| |
| |
| |
De openbare eredienst door Dr. Joh. Hartog
De verwarring t.a. der Liturgie door Reformatie en Rationalisme
Men zal niet kunnen ontkennen, dat er ten aanzien van de Liturgie tegenwoordig een zeer grote verwarring heerst. Deze verwarring treft men vooral aan in West-Europa - en daardoor in landen, welke onder invloed van dit gebied staan -, waar men zich de laatste eeuwen een volkomen onvolledig en misvormd beeld gevormd heeft van het wezen der godsdienstoefening, waarvan de Liturgie de basis is. Als een samenvatting van hetgeen de Vaderen der eerste eeuwen dachten omtrent de eredienst Gods, zegt Dr. Antonius Staudenmeier, dat het doel ervan is het verenigen des menselijken geestes met de goddelijke geest. De Liturgie als uitdrukkingsvorm van de eredienst is het door den Priester voltrokken werkelijke vieren van de hoogste momenten van het goddelijke in Christus rustende leven der mensheid door middel van gewijde handelingen.
Deze opvatting omtrent de Liturgie is tegenwoordig vrijwel vergeten. Gedurende de laatste vierhonderd jaar hebben twee grote geestesstromingen hiertoe bijgedragen: Reformatie en Rationalisme. Elk van deze stromingen moge in vele opzichten zeer verschillen van de andere, één trek hebben zij beide gemeen: de afwijzing van het gezag ex-officio in geestelijke aangelegenheden zoals dat aanwezig is in de Kerk op grond van haar goddelijke stichting. ‘Niet past het’, aldus de H. Cyprianus, ‘dat, wat van godswege is ingesteld, door mensen veranderd worde.’ Het gevolg van deze beide stromingen was een betrekkelijk sterk geprononceerd subjectivisme, welk laatste moest leiden tot een misverstaan van de functie van de Kerk zoals die in de Liturgie belichaamd is. Deze functie immers is een daad der Gemeenschap bij uitnemendheid, in oorsprong geheel vreemd aan een niet-organische groep van of onder individuën. De geest van versplintering, zoals die naar voren trad in de zogenaamde Kerkhervorming, moest daarom leiden tot een voortdurende hervorming. Het is wel duidelijk, dat dit laatste moest leiden tot een ondermijning van het begrip van het ene instituut der Kerk. En dit viel weer samen met het Rationalisme in bepaalde kringen van de Rooms-Katholieke kerk, waaruit als gevolg van een individueel-intellectuele beschouwing van het Lichaam van Christus individuele devoties ontstonden.
Deze beide stromingen hebben samengewerkt om de Liturgie te misvormen. Deze toch beoogt de algehele en bij den voortduur beoefende wilseenheid tussen het Mystieke Lichaam en zijn individuele geledingen enerzijds en zijn Hoofd, Christus, andererzijds, te bevorderen, de ascesis in bredere betekenis dus. Wel dient hierbij te worden opgemerkt, dat de tweede stroming, zoals hierboven genoemd, haar invloed niet direct kon oefenen, daar zij niet direct invloed kan oefenen op de Liturgie. Zij oefende dan ook geen invloed op de Liturgie als zodanig, maar wel op het beleven der Liturgie door de gelovigen, een gebeuren, dat nog vergemakkelijkt werd door de zorgeloosheid van de geestelijkheid.
De kerkelijke architectuur, welke altijd de spiegel is geweest, waarin latere geslachten het godsdienstig leven der vaderen zagen, illustreert dit laatste zowel bij Protestanten als bij Katholieken. Het einde
| |
| |
van al deze stromingen was, dat er een ‘Liturgie’ overbleef, welke slechts het schema of programma was, volgens hetwelk de hiervoor genoemde eenheid van wil oorspronkelijk beoefend was, de ‘Orde van Dienst’ met andere woorden.
| |
De neiging tot historicisme en systematiek.
In vrijwel het ganse Protestantisme en zelfs in bepaalde kringen van Katholieken, heerst ook tegenwoordig nog deze opvatting, dat de Liturgie is een reeks van gebeden, liederen, lezingen enz. in de Christelijke eredienst. De reactie, welke volgde op het geestelijke déraillement, dat het gevolg was van Wereldoorlog I, leidde op haar beurt tot een terugkeer tot en zelfs verafgoding van historische waarden, vaak evenwel, zonder dat daarbij de consequenties werden aanvaard. Men vindt dit in de politiek, evengoed als in de godsdienst, en vooral in dat gedeelte van het Christendom, dat van den aanvang af het meest de invloed onderging van het individualisme, nl. het Protestantisme. Het is hier vooral gericht op de oud-Christelijke eenheid (oecumenische beweging) en oud-Christelijk ritueel.
De Rooms-Katholieke Kerk onderging de invloed van het individualisme in mindere mate. Men kan inderdaad een kleine demarcatie onderkennen in de Rooms-Katholieke Kerk voor en na Trente, maar haar leer bleef onaangetast. De Oosterse afgescheiden Kerken ondergingen de invloed van Rationalisme en Individualisme in veel mindere mate en behielden het karakter van de Liturgie dan ook zuiverder. De Anglicaanse kerk, welke in zovele opzichten een alleenstaande positie inneemt, staat ook in dezen alleen.
Het is hier niet de plaats de verschillende kerkelijke vormen van de Liturgie en hun geschiedenis aan een critisch onderzoek te onderwerpen. Slechts moge getracht worden het wezen der Liturgie te bespreken, waarbij natuurlijk het historisch gewicht van groter betekenis zal blijken dan dit het geval was met de mystieke verklaringen van de Liturgie, zoals men die gedurende de Middeleeuwen aantrof.
Grondslag hiertoe vormen dan vooral twee voorname vormen van de Liturgie en wel de beide voornaamste vormen van de Liturgie, zoals men die in Oost- en West-Europa aantreft, n.l. de Byzantijnse ritus voor het Oosten, soms minder juist de Griekse of Orthodoxe ritus genoemd, en de (Neo-) Romeinse ritus voor het Westen. Men vindt inderdaad afwijkende vormen zowel in het Oosten en Westen, men vindt zelfs alleenstaande ritussen buiten de beide genoemde. Veelal zijn de eerst genoemde afwijkende vormen overblijfselen van plaatselijke vormen van Liturgie. Veel hiervan heeft medegewerkt tot de opbouw van de Byzantijnse en Romeinse ritussen.
De Liturgie is een functie van de Kerk en groeit met haar. Het zou hierom reeds onnatuurlijk zijn om de vorm van de Liturgie, zoals men die bijvoorbeeld in de derde eeuw kende, zo er te dien tijde al van de vorm der Liturgie gesproken kon worden, te willen promoveren tot de ene en enige vorm van de Liturgie van de Kerk. Onder de leiding van den Heiligen Geest, welken Christus der Kerk beloofde tot het einde der wereld, heeft de Liturgie zich ontwikkeld, is opgewassen in de loop der eeuwen en is tenslotte in vaste vorm gestabiliseerd. Naar deze ‘volwassen’ Liturgie zal het voormelde onderzoek worden ingesteld.
