| |
Het voormalig Gemeentebestuur van het eiland Curaçao. door Mr. W.Ch. de la Try Ellis
Inleiding
Weinig is van deze instelling bekend; zelden wordt er over gesproken. In het leven geroepen door een staatsstuk dat in het teeken van concentratie stond, en opgeheven toen tot verdere ‘vereenvoudiging’ werd overgegaan, was zij kort van duur en daardoor ternauwernood in de mogelijkheid sporen van haar bestaan en van hare werkzaamheid achter te laten. Er was een gemeenteraad, niet door volkskeuze tot deze bediening geroepen, doch onder opvolgende goedkeuring van Zijne Majesteit door het uitvoerend gezag benoemd; er was een vergaderzaal in een gebouw officiéel als ‘Huis der gemeente’ aangeduid, maar de tegenwoordige generatie kan geen raadhuis aanwijzen, dat als een monument aan die periode herinnert.
| |
Bevoegdheden en werkkring.
Het regeeringsreglement van 1828 van Zijner Majesteits Commissaris-generaal Johannes van den Bosch, dat de gezamenlijke West-Indische bezittingen onder een Gouverneur-generaal bracht, stelde de drie Benedenwindsche eilanden onder een Directeur en schiep een gemeentebestuur op Curaçao. De bevolking van het eiland Curaçao bedroeg, volgens de Curaçaosche Courant van die dagen, naar schatting 15.000 zielen, tegen ruim 18.800 blijkens de vrij officiëele cijfers van het jaar 1789. De raad zou bestaan uit een president, twee wethouders, benevens vier raadsleden en was uitsluitend voor het eiland Curaçao. Diens attributen strekten zich in het algemeen uit over alles wat betrekking had tot de huishoudelijke belangen der gemeente als zoodanig en derhalve ‘niet over de meer algemeene aangelegenheden van het Gouvernement, zooals daar zijn de zeehandel, de scheepvaart, de vestingwerken, de magazijnen, de militie te water en te lande, het justitiewezen, de buitenlandsche betrekkingen.’ Het gemeentebestuur had de bevoegdheid keuren en reglementen van plaatselijke politie zoo in de
| |
| |
stad als in de buitendistricten te arresteeren en was tevens belast met de zorg voor het publiek onderwijs; met de voorziening in het onderhoud en de verzorging van behoeftigen; met het nemen van maatregelen tegen besmettelijke ziekten en met het bepalen van de prijzen van eetwaren. Aan dat college was het toezicht opgedragen op de administratie van alle kerk- en armbesturen, weeskamers, het krankzinnigen- en lazarushuis, alsmede op alle gebouwen, wegen, kaden en verdere publieke werken, die ten gebruike of ten laste van de gemeente waren. Het gemeentebestuur solemniseerde huwelijken en stond over akten als transporten en hypotheken. Niet steeds werd de medewerking van den geheele raad gevraagd; de verschillende werkzaamheden konden onder de leden worden verdeeld. In de maand Juli moest de raad de begrooting voor het volgend huishoudelijk jaar opmaken. De uitgaven konden uit de na te noemen middelen bestreden worden: de 50ste penning; de 40ste penning op hypotheken de belasting op den verkoop van slaven; 5% van de opbrengst van publieke verkoopingen; de opbrengst van de wees- onbeheerde en desolate boedelkamer; de belasting op het slachtvee; de opbrengst van markten; het tonnengeld van schepen van ingezetenen; de contributiën voor den schutterlijken dienst en het kleine patentrecht (met name voor drankslijterijen). Jaarlijks in de maand Maart moest door den raad de rekening opgenomen, onderzocht en gesloten worden.
