Lux. Jaargang 1
(1943)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
De toekomst van het Caraïbisch gebied.
| |
[pagina 109]
| |
op andere wijze het eigendomsrecht aan ons wordt overgedragen. Laat ons op vriendschappelijke wijze, met milddadigheid en in billijke overweging trachten het bezit te verwerven voor ons zelf of voor onze Zuidamerikaanse buren of voor de inwoners van die gebieden als onafhankelijke staten, elk stuk Amerikaans grondgebied, waar thans de vlag wappert van landen overzee.’ Het is niet de eerste keer, dat we 'n dergelijke Amerikaanse stem horen, maar de geschrokken lezers zullen enigzins tot bedaren zijn gekomen, toen zij in hetzelfde nummer van de ‘Amigoe’ President Roosevelts woorden lazen, bestemd voor de vijanden: ‘De volkeren in de gebieden, die onder toezicht van de as staan, kunnen er verzekerd van zijn, dat, wanneer zij toestemmen tot de onvoorwaardelijke overgave, zij het despotisme van de as niet zullen ruilen voor een ondergang onder de Verenigde Landen. We zullen niet ontkennen dat dit geen eenvoudige woorden zijn, maar de betekenis is zeker niet eng en de toepassing is wereldbreed bedoeld. Daarom lijken ons de plannen van Kelland, zoals die weergegeven zijn in dat Amigoe-telegram uit New York, in strijd met de opvatting van President Roosevelt, wat niet zeggen wil, dat 't toch best mogelijk is, dat die slok-op plannen meer en meer Amerikaanse aanhangers gaan krijgen. (Time van 6 September 1943 geeft een overzicht van het hele plan).
Vooralsnog lijkt mij dit plan van het éne Amerika een te haastig woord, waarbij vele ook best-bestaanbare mogelijkheden over het hoofd zijn gezien. Het doet ons daarom goed een andere stem uit Amerika te horen, van iemand die blijk geeft de Caraïbische situatie meer in details te kennen. In elk geval doen we goed de gebieden waar het hoofdzakelijk hier om gaat nader te bezien aan de hand van de artikelen geschreven door A.D. Emmart in de Baltimore krant ‘The Evening Sun’ van 4 Mei 1943 et sqq. Eer voor ons! het eerste artikel opent met het feit dat drie jaar geleden President Roosevelt aan het eiland St. Eustatius een plaket cadeau deed, omdat daar in 1776 voor de eerste maal in de geschiedenis de nationale souvereiniteit van Amerika erkend werd door het officiële begroeten van een Amerikaans oorlogsschip. Vele Amerikanen hebben misschien toen voor 't eerst gehoord van St. Eustatius; toch heeft het een plaats in de Amerikaanse revolutiegeschiedenis, want toen was de ‘Golden Rock’ een voorraadschuur voor de vechtende kolonisten. In 13 maanden liepen er toen 3180 schepen aan. Ook vroeger al wisten de Amerikanen wel iets van het Caraïbische gebied: eens was het Spaans en de conquistadores maakten er hun veroveringen, Henry Morgan en andere zeerovers kruisten er rond; Amerikaanse handel heeft er gebloeid; mannen als Alexander Hamilton, Toussaint L'Ouverture en Simon Bolivar zijn er geboren. De laatste veertig jaren is er een nauwer idee gegroeid: de Caraïbische zee is zo iets als een Amerikaanse Middellandse zee. Er komt een idee dat Amerika de positie van een wereldmacht heeft, wat verplichtingen meebrengt. Langzaam aan leert de ondervinding het nut van goede verstandhouding met buren, ook al zijn ze klein. De tijd van President Roosevelt vindt de term ‘goede nabuurschap.’