Alvorens men echter in het wezen der Liturgie zal kunnen treden, zal in het kort moeten worden uiteengezet op welke wijze het verlangen naar de eredienst Gods, zoals die in elk mens leeft, als het ware de biologische oorzaak dus, zich zal kunnen uitleven.
| |
| |
| |
De tweevoudige biologische oorzaak der Liturgie.
Het blijkt dan, dat de mogelijkheid van dit uitleven in de geschiedenis tweeërlei is geweest. Enerzijds heeft men de liturgisch-theocentrische vorm van eredienst, andererzijds de humanistisch-anthropocentrische vorm.
Beider uitgangspunten zijn in algehele tegenstelling tot elkander. De eerste vindt zijn oorsprong in God en voert tot het aanbidden van God. De tweede ontstaat uit den mens zelf en leidt bij gevolg tot het aanbidden van ditzelfde wezen in zijn exponent. De eerste ontvangt in Gods openbaring de Charitas, de algehele harmonie van wil met God, met andere woorden: liturgische ascesis. Tot het oefenen van deze ascesis is de Wet van Mozes gegeven, die onmisbaar is voor het vormen van de grondslag van alle deugd; zij is een secondair, schoon noodwendig hulpmiddel om te komen tot het ideaal der liturgische ascesis, zoals door God gesteld.
| |
Buiten de Liturgie slechts de vergoddelijking van den Uebermensch.
De tweede daarentegen schept zich een Supermens of ‘Uebermensch’, een uitdrukking, die kenmerkend genoeg in het antieke heidendom voorkomend, door den nieuwen heiden Friedrich Nietzsche weer werd opgerakeld en als Duits-heidens-wijsgerig begrip de wereld veroverde om in de rassentheorie te triomferen. Deze Uebermensch moet aanbeden worden, een Mythe, het dienen waarvan een verwrongen vorm van zelf-voldoening is. De humanistisch-anthropocentrische eredienst wordt op deze wijze alras een ethische godsdienst.
Dezen fictieven God van de humanistisch-anthropocentrische vorm van eredienst, dezen afgod, vindt men in het individualisme van vroeger dagen (de lijn La Rochefoucauld-Kant), in het collectivisme, in de klasse van het communisme, in het nationalisme en fascisme, in het ‘Blut und Boden’ van het nationaal-socialisme (de lijn Luther-Hegel).
Het is wel duidelijk, dat liturgische ascesis en mythe twee onverzoenlijke tegenstellingen zijn, die nimmer samengaan in één vorm van eredienst. Met andere woorden: Het Paganisme heeft geen Liturgie, Christendom heeft geen mythe.
De uitwerking van deze heidens-mythische vorm van eredienst, valt geheel buiten het idee van liturgie en zal thans ook niet verder op deze plaats worden uitgewerkt.
| |
Symbolen daarentegen bij Christenen en Heidenen gelijk.
De symboliek speelt een voorname rol in de liturgisch-theocentrische vorm van eredienst, kortweg genoemd: de (Christelijke) Liturgie. Voor de Kerk is dit de wijze, waarop God verpersoonlijkt kan worden met behulp van bepaalde dingen ontleend aan de menselijke natuur, opdat de individuele geledingen van de Kerk, die God niet zichtbaar kunnen benaderen, Hem zich toch enigermate zouden kunnen voorstellen.
Symbolische vormen en handelingen zullen natuurlijkerwijze naar het uitwendige bij heidenen en Christenen in grote mate op elkander gelijken en tot op zekere hoogte zelfs geheel gelijk zijn. Het is het doel, waar het verschil schuilt, aldus de Heilige Augustinus: ‘Wij hebben enkele dingen met de heidenen gemeen, doch het doel is verschillend’.
De eerste eeuwen der Kerk zijn zeer vruchtbaar geweest in het voortbrengen van deze symbolen. Kenmerkend voor onze oppervlakkige tijden is wel, dat wij ternauwernood enige nieuwe vormen voor de viering van het Christelijk geloof en de Christelijke eredienst kunnen vinden. Pogingen, die hiertoe werden en worden in het werk gesteld, geven de indruk van ge- | |
| |
maaktheid, een eigenschap, die het ware symbool juist te enenmale mist. Het symbool als dekmantel van het heilige is altijd teruggetrokken. De moderne ruïne van de geestelijke vaardigheid van gezicht gaat nog verder. Niet alleen, dat onze tijd geen nieuwe symbolen baart, steriel dus is in de uitleving van het Christendom, maar hij verstaat zelfs de oude symbolen niet meer bij intuïtie. Studie is nodig om de betekenis van bepaalde symbolen te leren. De mens van vandaag moet er studie van maken om de kennis der symbolen aan te leren. En deze noodzakelijkheid van te moeten studeren legt de fundamenten van het gebouw der moderne gnosis.
Er is geen sprake meer van het geloofsoog, dat ziende op de symbolen, de omhulde werkelijkheid schouwt en door dit schouwen der schaduwen reeds in hope is zalig geworden. Er is thans slechts sprake van het vergaren van kennis, van de kennis der symbolen en niet van hun innerlijke betekenis, hetgeen tot de staat der zaligheid moet voeren, zoals aan de Christengemeenschap, het Vrije Katholicisme en andere modern-gnostische genootschappen gemakkelijk te bewijzen zou zijn, indien de ruimte hiertoe slechts beschikbaar ware.
Deze moderne gnosis is slechts een andere uiting van hetzelfde intellectualisme, dat men ook aantreft bij het subjectiveren van de openbare eredienst in het Protestantisme, of om juister te wezen: in het Calvinisme, door het uitbannen van uitwendige vormen. De godsdienst wordt dan een theosophie. In het eerst genoemde geval een heidense theosophie. In het tweede geval een Christelijke theosophie.
| |
De rol van de kunst.