Doch de beslissingen van den raad in zake de begrooting en de rekening waren niet definitief. De begrooting met de beraadslagingen daarover in haar geheel moest aan het Gouvernement opgezonden en ‘door hetzelve geregeld’ worden, terwijl de rekening door den Gouverneur-generaal ‘finaal opgenomen en gearresteerd’ zou worden. De keuren en reglementen van het gemeentebestuur werden na goedkeuring van Directeur in Rade slechts provisioneel verbindend, totdat zij door het arresteeren van den Gouverneur-generaal definitief kracht van wet verkregen of door diens verwerping buiten effect gesteld werden. Bijaldien door door het gemeentebestuur een besluit mocht worden genomen, pretenselijk ten nutte van de ingezetenen, doch hetwelk tot nadeel van de algemeene aangelegenheden van het Rijk strekte, of wel maatregelen behelsde, die niet tot de bevoegdheid van het plaatselijk bestuur behoorden, was de Directeur in Rade verplicht dat besluit niet goed te keuren en den Gouverneur-generaal daarvan te verwittigen. De instructie voor het gemeentebestuur stelde vast welke ambtenaren en bedienden er zouden zijn. Als zoodanig vinden wij in de opsomming vermeld: de secretaris (tevens ontvanger); de inspecteur der publieke wegen en gebouwen; de stadsheelmeester; de vendumeester; de rooimeester; de schoolmeesters; de omroeper; de doodgraver; de ijkmeester; de marktmeester; benevens klerken en een kamerbewaarder.
Mocht het willicht bevreemding gewekt hebben een gemeentebestuur te zien oprichten in een tijdperk toen de decentralisatiegedachte niet op den voorgrond trad; en was den raad een voor dien tijd niet onbelangrijk arbeidsveld toegewezen, de kennisneming der beperkende bepalingen in het regeeringsreglement en in de instructie toont aan, dat de, raad tamelijk aan banden ge gelegd was en zich niet vrij kon bewegen.
Den president viel het grootste gedeelte van de werkzaamheden, bevoegdheden en verantwoordelijkheid toe. De bevoegdheden aan het voorzitterschap verbonden of daaruit voortvloeiende, kunnen hier buiten beschouwing worden gelaten. Bij den president berustte de uitvoerende macht in de gemeente; bij staking van stemmen had hij een beslissende stem; hij moest de correspondentie met het Hoofdbestuur voeren, toezicht op de ambtenaren en bedienden der gemeente houden, in tijds ‘de noodige bouwstoffen’ voor de begrooting verzamelen, de rekening vooraf onderzoeken, mandaten op den ontvanger af geven (blijvende verkeer- | |
| |
delijk getrokken mandaten voor particuliere rekening van hem, president), ten minste viermaal 's jaars de gemeentekas opnemen en ten minste viermaal in het jaar alle inrichtingen, welke de gemeente aangaan ‘in persoon onderzoeken’. Doch ook werkzaamheden die het uitvloeisel van een ander denkbeeld waren, werden hem opgedragen. Van alle voorvallen van eenig belang moest hij dadelijk aan den Directeur rapporteren; jaarlijks vóór 10 Januari aan den Directeur een kort en zakelijk verslag inzenden; behoudens van zijn wil onafhankelijke omstandigheden binnen tien dagen op de door den Directeur gedane aanvragen of in zijn handen gestelde stukken berichten. In den gewonen loop van zaken mocht hij geen andere bevelen gehoorzamen dan die welke hem door den Directeur werden gegeven. Hij was verantwoordelijk voor de handhaving van de algemeene wetten en de uitvoering van die besluiten, waarvan hem de handhaving en uitvoering door zijne superieuren was aanbevolen of opgedragen. Tevens was hij verplicht al die voorstellen, maatregelen en verordenigen bij den raad in overweging te brengen, als hij ter uitvoering van de bestaande wetten geraden of noodig zou oordeelen. Voor dit een en ander genoot hij een jaarlijksch honorarium van één duizend gulden.
De wethouders moesten den president in de uitoefening van zijne ambtsbezigheden behulpzaam zijn, en de eerste wethouder trad bij ziekte of afwezigheid voor hem op. Zij waren leden van den raad zoolang hunne commissie als wethouder niet door het Gouvernement was ingetrokken. Een jaarwedde was hun niet toegelegd; doch zij waren tevens weesmeesters en trokken als zoodanig een bezoldiging.