Na de Nazi - overwinning in Frankrijk, speciaal toen het volk in September 1940 | |
[pagina 110]
| |
hoorde van de ruil van oude destroyers tegen bases op de Engelsche Caraïbische eilanden, toen vooral werd de publieke aandacht naar het Caraïbische gebied getrokken. Deze publieke aandacht zal wel langer leven dan de oorlog, want niet alleen het militaire belang voor de verdediging van Amerika werd hier ontdekt, maar ook een nieuwe samenwerking op ander gebied, die op velerlei wijze ontwikkeld kan worden tot voordeel van beide partijen. Deze samenwerking ligt in de natuurlijke lijn, want we hebben hier een zee omsloten door een rij van eilanden en het kustgebied van Mexico, Centraal- en Zuid Amerika. In een cirkel kunnen we rondstappen van Key West over de Bahamas, Cuba, Jamaica naar Haïti en Santo Domingo en verder naar Portorico, St Thomas, de Bovenwindse eilanden, Guadeloupe, Martinique, de Benedenwindse eilanden, Barbados, Trinidad, de kust van Venezuela en Colombia, dan Panama, Costa-Rica, Nicaragua, Honduras, Guatemala, Engels Honduras en ten slotte de Mexikaanse provincie: Yucatan. Zo'n reis is een tocht van 1500 mijl, maar nergens zit er een brok water tussen breder dan 120 mijl. Op een reis langs deze geografische eenheid zou u 15 verschillende nationale vlaggen te groeten hebben. Behalve de acht onafhankelijke staten vindt ge overzeese bezittingen van de Engelsen, Fransen, Nederlanders en Noord Amerikanen en tevens onafhankelijke eilanden, rijken zoals Cuba, Haïti en Santo Domingo. U zult leren kennen een grote rijkdom aan bestuursvormen, zelfs onder dezelfde vlag. Jamaica b.v. is een Engelse kolonie maar Trinidad een kroonkolonie. Iedere groep heeft zijn eigen politieke geschiedenis en een uniforme bestuursregeling is verre te zoeken. Historie en ontwikkeling eisen hun rechten op; er is groei: ook Curaçao kan dat economisch en politiek bewijzen. Dit gebied als geheel gezien heeft waardevolle bronnen van bestaan, waavan sommige al goed ontwikkeld zijn. Zonder de oorlogsstoornis te rekenen leverde dit gebied 18% van de suiker op de wereldmarkt, 28% van de koffie, 13% van de olieproductie, 15% van de cacao, 66% van de bananen, en bijna alle bauxiet, die de Verenigde Staten verwerkte, kwam uit dit gebied, om nog niet te spreken van katoen, koper, copra en enig goud en zilver. Toch moeten wij niet denken dat alles in bloei staat: de ontwikkeling van de verschillende delen is erg ongelijk; het loopt van primitiviteit tot moderne toepassing, er is evenzeer groot grondbezit als kleine landbouw. In het algemeen zijn de bewoners landbouwers, plantagehouders en handelaars. Veel plaatsen waar industrie in 't groot is, zoals Curaçao en Trinidad, zijn er niet. De bevolking is gemengd. In de verschillende bezittingen zijn ongeveer 4.800.000 zielen, waarvan 2.800.000 behoren tot 't gekleurde ras, 'n 300.000 zijn van Spaanse oorsprong en een millioen zijn blanken van niet-Spaanse origine. Er doorheen zijn besprenkelingen van Denen, Turken, Italianen Chinezen, Armeniers en Corsikanen. In de Onafhankelijke Republieken op de eilanden wonen een 8½ á 9millioen en op het vasteland tellen we er een 38 millioen bij elkaar, als we Mexico er bij nemen. Op het vasteland is het Indianenelement overwegend. Bevolkingsdichtheid geeft ook een zeer gevariëerd beeld. Zien we in Panama 17 personen per vierkante mijl en 187 op de Maagden Eilanden, we staan in verwondering van 1100 á 1200 personen per vierkante mijl op Barbados, ongetwijfeld een voller beeld dan Curaçao met 320 personen per vierkante mijl (Gebied Curaçao: 374 vierkante mijl en 119.585 inw. per 1 Juli 1943.) Moge hier of daar een overbevolking zijn, in 't algemeen lijdt men daar niet aan. Zoals de bevolking varieert, zo varieert ook de levensstandaard van de verschillende delen. Onze bovenwinders weten dat in de jaren '37-'39 meisjes van Anguilla kwamen dienen op St Maarten tevreden (noodge- | |
[pagina 111]
| |