Het ware symbool wordt slechts geboren, wanneer men der humanistisch-anthropocentrische neiging tot aestheticisme niet de vrije loop laat. Slechts de liturgisch-theocentrische levenshouding zal symbolen verwekken, die gevat in passende vorm door de Christelijke kunst en alleen in dit geval, beantwoorden - maar dan ook ten volle - aan de eisen der schoonheidsleer. Hoe schoner dan de uitbeelding is, des te meer zal het symbool diepte verlenen aan den schouwer bij het zien op Hem, Wien het symbool tot dekmantel dient. De cultus komt eerst, maar de kunst zal zich steeds haasten hem te helpen
Zulk een kunstuiting zal er nimmer naar streven het ‘ik’ te vleien. Haar doel zal slechts zijn Gode in aardse vormen die luister te betonen, waaromtrent de heilige Engelen zonder ophouden glorie zingen en waaromtrent de Zaligen jubelen met hun loflied zonder einde. Tezamen met deze Engelen en Zaligen vormen wij de Gemeenschap der Heiligen. Wat hun dan veroorloofd is te zien van aangezicht tot aangezicht verbeeldt de Kerk op aarde door symbolen. Ofschoon de lidmaten der Kerk bekend zullen moeten zijn met de kennis der symbolen, toch zal dit nimmer doel in zich worden of blijven, zoals bij het Gnosticisme. En zelfs zal men de kennis van het ware symbool nimmer behoeven te leren, daar het ware symbool een doorzichtige sluier is, door dewelke men de eeuwige heerlijkheid kan waarnemen van hetgeen nog verborgen is.
Komt dan eens de tijd, dat ieder in heerlijk geluk zal mogen aanschouwen, dan zal het symbool verdwijnen als gevolg van overbodigheid.
Natuurlijk is niet ieder bekwaam het symbool voort te brengen. En symbolen ontstaan evenmin bij overeenkomst. Het symbool wordt als het ware geschapen door den gelovigen kunstenaar. Dit scheppingswerk, dit vorm-geven, is de hoogste uiting der kunst, daar het het meest het scheppend werk van den enen en absoluten Schepper benadert. Door het voortbrengen van zijn kunstwerken wordt de kunstenaar het instrument van den Schepper aller dingen.
Weinigen evenwel kunnen zich dermate
| |
| |
openstellen voor de werking Gods, dat hun symbolen toepassing kunnen vinden in de gemeenschap. In feite heeft de Val het scheppend vermogen aangetast. Maar vaak kan iemand, die uitverkoren werd om in den gelove den Onaanzienlijke te aanschouwen, dit later voor zichzelf in bepaalde vorm vastleggen. Dit symbool is dan duidelijk verstaanbaar voor hem, dus subjectief. Het kan geen toepassing vinden voor de massa. Zulk een particulier symbool kan iemand later helpen eenzelfde geestelijke verheffing te bereiken als ziende den Onzienlijke. Het zal duidelijk zijn, dat deze soort symbolen hier geheel en al buiten beschouwing valt, aangezien zij niet behoort tot de Liturgie in engere zin.
De gelovige kunstenaar benadert ten nauwste den Schepper, schoon immer nog van verre. Het woord ‘Schepper’ wordt in het Grieks door ‘Poëet’ dus ‘Dichter’ vertaald en is het merkwaardig, dat de Calvinist Abraham Kuyper in zijn ‘Calvinisme en de Kunst’ - dat kenmerkend voor de kerken, wier voorman hij was, blijkens informaties van de uitgevers Kuypers minst verkochte boek is - opmerkt, dat de dichter, de poëet, de kunstenaar is, die God het meest benadert, omdat de dichter ook de poëet, de schepper, is van ‘de dingen, die men niet kan zien’.
De gelovige kunstenaar is in staat in zichtbare vorm te boetseren hetgeen hem vergund werd in het diepste zelf te schouwen. Het resultaat is een kunstwerk, dat als kanaal dient voor dien Geest, die Heer is en levend maakt, en Die, wrochtend in den mens, deze tot bijna-scheppen in staat stelt. Alle kunstwerken, welke alzo vervaardigd worden, zijn symbolen van den Onzienlijke. Nochtans kunnen niet al deze kunstwerken toepassing vinden in de Liturgie.
Een schilderij van Vincent van Gogh bijvoorbeeld is religieus-symbolisch. Nochtans is het onbruikbaar voor de toegepaste liturgie. Maar in geen geval behoort zulk een schilderij om die reden tot de profane kunst. De profane kunst is verbonden aan de uitwendige pracht der aarde. Zij zal immer dienen om de zinnen te strelen; zij zal nimmer symbolen kunnen baren. De religieuze (en dus symbolische) kunst, die dienstbaar kan worden gemaakt aan het liturgische doel, is de hoogst mogelijke kunstuiting. Want hier wordt de subjectieve voorstelling volkomen ontbonden om te eindigen in het einddoel: God. De actualiteit van de voorstelling doet hierbij niets ter zake.
| |
De Christelijke eredienst is principiëel rijk.
Hier kan slechts in het kort getreden worden in die religieuze kunst, welke in de Liturgie toepassing kan vinden. In zulke kunstwerken dan welke behoren tot de klasse der toegepaste Liturgie, raken natuur en bovennatuur elkander. Er bestaat gevaar, dat het gevoel in deze kunstwerken ga domineren, zoals bijvoorbeeld het geval is geweest gedurende de Late Renaissance. Het spreekt vanzelf, dat er voor het gevoel slechts een tweede-rangsplaats overblijft, aangezien anders het piëtisme het hoogtepunt van het godsdienstig leven zou zijn. Het verstand is die functie, welke de materie ordent teneinde de hoogste idee uit te drukken. Het gevoel helpt hierbij, in zoverre het gevoel een intellectuele functie is, zoals de moderne zielkunde heeft aangetoond.
De openbaring verlicht het verstand en zo kan het verstand veredelen en reinigen. Zou het verstand niet over het gevoel heersen, dan zou de magische kunst het gevolg zijn. Bij de primitieve volken ziet men dan ook inderdaad, hoe de symbolenkunst magie wordt, hoe de symbolen tot goden verheven worden. Zij zijn niet slechts beeld, zij zijn geen projectie van de godheid, maar zij zijn de godheid zelve.
De groep symbolische voorstellingen en handelingen, welke toepassing vond in de
| |
| |
Christelijke godsdienstoefening, werd ondergebracht binnen het kader van de godsdienst. Elk symbool kreeg zijn plaats binnen dit kader, doch zo, dat het symbool correspondeerde met tijd en plaats van hen, tot wier dienst het symbool in aanzijn geroepen was. Zou men dit kader van de godsdienst wegnemen, alle symbolen zouden als ledige hulzen neerstorten. Toegepaste religieuze kunst zou onbestaanbaar zijn. Symbolen behouden hun waarde zolang zij blijven op de plaats, waar zij behoren. De dienst der symbolen is derhalve een dienst der werkelijkheid, oorsprong nemende in de Liefde Gods. Slechts in zoverre hij dit doel dient, is de dienst der symbolen en is het bestaan van symbolen gerechtvaardigd. Dient hij dit doel niet, dan heeft men een schoonheidsdienst of - nog erger - een dienst tot het ‘ik’ in het humanistisch ideaal, het aanbidden van den mens als God, in plaats van den Godmens.