Waar tal van dingen van hooger hand werden geregeld, was de titulatuur niet vergeten. De president en de wethouders moesten aangesproken worden met: ‘Wel Edel Gestrenge Heer’; de leden en de secretaris met: ‘Edel Achtbare Heer.’
Het zal kenners en beoefenaars van staatsen administratief recht niet moeilijk zijn in het hier in het kort en in grove trekken weergegeven stelsel rudimenten van autonomie en van zelfbestuur terug te vinden. Het eiland Curaçao werd een zelfstandig onderdeel van een grootere rechtsgemeenschap. Aan dat onderdeel met eigen financiën was, behoudens toezicht, op een nauwkeurig begrensd territoir de behartiging van zijn eigen belangen overgelaten. Derhalve autonomie, wel is waar sterk gekortwiekt. Andererzijds verplichte medewerking aan ordonnantiën en maatregelen van hoogere organen; het gemeentebestuur een werktuig in handen van het hoogere gezag binnen de kleinere rechtsgemeenschap; uitvoering van algemeene wetten binnen de gemeente niet door koloniale ambtenaren, maar door organen van de gemeente; derhalve zelfbestuur. In zijn standaardwerk over het gemeenterecht vestigt Prof. Mr. J. Oppenheim, een der corypheeën van de Nederlandsche rechtswetenschap, er de aandacht op, dat reeds het eerste besluit dat in Frankrijk na de omwenteling het gemeentewezen organiseerde, dat van 14 December 1789 bepaalde: les corps municipaux auront deux espèces de fonctions à remplir; les unes propres au pouvoir municipal, les autres propres à l'administration générale de l'Etat et déléguées par elle aux municipalités.’ Deze tweeledige onderscheiding komt ook in de wetgeving van 1828 tot uiting.
De positie van den president van het gemeentebestuur biedt eveneens punten van overeenkomst en van vergelijking met die van latere voorzitters van dergelijke raden. Door het centrale gezag benoemd, met een bezoldiging ten laste van de gemeentekas; bekleed met de uitvoerende macht in de gemeente, mocht hij bij het inzenden van de begrooting en de rekening zijne bijzondere bedenkingen er aan toevoegen; gehoorzaamheid aan den Directeur schuldig, was hij verplicht besluiten van zijne superieuren
| |
| |
uit te voeren en mocht hij zich voor niet langer dan drie dagen zonder schriftelijk verlof van den Directeur uit de hoofdplaats verwijderen.
| |
De raad in functie.
Den eersten Maart 1828 trad de raad in functie. Tot president was benoemd de Heer H. Schotborgh Jz.; de Heeren B.A. Cancrijn en G. Vos Jz; tot onderscheidenlijk eersten en tweeden wethouder, tevens weesmeesters; en tot secretaris de Heer I.J. Rammelman Elsevier Jr. Terstond ging de raad aan den arbeid. Dagen en uren werden bekend gemaakt voor het solemniseeren van huwelijken, voor het passeeren van transporten en hypotheken; verder spreekuren van den president. Geregeld werden prijzen van brood en vleesch vastgesteld. Na het uitschrijven van belastingen hield de commissie van doleantie uit den raad zitting tot het aanhooren van bezwaren.
Reeds na enkele maanden moest de president om gezondheidsredenen aftreden. In diens plaats werd bij beschikking van den Gouverneur-generaal d.d. 10 Juli 1828 onder nadere approbatie des Konings de Heer Theodorus Jutting benoemd. Mutatiën onder de leden zullen wij stilzwijgend voorbijgaan.
Directeur in Rade bepaalde den 1en September 1830 dat er bij het gemeentebestuur registers van den burgerlijken stand gehouden zouden worden. In December d.a.v. arresteerde het gemeentebestuur een concept ‘houdende bepalingen tot regeling van den burgerlijken stand op het eiland Curaçao,’ dat na goedkeuring van den Directeur, afgekondigd werd. Een tweede afkondiging van het reglement volgde evenwel, toen bij resolutie van den Gouverneur-generaal wijzigingen werden voorgeschreven. Zooals reeds in het oorspronkelijke concept bepaald, werd de secretaris van het gemeentebestuur ambtenaar van den burgerlijken stand voor het eiland Curaçao.