dwongen) met de kost en een slaapgelegenheid; geld kregen zij niet veel in handen. In Barbados, om een voorbeeld van 1937 te geven, was 't gewone loon minder dan $2 per week; in Trinidad kregen de mannen-zondervak bij de olie-industrie 72 am. cent per dag, Begin 1939 was 't in Portorico geen uitzondering voor de families, die in boomgaarden of koffie- en tabakstuinen werkten, om per dag 60 cent (am.) te verdienen. Sinds de oorlog zijn lonen natuurlijk overal de hoogte ingegaan. Maar wat er blijkt is: dat armoede een bekend verschijnsel is; daarmee gaat samen ontbreken van onderwijs en hygiënische voorzieningen. Er zijn nog heel wat streken waar verreweg het grootste gedeelte der bevolking niet lezen en schrijven kan en waar venerische ziekten elk jaar een massa slachtoffers eisen. Percentage van onwettige kinderen is ontstellend hoog. Het Caraïbisch gebied is geen eenheid; onderling hadden ze weinig contact en waren vreemd voor elkaar, iets wat de verschillende gouvernementen in de hand werkten, want er waren economische blokkades en immigratie-moeilijkheden geschapen, die alleen met heel voorname papieren te overbruggen waren. We moeten ook niet vergeten dat de Verenigde Staten van Noord Amerika pas in de latere jaren dit Amerikaans gebied met regeringsmacht betreden heeft. De oorlog van 1898 brengt Portorico onder hun macht en het is pas in 1916 dat Noord Amerika Sint Thomas en bijhorende eilanden kan kopen van Denemarken, terwijl de geschiedenis van deze streken toch al in de 16e eeuw begint. Noord Amerika is wel een Benjamin gezien, dat een eeuw voor zijn tijd de Spaanse geschiedenis in West Indie al gaat afsluiten en we de bevechting hebben der onafhankelijkheid van vele republieken. Vóór Amerika van het Noorden komt, is de periode van slavernij al lang achter de rug, en heeft menig land al kennis gemaakt met dictators, revoluties en alle soorten handelsexperimenten, die bloei en mislukking hebben gebracht. Bij alle onderling verschil van die brokken en brokjes van het Caraïbisch gebied is er toch een zekere gelijkheid en parallelisme, wat in onze dagen de wenselijkheid naar voren gebracht heeft, om het meer als één geheel te zien en meer methode te brengen in samenhangende belangen. Ongetwijfeld drijft de toekomst ons daarheen. Het moge een gebied zijn van vele afzonderlijke delen, maar er is onmiskenbaar een samenhang, zodat veiligheid en stabiliteit verzekerd moeten zijn in de verschillende delen om een gezond geheel te verkrijgen. Er moet meer onderlinge orde en samenhang geschapen worden, maar wij zullen ons verzetten tegen simpele formuleringen, die oplossing willen geven in een gecompliceerde wereld, omdat dit politiek is van klits klats klanderen, dat wel schrik, maar nog nooit een blijvende gave heeft gebracht. Samenwerking moet er komen, en wij zien de grondslag daarvoor gelegd in de huidige historie door de Verenigde Staten van Amerika en Engeland. Ook Nederland is niet geheel afzijdig gebleven, bewijze de aanwezigheid van de Paramaribosche landbouwman Dr. D.S. Fernandes op de conferentie van St. Thomas (Aug 1943), en de voedselvoorziening van oze Bovenwinden rechtstreeks vanaf de Amerikaanse eilanden. Echter een samenwerking die op een hechtere grondslag staat, is aan het groeien tussen Engeland en Amerika, een samenwerking waartoe militaire noodzaak de de eerste stoot gaf: in de herfst van 1940 kreeg Amerika bases voor 99 jaren bij de toegangswegen van het Panamakanaal in ruil tegen 50 destroyers. De Amerikanen begonnen hun installaties op de Britse eilanden, personeel werd uitgezonden en de Engels-Amerikaanse zeebelangen waren inniger dan ooit verbonden. Maar het effect reikte over het militaire doel heen. De ordening van één groot militair gebied | |
[pagina 112]
| |
bracht ook op ander gebied een samenhorigheidsbegrip in de Caraïben. De gezamelijke taak om het gebied tegen de vijand te beschermen leerde, dat er ook op ander gebied een gezamelijke taak is. Niet dat dát zo eenvoudig is, beiden toch hebben een erfenis van oude problemen, maar beiden hadden ook voordelen, waardoor zij het gezamelijke probleem konden benaderen. De Noord Amerikanen kunnen sinds een zeven of acht jaar bogen op een politiek van goede nabuurschap met Latijns Amerika: Engeland had al gesticht een West-Indisch-Welvaart-Fonds als gevolg van de studies die de West-Indische Koninklijke Commissie in de jaren 1938-1939 gedaan had. Daarenboven had