De toepassing van symbolen, de luister en plechtigheid van de Christelijke eredienst wordt dus niet gerechtvaardigd met een beroep op de aesthetica of op de orde, welke zou kunnen maken, dat de rijke plechtigheid van de openbare eredienst noodzakelijk ware. De Christelijke eredienst is rijk, is principiëel rijk, omdat hij de onzichtbare glorie van God op zichtbare wijze openbaart, daartoe geïnspireerd door Hemzelf, want Christus levend in Zijn Kerk, doet de gelovigen deel hebben aan Zijn godheid door de handelingen van de cultus, voorafschaduwing van de cosmische verheerlijking op de Dag des Gerichts.
| |
De Heilige Geest vormt de Liturgie door de Kerk.
Liturgie is niet louter werk van zuiver menselijke samenstelling, doch zij is het voortkomen van den levendmakenden Heiligen Geest, die in de Kerk leeft sedert het eerste, het historische Pinksteren en Die Zijn werk verricht met de bijstand van de organen der Kerk.
Naar tijd en plaats kan de verschijningsvorm van de Liturgie verschillen in bijkomstigheden, doch in wezen is zij te allen tijde en overal gelijk. Hieruit volgt, dat Liturgie nimmer onaesthetisch of wanordelijk kan zijn, omdat de Heilige Geest zelf de auctor is door middel van de Heilige Kerk.
Op vele plaatsen en gedurende alle eeuwen is de Liturgie gegroeid. En ofschoon op sommige plaatsen dit groeiproces plaats had geheel losstaande van de overige Christenheid, toch kan men steeds eenzelfde schema van Liturgie terugvinden. Dit is het wezenlijke model van de Liturgie, waarin de Kerk in haar individuele geledingen deelneemt aan het mystieke leven van Christus, levend in de Kerk, het in letterlijke zin ‘enthousiast’ - dit is ‘in god’ - zijn des antieken heidendoms, maar thans in werkelijkheid.
Ofschoon deze symboliek een werkelijkheid uitdrukt en repraesenteert, toch moet zij middel blijven. Strict genomen, zou men haar kunnen derven en zij zal zeker ophouden te bestaan, wanneer eens dat onthuld zal worden, waarvan het symbool de mantel is. ‘Wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniet gedaan worden’. En in navolging van dit woord van Sint Paulus jubelde Adam van St. Victor in zijn Paas-sequentie, dat de waarheid de schaduw verjaagt.
Gelukkig hij, die weet, dat al wat zijn ogen zien onder de mantel der symbolen, zoals die worden voortgebracht door de Heilige Kerk, eens zijn verborgen waarheid zal tonen in het volle licht, wanneer het Gode zal behagen Zijn kerk tot de eeuwige glorie te verheffen. Want het is de Liturgie, die de ogen der gelovigen voorbereidt op deze ongemantelde contemplatie. Nu is het niet langer moeilijk het doel der Liturgie te definiëren: de glorie Gods en de zaligheid der Kerk en door de Kerk van gans de cosmos. Op deze wijze treffen beide doeleinden samen in het einde: de herschepping
| |
| |
in Christus, de herstelling van de betrekking tussen God en mens.
Het latreutische doel van de Liturgie is het uitgangspunt, doch het soteriologische doel is hierin vervat, omdat de uiteindelijke verheffing van de Kerk de voltooiïng zal zijn van het Offer des Zoons en Gode oneindige glorie zal brengen.
| |
Het didactisch element ondergeschikt aan de werkelijke heilsbediening.
Na al hetgeen gezegd is over de Liturgie, zal thans moeten worden onderzocht, in hoeverre er plaats is in de Christelijke eredienst voor het didactische element. Velen toch zien in de godsdienstoefening allereerst een vergadering, waar de Christelijke onderwijzing plaats vindt. Van Calvinistisch standpunt kan dit inderdaad slechts de enige zienswijze zijn. De ontvangen zaligmaking kan slechts verhaald worden, niet meer. Ten hoogste kan men dit van tijd tot tijd beklemtonen door het Heilig Avondmaal, hetwelk het zegel op dit verkregen heil is. Bij de Calvinisten - de meest consequente vorm van Protestantisme - moet de godsdienstoefening dan ook voornamelijk didactisch zijn.
Uit hetgeen hiervoor gezegd is zal wel duidelijk zijn, dat in verband met het latreutisch en soteriologisch doel van de godsdienstoefening het beter is te spreken van een initiatio (inwijding) dan van een leerdienst, want de godsdienstoefening wil niet zozeer verhalen omtrent het mysterie des heils, dan wel de gelovigen binnenvoeren in het deelgenootschap dezes heils.
| |
De plaats der historische feiten.
Door deze inwijding deelt de Kerk in haar individuele geledingen in het mysterie des heils, in het offer van Christus, Die eens voor al zijn oneindig offer op Golgotha heeft gebracht. Dit historische feit tekent het scherpe onderscheid tussen het Christelijk mysterie en de heidense mysteriën, welke hun oorsprong vonden in legenden. Hiervoor werd reeds opgemerkt, hoe de uitwendige vormen in vele opzichten gelijken op de heidense cultus. De historische waarheid van het Christelijk mysterie evenwel verheft dit laatste tot een gebeuren van absolute werkelijkheid. Het ‘onder Pontius Pilatus’ van ons Credo is het moment, waarop de Christenheid verschilt van de legendarische heilsmysteriën van vervlogen eeuwen.
Er komt evenwel nog een factor bij. Bij de mysterie-riten van de oudheid was het voldoende, dat het uitwendig ceremoniëel wierd voltrokken aan den betrokken persoon. De Christelijke mysterie-ritus eist zedelijke reinheid van den neophiet. De situatie bij de heidense mysterie-ritus is weliswaar later veranderd, doch onzedelijkheid is vaak verbonden geweest met de initiatie. Ook al om deze reden is de stelling onhoudbaar, als zoude het Christendom de mysteriëndienst van het heidendom hebben overgenomen, ofschoon - dit nogmaals - de uiterlijke vormen van de heidense en de Christelijke mysteriën op vele punten overeenstemmen. Integendeel, de voorbereidende openbaring, welke in het heidendom werkzaam was, is in het Christendom tot volle wasdom gekomen.
Het Christelijk mysterie beoogt dus in zijn ritus het offer te verbeelden, hetwelk Christus op Golgotha heeft gebracht. De Liturgie is de spiegel van het goddelijk mysterie van heilsbediening en herschepping. De viering van dit mysterie bereikt haar hoogtepunt in de viering der Heilige Eucharistie, waarbij alle gelovigen ingelijfd worden in Christus' verlossingsdood, om ook met Hem te verrijzen en deel te hebben aan Zijn verheerlijking. Terecht daarom wordt de benaming van de ‘heilige Geheimen’ of de ‘heilige Mysteriën’ ten aanzien van het heilig Misoffer gebruikt.