Een dertiental keuren en reglementen, met inbegrip van ingevoerde belastingen, van den raad afkomstig, treft men in de oude publicatiën aan. Enkele merkwaardige mogen hier even worden aangestipt. Het gemeentebestuur, gezien dat bij publicatie van Gouverneur en Raden van Policie van den 16en Maart 1824 het maximum der prijzen van rund- schapen- varkens- en schildpadvleesch voor eenmaal vast is bepaald; overwegende dat naargaans bij de instructie voor het gemeentebestuur, het tijdelijk bepalen van de prijzen der eetbare waren aan hetzelve wordt opgedragen, enz. bepaalt dat de prijzen van rund- schapen- varkens- en schildpadvleesch voortaan maandelijks door den raad der gemeente zullen worden bepaald. Reeds kort na de overneming van Curaçao was door Gouverneur-generaal Kikkert in Rade een patentrecht op snuifwinkels en snuiffabrieken vastgesteld. Onder nadere goedkeuring arresteert het gemeentebestuur opnieuw een patentrecht. Of het oude vervallen was, blijkt niet. Onder nadere goedkeuring des Konings arresteert de Gouverneur-generaal het concept in een vergadering van den Hoogen Raad te Paramaribo, en de Directeur der eilanden Curaçao Bonaire en Aruba kondigt de publicatie af. Alle autoriteiten die in aanmerking konden komen, moesten hare medewerking verleenen. In twee klassen werden de snuiffabrieken en snuifwinkels ingedeeld; de eerste klasse die slechts in het groot verkocht, betaalde 8 gulden per maand, de tweede klasse 4 gulden 's maands Een eigenaardig geval levert een overigens onwelriekend onderwerp op. De publicatie van Gouverneur en Raden van den 18en Maart 1823 hield bepalingen in opzichtelijk het uitwerpen van vuilnis uit de Willemstad. Door het oprichten van nieuwe gebouwen op Pietermaai moest de publicatie in 1830 wijzigingen ondergaan. Het gemeentebestuuur wijzigt die publicatie
| |
| |
van Gouverneur en Raden zoodanig, dat zij ‘voor zooverre bij deze bepalingen niet gederogeerd of gealtereerd, in volle kracht blijft.’ Het ontwerp verkrijgt de goedkeuring van de hoogere autoriteiten. Derhalve werd aangenomen dat het gemeentebestuur de bevoegheid had wijzigingen aan te brengen in publicaties die van hoogere organen waren geëmaneerd en waarin onderwerpen werden geregeld die thans tot de competentie van het gemeentebestuur waren gaan behoren, zelfs al was daartoe niet uitdrukkelijk vrijheid gegeven. Doch in 1832 vaardigt Directeur in Rade zelf, met intrekking van alle voorgaande verordeningen ten deze, een publicatie over dezelfde materie uit, gezien de voordracht door het gemeentebestuur gedaan en gelet op de voorschriften deswege van den Gouverneur-generaal ontvangen. Het Hoofdbestuur trok blijkbaar het onderwerp weer tot zich. Interessant is de goedgekeurde: ‘Tafel der Broodrijding’ door den gemeenteraad bij besluit d.d. 3 October 1832 gearresteerd ter vervanging van alle vroegere verordeningen op de prijsbepaling van het brood. Volgens die tafel wordt de prijs van brood van een gegeven aantal oneen berekend naargelang van den marktprijs van een vat Amerikaansch tarwemeel houdende 170 lbs netto.
Verdere keuren betroffen loterijen; ponten; trankeeren, muren en gebouwen; apotheken; het lazarus- en krankzinnigengesticht; voorts den inhoud van een vat tot uitmeting van zout. Het moest vier schepelmaten inhouden en worden afgestreken ‘zonder schudding of slagen tegen hetzelve.’