het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken een speciale afdeling geopend voor de Caraïben met den Heer Coert du Bois als hoofd. Haar doel wordt omschreven: samenwerking met andere departementen en instanties in het bijzonder met hen, die voor arbeid, agricultuur, huisvesting, handel en tarieven zorgen. Een nieuwe fase zien wij op 9 Maart 1942, toen de beide landen de Engels-Amerikaanse Caraïbische Commissie oprichtten om de economische en sociale samenwerking te versterken en een dubbel onderzoek naar verbeteringen te vermijden. Deze commissie heeft voor ieder land drie leden, waarvan er één voorzitter is en zo werd van Amerikaanse zijde Charles W. Taussig tot voorzitter benoemd en van de Engelse kant Sir Frank Stockdale. Op de eerste plaats houdt de commissie zich bezig met kwesties over werkverschaffing, landbouw, woningtoestand, gezondheid, opvoeding, sociale welvaart, financiëring, economie en dergelijke. In haar studies en in haar rapporten moet zij altijd voor ogen houden de wenselijkheid van innige samenwerking in sociale en economische zaken tussen alle Caraïbische gebieden. Als gevolg van deze instelling werd aan het Caraïbische bureau van het Departement van Buitenlandse Zaken opgedragen (in December 1942) om de Amerikaanse sectie van de Commissie hulp te bieden en haar plannen uit te voeren en tevens voeling te houden met andere Departementen en instellingen, die soortgelijke problemen behandelen. Leden van de Amerikaanse sectie van de Engels-Amerikaanse Caraïbische Commissie werden de heren Du Bois en de gouverneur van Portorico, Rexford G. Tugwell. Engeland benoemde tot tweede lid den heer John Huggins en het derde lid wordt telkens benoemd naar gelang het probleem dat behandeld wordt. Op deze manier hebben Sir Rupert Briercliffe en de heer Sidney Caine op een vergadering zitting gehad. De President van Amerika heeft ook nog een adviserend college in zake Caraïbische aangelegenheden waarin de heren Taussig en Tugwell zitting hebben samen met Martin Travieso, lid van het hof van Justitie van Portorico. William H. Hastie oud rechter van de Maagden-eilanden en Carl Robbins. De eerste vergadering van de Commissie was eind Maart 1942, juist enige weken na de instelling, en er werd besloten een vast secretariaat op te richten in Washington zowel met Amerikaanse als Britse bezetting. De Amerikanen openden hun sectie in Augustus met de heer S. Burns Weston als secretaris en de Engelsen zonden Eric Hazelton, die in November het secretariaat opende. Taussig's bureau is in Washington en Sir Frank Stockdale heeft zijn zetel op Barbados, zowel als medevoorzitter van de Engels-Amerikaanse Commissie, als de man van het Engels plan van ontwikkeling en welvaart van de Britse eilanden. Het secretariaat is het centrale punt, waar de studies over de verschillende eilanden en de plannen van de verschillende gouvernementen samenkomen en daar ligt ook in één hand het contact tussen de verschillen- | |
[pagina 113]
| |
de instanties, die de verbeteringen uitvoeren. Op het ogenblik heeft de commissie natuurlijk een dubbele taak. De oorlog brengt een hele boel abnormale omstandigheden, maar daarnaast staat werk voor de toekomst: de normale ontwikkeling van de eilanden en het hele gebied, werken die, zover de toestand het toelaat, een begin van uitvoering zullen hebben, maar die na de oorlog verder moeten ontwikkeld worden. Een scherpe lijn tussen deze twee taken is niet te trekken, dikwijls zal werk door of voor de oorlog begonnen, het uitgangspunt zijn van na-oorlogse ontwikkeling. De oorlog werkt de samenwerking in de hand. Om voor voldoende voedsel te zorgen is het nodig, dat de agricultuur op de eilanden zelf beter wordt, en dat er een betere bootverbinding tussen de eilanden onderhouden wordt door eigen kustvaart. De landbouw moet leren ook andere produkten te kweken dan tot nu toe het geval was. Op verschillende punten zijn militairen en het onderhouden van de gezondheid van de troepen is een oorlogsnoodzaak, die niet volmaakt bereikt zal worden als de gehele omgeving in absolute onhygiëne leeft. En eenmaal onder de bevolking begonnen moet het ook voortgezet worden, wanneer de