In het Oosten, met name in de Byzantijnse en Coptische ritussen, is dit idee van
| |
| |
Mysterie veel beter bewaard gebleven dan in het Westen. De Koninklijke Deuren worden nog immer gesloten gedurende de canon. Bij de Grote Intrede worden alle martelwerktuigen, lans, kruis enz., binnen gedragen om te dienen bij de viering van Christus' gehele passie op het altaar tijdens ‘het slachten van het Lam Gods’. Het Westen heeft dit alles ook gekend, zij het in minder geprononceerde vorm. In het Oosten echter is de ‘vreesverwekkende’ werkelijkheid van het Mysterie ten volle bewaard gebleven. Door middel van deze symbolische handelingen worden de gelovigen binnengevoerd in het goddelijk leven. Het is niet meer Ik, die leef, maar Christus leeft in mij.
Door het deelhebben aan de Mysteriën, welke van de passie des Heren getuigen, hebben de gelovigen deel aan het lijdensmysterie, dat voltrokken wordt. Zij verdienen de congruo hetgeen Christus de condigno voor immer en voor ieder verdiend heeft. Zij aanbidden het ‘Geheim des Geloofs’ en aldus vieren zij de Heilige Mysteriën, ‘opdat de vrucht des heils in hen blijve’.
| |
Het Protestantisme kan geen Mysterie kennen.
Het Mysterie vormt de schakel tussen hemel en aarde. Indien er geen plaats zij voor een mysterie, zoals met het Protestantisme als gevolg van de imputatie-doctrine en de ‘justificatio extra nos’ het geval moet zijn, dan kan zulk een godsdienst slechts voldoening schenken door te appelleren aan het verstand-alleen en inderdaad treft men in de geschiedenis van het Protestantisme twee hoofdrichtingen aan: intellectualisme en rationalisme. Geen van beide kent het Mysterie en beide - het kan niet anders - spelen tenslotte met de leerstellingen van het Christelijk geloof, vooral die van de Vleeswording en van de Lichamelijke Verrijzenis.
| |
De plaats der didactiek.
Het didactisch element speelt derhalve in de Liturgie slechts een ondergeschikte rol. Het Mysterie is het wezenlijke element van Christelijke openbare eredienst. Maar, schoon het Mysterie de eigenlijke inlijving in Christus is, zal naast deze viering van het Mysterie de didactiek een ruime plaats innemen, zoals altijd het geval geweest is in de Christelijke kerk. Men kan nu eenmaal het onderwijs niet missen, wanneer men het Mysterie meer en meer wil beleven. Dit onderwijs dan vindt plaats in de preek. Edoch, de preek kan nimmer meer dan verhalen van hetgeen werkelijkheid wordt in het Sacrament. Om deze reden reeds moet de preek altijd ondergeschikt blijven ten aanzien van de viering der Heilige Mysteriën. De preek behoort thuis bij de Christelijke openbare eredienst, doch het is niet zo, dat geen godsdienstoefening volledig zou zijn zonder preek. Voorwaar: de preek kan slechts verhalen van hetgeen waarin de gelovigen ten volle delen in de Heilige Mysteriën.
De preek heeft ook een min of meer subjectief karakter. Wel zal de predikant ernaar streven zijn preek zo objectief mogelijk te houden, doch het subjectieve element in de preek is juist het kenmerk van het prediken. En om deze reden moet de min of meer subjectieve preek ondergeschikt (schoon niet onmisbaar) blijven bij de ritus der Kerk.
De bediening of de prediking des Woords gelijk te stellen met de viering van het Heilig Sacrament zou gelijk staan met een tekort doen aan het subjectieve gegeven, hetwelk aanwezig is in de Kerk als Middelares des Heils.
| |
De preek.
Naar het gebruik dan der oude kerk en der vaderen zal de prediking doorgaans bij de morgendienst plaats vinden, omdat zoals gezegd werd, de preek in
| |
| |
zekere zin het Mysterie aanvult. De preek kan nochtans gevoeglijk worden losgemaakt van de viering der Heilige Mysteriën, omdat deze zelf voldoende middelen hebben zowel om te onderwijzen als om te stichten door middel van gewijde handelingen en woorden. Vaak ook zal de preek bij een andere godsdienstoefening worden gehouden.
Als gevolg van verschillende oorzaken, die hier buiten bestek vallen, is de preek na de tijd van St. Gregorius den Grote in West Europa in onbruik geraakt. Van Luther wordt verhaald, dat hij van een duizend kerken in misschien slechts honderd een kansel vond. Dit laatste bewijst nog geenszins dat er dus ook niet gepreekt werd. Naar oud gebruik zal vaak gepreekt zijn van de treden des altaars. De bewering, dat de Hervorming bedoeld zou hebben de Heilige Mis te vervangen door de preek, is dan ook onjuist. In plaats van de Heilige Mis wensten de Hervormers de viering van het Heilig Avondmaal met een preek. Men moet hier evenwel bijvoegen, dat de geschiedenis van de Reformatie doet zien, dat dit slechts een theorie bleef. De Hervormers waren en bleven immer - hoe kon dit ook anders - min of meer katholiek van gedachten. Het reactionnaire volk echter dwong zelfs een dictator als Calvijn zich te voegen naar de smaak des publieks. Nog bij Calvijns leven, werd de Heilige Eucharistie, welke hij elke Zondag gevierd wilde hebben, slechts eenmaal per kwartaal gevierd
Toch kan men niet ontkennen, dat een wantoestand, die in de 16e eeuw in West Europa ongetwijfeld heerste ten aanzien van de preek, terstond door de Protestantse kerkhervorming onder ogen werd gezien. Van de aanvang af preekte men regelmatig in de kerken der hervorming, ofschoon deze eerste preken dikwerf scherpe uitingen van haat en antipapisme waren. Als verontschuldiging kan men hier slechts aanvoeren de mentaliteit des volk te dien tijde en helaas: het schelden kwam niet van een zijde.
Zoals verderop zal worden betoogd, heeft het gebrek aan zin voor mystiek in West Europa, hetwelk in het Protestantisme tot een afkeer werd, geleid tot een afwenden van de Christelijke homilie, die in de wereld-litteratuur zulk een biezondere plaats inneemt. De preek werd toen een exposé, een rede. Weldra hield men geheel en al op met de regelmatige viering van de Heilige Mysteriën, daar deze hadden opgehouden een werkelijkheid te zijn. Onder Zwingli's invloed ontaardde de preek toen in een ‘tyrannie van het gesproken woord’. De deur stond toen open voor het verstoffelijken van de godsdienst.
