velden, de bladerlooze boomen in de heggen, de stugge, zwaargedoornde cactussen, ze vormen samen een onuitsprekelijk triest en naargeestig geheel, en men is geneigd zich af te vragen of dit werkelijk hetzelfde land is, dat nog slechts een paar maanden geleden zulk een lachend aanschijn had.’ Intussen bieden zelfs in de droge tijd onze eilanden voor natuurliefhebbers voldoende wetenswaardigheden op botanisch en ander gebied om hen te verlokken de ‘koenoekoe’ in te gaan. We kunnen dit hoofdstuk over de plantenwereld besluiten met de opmerking, dat niettegenstaande de naar verhouding ongunstige levensomstandigheden de flora van Aruba, Curaçao en Bonaire toch zeer vele geslachten en soorten rijk is (zie Boldingh's werken.) Een ernstige verarming van de vegetatie en de houtopstanden, door de eeuwen heen, is echter niet uitgebleven, als gevolg van de vrijwel niets ontziende vraatzucht der tienduizenden halftamme en verwilderde geiten en schapen, en voorts door het roekeloze kappen van meer of minder waardevol hout voor export (bijv. verfhout) en voor het verkrijgen van brandhout en houtskool. De met de vernietiging van het plantenkleed en de uitroeiing der houtopstanden gepaard gaande bodemverarming en bodemafspoeling is heden ten dage duidelijk zichtbaar op verschillende plaatsen.
Uit de annalen van alle volken gaat slechts één kreet op, om te tonen hoe de oorlogsgesel immer woedt naargelang de ondeugden der landen; zodat er altijd overstroming is van bloed, als er overstroming is van misdaden.
Joseph de Maîstre.
Zij die bidden, doen meer voor de wereld dan zij die strijden; als de wereld van kwaad tot erger vervalt, is dat, omdat er meer gestreden dan gebeden wordt.
Donoso Cortes. |
|