soldaten verdwenen zijn. Wat op het ogenblik vooral de aandacht van de commissie heeft is voedselvoorziening, scheepvaart, intenser en meer gevariëerde landbouw, betere visserij, immigratie van werklieden waar het nodig is, planten van produkten waar sinds de oorlog gebrek aan is zoals rubber, kina, en derriswortel, ook vestiging van industrieën. Van een duidelijk plan is nog geen sprake, maar toch komen er al lijnen van de tekening naar voren. Er zijn landen met één enkele cultuur; de commissie wil de meest moderne ontwikkeling en mogelijkheden weten van wat uit suikerriet te maken is; openbare gezondheidsdiensten kunnen samenwerken en ondervindingen en gegevens uitwisselen; bij het schoolwezen is meer samenwerking mogelijk; de visserij moet beter gekend worden; werkeloosheid en overbevolking kunnen misschien geholpen worden door industrie in streken van weinig bevolking; de aandacht wordt besteed aan plaatselijke regelingen van invoerrechten en restricties, die onderlinge handel belemmeren.
Er wordt niet vergeten dat ieder eiland zijn individuele moeilijkheden heeft, maar op de duur worden die het beste opgelost, zo de plaatselijke besturen en de moedergouvernementen elkaar begrijpen en geen ruzie maken, ook al is dat gebaseerd op jalousie of egoïsme. Het Caraïbisch gebied is een enigzins samenhangend geheel, dat als eenheid ook een samenhangende economie kan hebben. Het inzien van het op elkaar aangewezen zijn, zal ook de verantwoordelijkheid dieper doen worden van deze volkeren, die een periode tegemoet gaan van een meer zelfstandig bestuur. Een officiële stem, omtrent de werkzaamheden van de Engels-Amerikaanse Caraïbische Commissie horen we in het verslag dat Oliver Stanley, de Britse minister van Koloniën uitbracht in het Lagerhuis in Maart van dit jaar: ‘Een klein jaar geleden werd er door de Commissie een waardevol begin gemaakt en ik hoop, dat wij in staat zijn een techniek van internationale samenwerking te ontwikkelen. De Commissie is niet begonnen met brede theoretische discussies, maar zij begon met een plan met praktische oplossingen van gemeenschappelijke problemen, die beide landen betreffen, en van dat soort problemen, die in die streken ook na de oorlog zullen gelden: economische problemen, transport, gezondheid, en verbindingen; problemen die ver uitgaan over de grenzen van een apart stuk land, en die alleen opgelost kunnen worden met gemeen- | |
[pagina 114]
| |
schappelijk overleg. Ik hoop dat door het werk van deze Commissie, wij in kort bestek praktische middelen zullen gebruiken om samen tot een oplossing van deze problemen te komen.’ Als voorbeeld van al bereikte resultaten moge de West-Indische schoener-trust gelden, waarin een groep van vijf Engelse kolonies en anderen geinteresseerd zijn. De heer Du Bois ontwierp een schema voor een trust waarbij kapiteins, eigenaars en agenten van alle mogelijke schepen, die verband houden met de onderlinge verbindingen tussen de eilanden, kunnen deelnemen. De toetreding tot de trust is vrijwillig, maar ieder koloniaal bestuur heeft de macht iedere bark te kunnen requireren. Amerika helpt deze schoenervaart op de leen- en pachtwet basis. Het hoofdkantoor zetelt op Barbados en heeft een adviserend college naast zich; de voornaamste havens van de eilanden hebben een agent. Een werkschema werd opgesteld en nu werkt de gemobiliseerde barkenvloot in een gecontroleerd systeem, voorlopig nog tussen Engelse eilanden als voorbereiding om uitgebreid te worden over een groter gebied. Er is gedacht aan een route over land en water van Florida naar Jamaica en Portorico, waartoe nodig was een ordening van verschillende transportmogelijkheden en de medewerking van onafhankelijke gouvernementen. Een taak die vroeger waarschijnlijk verdronken zou zijn in moeilijkheden, maar heden ten dage zien wij het feit, dat vrachten per boot, trein en vrachtauto vervoerd worden van de havens van Florida over Cuba, Haïti en San Domingo naar Portorico en verder, en dat op deze manier 800 mijl zeeweg wordt uitgespaard. Dit is niet de goedkoopste manier van vervoer, maar het is nu een oorlogsnoodzaak om de goederen zekerder en vlugger ter bestemder plaatse te hebben.