De preek is op deze wijze een leerrede zelfs een dogmatische verhandeling geworden, waarin op de kansel zaken besproken worden, die tot de collegezalen behoren, vooral bij het neo-calvinisme. Elders heeft dit geleid tot een ander uiterste, n.l. het prediken van mysticisme, waarbij dood en verdoemenis in plaats van Christelijke vreugde de hoofdschotel vormen. Dit vooral in het oude Calvinisme. Bij Zwingli daarentegen heeft de preek een meer ethisch karakter erlangd, zodat de Zwingliaanse preek langs Vinet en piëtisme-rationalisme bij de ‘gemeenschap der vrome zielen’ belandde, welke zich ten doel stelde de maatschappij op Christelijke basis te verbeteren. In de preek wordt het Evangelie dan als voorbeeld genomen, volgens hetwelk men moet leven om een heilstaat te stichten. Sociale activiteit, humanisme, liberalisme en Christelijk communisme zijn alle de indirecte gevolgen hiervan.
De Protestanten hebben deze uitwassen zelf onderkend. Binnen het raam van wat besloten wordt door de zg. ‘liturgische beweging’ worden allerwegen pogingen in het werk gesteld om der preek een waardiger aandeel in de openbare eredienst te geven, zonder dat de preek evenwel een buitenmatig overwicht zou krijgen. Aan de andere kant kan genoemd worden de Episcopaalse Kerk van Noord-Amerika, - feitelijk val- | |
| |
lend buiten het eigenlijk Protestantisme -, waar men de preek gedurende enkele jaren heeft willen afschaffen teneinde zich meer uitsluitend op de viering van de Sacramenten toe te leggen.
Na hetgeen gezegd werd omtrent de verhouding tussen Mysterie en preek, zal het duidelijk zijn, dat vooral hij, die vertegenwoordigt, die feitelijk is de Kerk, dat wil dus zeggen, hij die de volledige wijding heeft, in casu de Bisschop, degeen is, wien het prediken behoort. ‘Des bisschops eigen taak is het het volk te onderrichten’, zeide de Heilige Ambrosius, een uitspraak, welke door het 19e Oecumenisch Concilie te Trente werd bevestigd. En zowel in Oost als West werd aanvankelijk dan ook door den Bisschop of - in later tijd - diens gevolmachtigde gepreekt. In de regel predikte men gedurende de viering van de Heilige Mysteriën, dus bij de morgendienst. Dit ontwikkelde zich evenals de christelijke eredienst regelmatig uit de synagogedienst, welke eveneens de preek kent.
Hiervoor werd reeds opgemerkt, dat na de tijd van St. Gregorius den Grote de preek in importantie afnam. Uit deze omstandigheid ontwikkelde zich in de loop der eeuwen het merkwaardig instituut van de ‘prone’, welke zowel onder als buiten de eigenlijke dienst van de Heilige Eucharistie gehouden werd. Het verdwijnen van het Latijn als volkstaal maakte het noodzakelijk - in het Westen, waar men niet zo geneigd was tot het mystieke schouwen - de Heilige Schrift in een verstaanbare taal te lezen. Hierna volgde dan een toelichting of preekje.
In het Oosten heeft de preek weinig belangrijke evenementen medegemaakt. In het Westen hebben de Dominicanen (1216) en de Franciscanen (1223) saamgewerkt om de preek zowel onder als buiten de viering van de Heilige Eucharistie in ere te herstellen.
Tenslotte heeft het hierboven genoemde 19e Oecumenische Concilie het preken onder de Heilige Mis op alle Zon- en feestdagen verplicht gesteld. In de practijk wordt dit voorschrift naar plaatselijk gebruik vaak gewijzigd, zodat bij een Plechtige Hoogmis de preek vaak verschoven tot ‘het Lof’ des avonds.
Aanvankelijk was de plaats van de preek in het geheel van de Heilige Eucharistie niet vast. In de regel werd gepreekt na de voorlezing van de Heilige Schriftuur, zodat naast het objectieve woord ook het subjectieve woord gehoord werd. Ook hieruit blijkt nog eens te meer, hoe de preek als de subjectieve expressie des geloofs een aanvullende rol speelt in het geheel van de godsdienstoefening. Zij vormt evenwel een niet strict noodzakelijk onderdeel, omdat het subjectieve woord nimmer een levend contact kan behouden met de openbaringswerkzaamheid van Christus, indien gericht op de grote massa.
| |
Cultus-taal of volkstaal?
Hiervoor werd er reeds op gewezen, dat het juister is te spreken van inwijding of initiatie dan van onderwijs voor wat betreft het wezen van de godsdienstoefening. Ofschoon het didactisch element een (beperkte) plaats inneemt in de ‘missa catechumenorum’ (proanaphora), bij de eigenlijke viering van de Heilige Mysteriën moet dit didactisch element geheel en al wijken voor de mystieke vereniging van de Kerk in haar individuele geledingen met Haar hoofd, Christus. Men zou de openbare eredienst verlagen tot een evangelisatiebijeenkomst door hem tot onderwijs-instelling te maken.
Het overheersen van het didactisch element in de godsdienstoefening treft men dan ook voor het eerst aan, wanneer in het Westen de Rooms-katholieke Kerk deze zijde van de openbare eredienst veronachtzaamt. Bij Luther duikt het didactisch element dan weer op en bij Calvijn groeit het uit tot wasdom. Bij Calvijn toch is alles didactisch, behalve het Gebed des Heren,
| |
| |
de Belijdenis des Geloofs en dergelijke. In latere tijden verwatert zelfs dit didactisch element als gevolg van het verslappen van de handhaving der leerstellingen. Men ziet dit in enkele vrijzinnige milieus. Er blijft dan niets over dan het uitdrukking geven aan zijn eigen subjectieve geloofsleven, hetgeen ‘gods’-dienstoefening - beter zou misschien zijn: mensen - genoemd wordt.
De Rooms-Katholieke Kerk in de Latijnse zowel als in de niet-Latijnse ritussen en vrijwel alle Oosterse afgescheiden autocephale Kerken voorkomen dit praedomineren van het didactisch element in de godsdienstoefening door gebruik te maken van cultustalen, die door de meerderheid der gelovigen niet verstaan worden.
Er is hier een welkome gelegenheid iets te zeggen omtrent het talenprobleem bij de godsdienstoefening, vooral voor wat betreft het gebruik van de volkstaal.