Een ander punt waar veel van verwacht wordt is de visserij. De ontwikkeling van de lokale visserijen kan de markten op de eilanden van meer voedsel voorzien, maar in samenwerking met de Amerikaanse experten van de Fish and Wild Life Service wordt naar een breder objeckt gestreefd. Is het niet mogelijk in de Caraïbische Zee veilige visgronden te vinden voor de markt van Noord Amerika, daar andere visgronden verlaten zijn door het duikbotengevaar? Op dit punt zijn er tot nu toe in het geheel geen resultaten, maar de commissie laat wel doorschemeren, dat er in die richting wel iets bereikt zal worden. Een andere branche heeft ook al connectie met elkaar gezocht, niet alleen om studiemateriëel uit te wisselen, maar ook om een gezamelijk landbouwplan te verwezelijken. Dat heeft bij elkaar gebracht het Imperial College of Tropical Agriculture van Trinidad, het Jamaican Experiment Station and Government Laboratory, het Agricutural Experiment Station van Barbados, het Landbouw Proefstation van Suriname en de desbetreffende departementen van Portorico en de Maagden Eilanden. Wij zien Nederland werkt hier ook mee, de Nederlandse eilanden zijn trouwens ook opgenomen in de voedselvoorziening evenals Haïti, Santo Domingo en Cuba. Zelfs aan geestelijk voedsel is gedacht: de radio van Boston geeft elke dag een speciaal West-Indisch half uur, waarin wereldnieuws met Caraïbische wederwaardigheden wordt gekruid. De grote invloed van het werk der Commissie is merkbaar in een soepeler behandeling van de onderlinge zaken. De wegen om elkaar te bereiken zijn korter en direkter geworden, waar vroeger lange en deftige diplomatieke wegen bewandeld moesten worden. We hebben een voorbeeld in het zenden van landarbeiders van de Bahamas naar Amerika om deze zomer de oogst binnen te halen, die door het te kort aan werkkrachten dreigde verloren te gaan. Nauwelijks enkele weken verliepen er tussen de opkomst van het plan en de aankomst van | |
[pagina 115]
| |
de eerste werklieden. In die paar weken tijds werden alle details geregeld van de overeenkomst tussen de gouvernementen en de contracten met de arbeiders. De Engels-Amerikaanse Caraïbische Commissie is geen administratief aparaat, is geen gouvernement en oefent geen politieke activiteit uit, wat echter niet uitsluit, dat werkzaamheden tussen de verschillende gouvernementen en menig contract tussen landen onderling worden vergemakkelijkt. Het werk van de Commissie heeft indirekt wel degelijk invloed op de politieke problemen. Er is geen gezonde economische samenwerking zonder politieke samenwerking. Om het gemeenschappelijke belang moet er een gemeenschappelijk samenwerking zijn, wat niet wil zeggen dat het versimpeld moet worden tot één gebied onder één bestuur; de onderlinge verschillen bestaan en zijn ook niet weg te vagen, maar ieder naar zijn eigen kracht kan beter en sterker worden, indien er onderling begrip en samenwerking is.
Er loopt een parallel tussen het werk van de Commissie en de tendens van de politiek, zoals die zich in de laatste tijd manifesteert in het Caraïbische gebied. Laten we hier twee voorbeelden geven van acties, waar op zich de Commissie part noch deel aan heeft, maar die toch spreken van eenzelfde geest. Het eerste is het ontwerp voor een nieuwe constitutie van Jamaica, die de Britse Minister van Koloniën, Oliver Stanley in Januari voorstelde, een ontwerp dat heel wat ruimer is dan het voorstel dat vroeger door Lord Moyne werd voorgestaan. De voorgestelde wetshervorming is natuurlijk geen oorlogsprodukt, dat niet meer dienen zal als de vrede is teruggekeerd, maar het is wel in overeenstemming met de traditionele evolutie van de politiek van het Britse Gemenebest. We mogen dan ook wel Minister Stanley's woorden bij deze gelegenheid overwegen: ‘Ik denk, dat de Geachte Leden zich wel de grootheid van de problemen voor ogen stellen, die zich nu voor West Indie voordoen en die in de jaren na de oorlog zich nog meer zullen doen gevoelen. | |
[pagina 116]
| |
ontwikkeling van West Indië zal worden ten opzichte van verantwoordelijk zelfbestuur, groter vooruitgang en vrije instellingen - hoe groot en hoe ver zijn ontwikkeling ook zal gaan - wij toch altijd een West Indië zullen hebben, dat met ons verbonden is door een drievoudige band van getrouwheid, dankbaarheid en toegenegenheid.’ Is dit een woord aan Engelse kant gesproken, wij kennen ook het woord van President Roosevelt in het Congres van 9 Maart 1943: ‘Verschillende maanden geleden beval de Gouverneur van Portorico ons aan. om de Portorikijnse wet te verbeteren, zodat het volk van Portorico zijn eigen Gouverneur kan kiezen. Deze aanbeveling werd bij mij gebracht door de Minister van Binnenlandse Zaken met zijn goedkeuring. Sindsdien was de suggestie van den Gouverneur onder studie. Geruime tijd al is het de politiek van het Gouvernement van de Verenigde Staten om in zijn territoria en op zijn eilanden progressief het aparaat van zelf-bestuur in te voeren. Portorico heeft algemene verkiezingen en een gekozen Wetgevende Macht die maatregelingen ter harte neemt om zijn interne aangelegenheden te besturen. De wetten echter, vastgesteld door de wetgevende macht, ook wetten van puur lokale betekenis, zijn onderworpen aan de goed - of afkeuring van de Gouverneurs, die door de President op het advies en met de goedkeuring van de Senaat van de Verenigde Staten worden aangesteld. In overeenstemming met de algemene politiek van dit bestuur, beveel ik het Congres aan, om zo spoedig mogelijk een verbetering van de wet van Portorico in overweging te nemen: een wet, die het volk van Portorico toestaat zijn eigen Gouverneur te kiezen en de respectievelijke functies en machten van het Federale Gouvernement en het Bestuur van Portorico te herzien. Ik heb een comité aangesteld met evenveel Portorikijners als bewoners van het Amerikaanse vasteland om mij van advies te dienen tenopzichte van de veranderingen in deze wet. De conclusies van dit comité zullen prompt ter beoordeling aan het Congres worden voorgelegd.’Ga naar voetnoot1) Onwillekeurig komt ons hier voor de geest het koninklijk woord van Wilhelmina, dat Nederland Over Zee een zelfstandiger bestuur beloofde.