Hierover is reeds veel geschreven en geredetwist. Vooral heeft men der Rooms-Katholieke Kerk het gebruik van het Latijn als kerktaal bij de godsdienstoefeningen verweten. Deze lieden vergeten, dat er in de Rooms-Katholieke Kerk hieromtrent geen eenheid van gevoelen bestaat en dat men niet overal even gehecht is aan het Latijn. Bovendien heeft de Rooms-Katholieke Kerk nimmer het Latijn als enige cultus-taal gevraagd of gekend. Het 19e Oecumenische Concilie heeft slechts te verstaan gegeven, dat het ‘non expedit’, niet gewenst is de Heilige Mis in een volkstaal te celebreren en bezien in het licht der ontwikkeling van de ‘levende’ talen kan men dit besluit, of beter dit verlangen, gemakkelijk begrijpen. Er kunnen zich gevallen voordoen, waarin men afwijkt van de regel; de houding van de Rooms-Katholieke Kerk inzake het talenvraagstuk bij de Oosterse ritussen is gelijk aan die welke de niet-Katholieke Kerken dier ritussen innemen. In de practijk komt dit hierop neer, dat steeds verouderde, door het niet-geletterde volk niet meer rechtstreeks verstane talen worden gebezigd, behalve in Roemenië, waar alles in de thans gangbare levende taal geschiedt.
Ware het eerste doel van de godsdienstoefening didactisch, dan zou het inderdaad dwaas zijn een taal te gebruiken, die niet onmiddellijk door het volk verstaan wierd. Is evenwel de godsdienstoefening de viering van het Christelijk Mysterie en omvat zij het Offer als schakelpunt, dan is de situatie geheel verschillend. De Mysteriën worden voltrokken in gewaden welke door de eeuwen zijn overgeleverd. Zo zij het dan ook met de taal. Slechts wanneer het besef van het Mysterie verzwakt, zoals het geval was gedurende rationalistische tijden, dan zullen bezwaren rijzen tegen speciale cultustalen.
Ook utiliteitsmotieven tellen echter mede, zoals men kan waarnemen aan de practijk van de Oud-Katholieke Kerk in Nederland, die in 1909 het Latijn afschafte en de Nederlandse taal invoerde. De kleine Westers-Orthodoxe Kerk in Nederland begon bij haar stichting in 1936 terstond de Nederlandse volkstaal te bezigen. Ook in missiegebieden wordt in de Rooms-Katholieke Kerk vaak de volkstaal gebruikt, ofschoon niet bij de Heilige Mis. Merkwaardig is evenwel, dat in de Oosterse dissidente Kerken, die de invloed van het rationalisme in mindere mate ondervonden dan de Kerk in West-Europa, veel minder protesten gehoord werden tegen het gebruik van een cultus-taal. Daarnaast is het ook merkwaardig, dat deze Oosterse Kerken - evenals de Oosterse ritussen van de Rooms-Katholieke Kerk - nimmer veel bezwaren hebben gemaakt tegen het vertalen van haar Liturgie in de volkstaal. Ofschoon dus de vrijheid hiertoe bestaat, dient de opmerking van hierboven te worden herhaald, dat men bijna zonder uitzondering in een oude cultus-taal celebreert.
Indien louter geschiedkundige argumenten de beslissing zouden brengen, dan zou het Syro-chaldeeuws of Aramees, waarin Chri- | |
| |
stus zelf de Instelling vierde, of ten minste het Grieks van de eerste eeuwen, de voorkeur hebben moeten verdienen. De historie, zoals die zich na de bevestiging der Kerk in West-Europa ontwikkelde, leidde echter tot het Latijn. En hoevele bezwaren men ook tegen het gebruik van het Latijn kan opwerpen, het moet erkend worden, dat het gebruik van één hiëratische taal, dezelfde alle eeuwen door, een machtige band betekent voor de Kerk der eeuwen. Dit argument nochtans had alleen evenwel nimmer de doorslag mogen geven, want te vaak wordt vergeten, dat in Christus' Kerk nimmer één taal de enig gebruikte is geweest.
In het Oosten heeft men - zoals reeds werd opgemerkt - het mystieke karakter van de godsdienstoefening steeds beter weten te bewaren. De quaestie van cultus- of volkstaal is steeds zonder veel opwinding behandeld en verlopen. Het Westen daarentegen heeft steeds meer neiging gehad tot het didactische in de godsdienstoefening, ofschoon deze neiging overmocht werd door het naar voren treden van de offeridee tegen het einde der Middeleeuwen. Inmiddels ontstond er een merkwaardig, reeds hiervoor in het kort ter sprake gebracht instituut, hetwelk de naam van ‘prone’ erlangde (van het Latijnse pronaus, d.w.z. voorovergebogen). In slechts weinig gewijzigde vorm heeft de prone zich tot op onze dag weten te handhaven in de Rooms-katholieke kerk en meer uitgesproken nog in de Anglicaanse kerk.
In de loop der eeuwen, vooral omsteeks de 9e eeuw, werd het aan onze zijde der Alpen gebruik gedurende de viering der Heilige Geheimen gebeden te zeggen van de kansel af, waarbij het Gebed des Heren en het Credo gevoegd werden, ja zelfs de Tien Geboden, gevolgd door verschillende afkondigingen, het epistel en evangelie van de dag, dit alles om het volk te onderrichten. Typisch Westeuropees kon het volk gedurende de viering der Mysteriën niet rustig blijven in een gesluierde aanschouwing. In West-Europa moest het volk, een en al zakelijkheid en bedrijvigheid, bezig gehouden worden. Nu werd in West-Europa het Latijn een steeds groter wordend obstakel. Want in West-Europa wilde het volk alles woord voor woord kunnen begrijpen in stede van de zin van het gehele Mysterie te verstaan. Het gebruik van kerkboeken in het huidige West-Europa staat hier als laat gevolg van de reeds lang tevoren opgemerkte verschijnselen tegenover Oost-Europa, waar kerkboeken veel minder gebruikt worden. Ja zelfs verschillen hierin overwegend niet-katholieke landen van overwegend katholieke landen. De aangelegenheid der taal was zodoende een tweede oorzaak om de prone in het leven te roepen. Met andere woorden: de prone is een onliturgisch verschijnsel, dat ontstaan is uit een wansituatie.
De prone zelve heeft twee andere verschijnselen mede ten gevolge gehad, verschijnselen die nochtans geheel verschillend van aard zijn.
Ten eerste is uit de prone het gebruik ontstaan om gebeden te vragen, zoals heden ten dage gebruik is in de Westerse Rooms-katholieke Kerk en meer nog in de Anglicaanse kerk en hetwelk gedaan wordt van de kansel af. In de Rooms-katholieke Kerk wordt dit verzoek om gebeden - echter niet overal - aangevuld met een artikel van de Wet van Mozes, vergezeld gaande van een korte toelichting hierop, enkele Ave Maria's e.d., een gewoonte, welke niet alleen buiten liturgisch verband staat, maar hoe nuttig ook mits te juister plaatse gedaan, hier de Liturgie slechts misvormt en de massa des volks in haar schouwen hindert.
| |
Het ontstaan van de Protestantse preekdienst.