Er wordt naar een gemeenschappelijke welvaartssfeer gestreefd, die niets te maken heeft met souvereiniteit. Roosevelt heeft het duidelijk verklaard dat Amerika niet van plan is te streven naar een onbepaalde verlenging van de 99-jarige lening van bases op sommige Engelse Caraïbische eilanden. Ieder gouvernement voor zich moet trachten in zijn eigen gebied 'n zekere graad van politieke onafhankelijkheid te kweken zonder de souvereiniteit van anderen te na te komen of een of andere nieuwe imperialistische droom te beginnen. Maar gemeenschappelijke problemen die een samenhangend belang hebben, zowel bij de een als bij de ander, moeten gemeenschappelijk erkend en behandeld worden. De Caraïbische Commisie is een van de centrale elementen in dit proces: een vrijwillige proeve van samenwerking. Het werk van de Commissie staat niet geheel op zich zelf, maar het speelt zich af tegen de achtergrond van de politieke ontwikke- | |
[pagina 117]
| |
ling en het stoelt op het werk dat vroeger al ten voordele van de Caraïben gedaan is. Dat oude werk wordt eenvoudiger en meer gezamelijk gemaakt. Het is een nieuwe manier van behandeling van questies, die in de individuele territoria rijzen, door hen te bezien als regionale problemen, die met gemeenschappelijk overleg het beste kunnen opgelost worden. De oorlog moge nu de stoot geven, maar een goed ontwikkeld en vredevol Caraïbisch gebied kan nooit meer gemist worden. Amerika ziet nu in dat de politieke en economische stabiliteit van het Caraïbisch gebied, in vrede en oorlog, noodzakelijk is voor zijn eigen veiligheid en Engeland is niet minder overtuigd, dat de welvaart in zijn koloniën onmisbaar zal zijn in de na-oorlogse ontwikkeling van het Engelse Rijk. Deze commissie is in staat zeer effectief tot dit doel mee te werken. President Roosevelt heeft het zuiver uitgedrukt bij zijn bezoek in Mexico: ‘Wij allen hebben het princiep van onafhankelijkheid (independence) erkend. Het wordt tijd, dat wij nu ook het privilege erkennen van onderlinge afhankelijkheid (interdependence) - de een van de ander.’ Het werk van de Commissie schijnt een proeve van dat privilege van erkenning der onderlinge afhankelijkheid en allen, die belang hebben in het Caraïbisch gebied ‘mogen zich wel afvragen in hoe ver ook hun medewerking niet tot hun eigen voordeel zal zijn. De perspektieven gaan misschien nog verder. Waarom zou hier een gezonde samenwerking niet de lessen opleveren tot voorbeeld van andere koloniale gebieden, ja waarom zou deze techniek, zo zij goed bevonden wordt, niet een aansporing kunnen zijn tot een internationale samenwerking in de grote wereld? De Amerikaanse Voorzitter, Charles W. Taussig is ook in deze richting denkend: ‘Een van de voornaamste dingen die wij leren, is: dat men een internationaal lichaam kan scheppen, van mensen, die elkander kennen en die op een onofficiële persoonlijke basis werken, zodat men dikwijls achterdocht en moeilijkheden kan overwinnen, die een tiental uitwisselingen van diplomatieke bescheiden niet kunnen verkrijgen.’ Het is dus van belang dat de commissie van samenwerking blijft bestaan. In het Engelse parlement is dan ook de vraag opgeworpen of deze commissie blijvend na de oorlog zal doorwerken, waarop de Minister van Koloniën antwoordde; ‘Ik kan geen precies antwoord geven, maar ik hoop, dat iets dergelijks zal blijven bestaan.’ Met gespannen aandacht volgen wij in Nederlands West Indie de ontwikkeling van een samenwerking, die dicht in onze buurt zich voltrekt. Te dikwijls misschien missen wij het Nederlandse aandeel; te weinig en te ondergeschikt zien wij misschien de Nederlandse naam in die samenwerking genoemd. Misschien is de samenwerking inniger dan wij vermoeden, militaire- olie- en bauxietbelangen verbieden mogelijk er te veel over te praten, maar het treft ons wel, dat de Commissie op zoveel nuttig burgelijk terrein werkzaam, alleen nog maar een Engels-Amerikaanse commissie is, terwijl Nederland er tot nu toe nog maar zeer zijdelings bij betrokken is geweest. Het Caraïbisch gebied is groter dan Portorico en een aantal Engelse eilanden; moet er dus een Caraïbische samenwerking komen, dan moeten ook de anderen hun stem kunnen laten horen. Wij zien met blijdschap een schuchter begin van samenwerking tussen twee bondgenoten, maar een algemene samenwerking zal pas de grote kracht geven voor het hele gebied, waarvan de samenhang toch naar voren geschoven wordt. Alleen ook een werkelijke samenwerking van allen zal de wind uit de zeilen nemen van dooddoenerspraatjes van op-zich-zelf niets-zeggende frazebrouwers, die op de duur gevaarlijk kunnen worden, als zij maar genoeg meeschreeuwers krijgen. |
|