In de tweede plaats is de prone de moeder van de Protestantse preekdienst. Weliswaar kan men in de Protestantse preekdienst een
| |
| |
zelfde schema terugvinden als hetwelk gevonden wordt in de Mis der Catechumenen en historisch kan men ook wel het ontstaan van de Protestantse preekdienst uit de verkorting van de ‘voormis’ verdedigen, maar bij nadere beschouwing blijkt de Protestantse preekdienst meer op de prone dan op de Mis der Catechumenen te gelijken. De Protestantse preekdienst heeft zich uit de prone, maar via de Mis der Catechumenen, ontwikkeld. Aanvankelijk kende Calvijn het Kyrie en het Gloria in de dienst. Dat was nog in 1537. Vijf jaar later, in 1542, is dit alles reeds verdwenen. Aanvankelijk wenste Calvijn 's Heren Avondmaal gevierd te hebben bij elke godsdienstoefening, tenminste eenmaal per week. Nog bij Calvijns leven was het thans nog in zwang zijnde gebruik ontstaan het slechts viermaal 's jaars te vieren.
Samenvattend kan men zeggen, dat in de Protestantse eredienst drie elementen te vinden zijn: de prone, de preek en soms het Heilig Avondmaal. Weldra bestaat hij uit niet anders dan de prone met een preek, voorafgegaan door een votum en besloten met de zegen van Aaron of bij rekkelijker kerken de zegen uit 2 Corinthen 13:13. De tisme van tegenwoordig kan haar oorsprong nog immer niet verloochenen en moet het ‘liturgische beweging’ van het Protestan-nog blijven houden bij prone met preek. Het ‘liturgische’ element bestaat dan uit het opsieren der prone. En deze versiering is op zichzelf in tegenspraak met de prone, die van nature juist ontdaan is van alle versiering en plechtige vorm, omdat zij slechts een didactisch opvulsel midden onder de Heilige Mis is, maar feitelijk daarnaast staande. Indien het Protestantisme zich los konde maken van deze valse grond en terugkeerde bijvoorbeeld naar de eerste ‘liturgie’ van Calvijn, dan zou zijn godsdienstoefening niet alleen een veel hechter grondslag hebben dan thans het geval is, maar tevens zou er in die echt-Calvinistische eredienst veel meer plaats zijn zowel voor oorspronkelijke als oud-christelijke elementen van openbare eredienst. Nu wortelt hij in een middeleeuwse volksdevotie, die op zichzelf het gevolg was van een Westerse voorliefde voor didactiek in de godsdienstoefening en met liturgie niets te maken heeft. Binnen het kader van de feitelijke en officiële eredienst - zoals dus in de Rooms katholieke en Anglicaanse kerken - kan de prone binnen de noodzakelijke perken gehouden worden. Daarbuiten evenwel ontaardt zij meer en meer. Bij het verwaterde, moderne Protestantisme trekt zich die lijn voort. Men ziet daar, hoe door het verlaten van de objectiefkerkelijke leer het didactisch karakter van de Protestantse godsdienstoefening langzaam aan verdwijnt. De dogmatische preek wordt dan een godsdienstgesprek met zang. Het is kenmerkend voor het hechte Calvinisme, dat
het de leer met zo weinig middelen handhaaft en toch binnen het raam des Christendoms blijft.
| |
Geen historicisme, maar blijvende werkelijkheid.
De hiervoor ontwikkelde symboliek heeft - zoals reeds was uiteengezet - een eigene plaats in de Oeconomie des Heils.
Aan het geschiedkundig gebeuren van het Offer op het Kruis is op zichzelf geen symboliek verbonden. Deze gebeurtenis staat evenwel niet alleen. Het Offer van Christus is een eeuwige tegenwoordigheid. In sommige kringen bestaat weliswaar de neiging om tot historicisme te vervallen, waarbij men zich blind staart op het verleden. Te vaak wordt voorbij gezien, dat het Lam geslacht is van de grondlegging der wereld af. Van alle eeuwigheid offert Gods Zoon zich door Zijn gehoorzaamheid en liefde. Jezus' kruisdood op Golgotha was de zichtbare manifestatie in de geschiedenis van deze act van gehoorzaamheid en liefde. De Heilige Eucharistie is de voortdurende openbaring en tegenwoordigstelling van dit Geheim waardoor uit de oneindige schat van Christus' verdiensten toegepast wordt op de individuele geledingen van het Mystieke Lichaam
| |
| |
van Christus, d.w.z. naar de mate waarin deze geledingen delen in Christus' priesterschap. Het tweevoudig priesterschap van Christus dient hier in het kort ter sprake te worden gebracht ten einde het wezen der Liturgie te begrijpen.
In de eerste plaats is Christus door het geheim der Vleeswording gelijk een van ons, uitgenomen de zonde. In de naam van de zondige mensheid heeft Christus het bloedige kruisoffer gebracht, waardoor Hij zoenverdiensten van den Vader verwierf voor allen en voor alle tijden. Met het ‘het is volbracht’ is de eerste phase van Christus' priesterschap ten einde gekomen. Deze phase werd besloten met het einde van het aardse leven van onzen Heer, die onze enige Hogepriester is, eenmaal ingegaan zijnde in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende, zoals de Brief aan de Hebreën, ons leert, Nimmer zou er behoefte of mogelijkheid bestaan dit te herhalen. Voor den mens is dit verdienende priesterschap niet toegankelijk.
De tweede phase van Christus' priesterschap is de opdracht des offers, dat reeds volbracht werd, maar blijft in zijn persoon. De gehele herboren mensheid deelt in dit priesterschap om door eigen medewerken in Christus' priesterschap de congruo te verdienen, wat de Christus zelf de condigno in de eerste phase zijns priesterschaps heeft verdiend. De tweede phase van Christus' priesterschap is de toepassing van het eerste. Naar hiërarchische trappen delen alle geledingen van het Mystieke Lichaam van Christus in dit deelgenootschap.
Enerzijds kan dit hoogheilig gebeuren door den mens slechts benaderd worden door te zien op de sluier der symbolen met de hope der openbaring, zoals hiervoor reeds werd uiteengezet. Andererzijds onthult deze Heilsbediening zich in het cosmisch gebeuren. Deze onthulling valt uiteen in drie cycli of kringen, welke te allen tijde in de Kerk bekend zijn geweest, zij het in sommige tijden min of meer onbewust. Deze drie kringen worden genoemd de Scheppingskring, de Jaarkring en de Dagkring, welke drie kringen hun samenvatting vinden in de Heilige Eucharistie. Deze laatste, zelve geen kring, omvat de elementen welke eigen zijn aan de drie voornoemde kringen. Deswegen kan de Heilige Eucharistie genoemd worden de samenvatting en de voltooiïng van deze drie kringen.
|
|