Inzake het benoemingsrecht valt er niet veel te vermelden. In October 1829 en in Mei 1831 heeft het gemeentebestuur sollicitanten opgeroepen ter voorziening in ontstane vacatures onder de onderwijzers. Op eigen verzoek heeft de gemeenteraad een weesmeester bij de Nederlandsch Portugeesch Israelietische Gemeente eervol ontslag verleend en een ander lid dier Gemeente als zoodanig benoemd.
| |
Het Huis der Gemeente.
Waar het Huis der gemeente gelegen was, is niet uit de overgebleven officiële bekendmakingen vanwege den raad op te maken. Van de puye van het gemeentehuis werden er afkondigingen gedaan; in de Curaçaosche Courant van 21 Februari 1829 maakt de Heer J.Ph. Bosch bekend, dat hij als gemachtigde van Ds. G.B. Bosch de plantage Zeelandia vóór het gemeentehuis bij publieke opveiling zal doen verkoopen; en uit een advertentie van den commissaris van politie dd 30 April 1829 blijkt dat er er een gevangenis onder het gemeentehuis was. In zijne beschrijving van de Willemstad zegt M.D. Teenstra (De Nederlandsche West Indische eilanden) ‘Tegenover de Heerenstraat, regterzijde van de Breestraat, is het fiscalaat en eenige civiele gevangenissen.’ Teenstra was in 1828 en wederom in 1833 op Curaçao; in de tweede helft van Januari 1834 is hij naar Suriname vertrokken. Uit dit alles valt wel af te leiden dat het gemeentehuis zich in de buurt van het enkele jaren geleden gesloopt fiscalaat bevond, waar sinds de kantoren van de K.N.S.M. gebouwd zijn.
| |
De Gemeenteraad ontbonden.
Was de in 1828 tot stand gekomen regeling omslachtig en werkte zij stroef, ter wille van de vereenvoudiging werd niet een vlottere wijze van afdoening van zaken voorgesteld, doch de instelling zelf opheven. Zijner Majesteits besluit van den 22en September 1832 No 79 bepaalde dat ‘in afwachting van een nieuw regeeringsreglement voor Curaçao, het gemeeentebestuur aldaar wordt ingetrokken en de daaraan verknochte werkzaamheden aan den Raad van politie worden opgedragen.’ De bevoegheden van den president en den secretaris, de functiën door leden van het gemeentebestuur uitgeoefend, gingen op den Directeur, den secretaris en leden van
| |
| |
den Raad van politie over. De belastingen en rechten, toen ten behoeve van de gemeentekas geheven, zouden voortaan ten bate van de koloniale kas ingevorderd worden. Vanwege den Gouverneur-generaal zou het gemeentebestuur plechtig ontbonden en de leden in naam des Konings voor hunne aan den Lande bewezen diensten bedankt worden. Den 15en April 1833 hield het gemeentebestuur van het eiland Curaçao op te bestaan en ging het tot de geschiedenis behooren.
| |
Slotbeschouwingen.
Aan het einde van dit historisch overzicht gekomen, moge ondergeteekende een tweetal wenschen naar voren brengen.
De dichtkunst bezingend roept Horatius in zijn Ars Poëtica uit ‘Multa renascentur quae jam cecidere. Veel zal herrijzen wat reeds ingestort is. Hetzij letterkundige studiën den gevierden dichter ten aanzien van het verledene tot die erkenning gebracht hebben en hij van zijne bevindingen tot een algemeenen regel wilde opklimmen, geldend overal en altijd; hetzij hij met profetischen blik in de voor hem liggende eeuwen wilde zien en neerschreef wat hij zich voor zijne oogen zag ontrollen; wat hiervan zij, mogen ook in dit geval, alhoewel buiten de Horatiaansche sfeer en op een terrein geheel vreemd aan de poëzie, de aangehaalde woorden bewaarheid worden; en moge tijdens de regeering van Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin Wilhelmina en onder het bestuur van Zijne Excellentie Dr. P.A. Kasteel, het plaatselijk bestuur van het eiland Curaçao herrijzen, levensvatbaar, als een instelling duurzaam van aard, een nieuw en krachtig leven ingeblazen.
Het regeeringsreglement van 1815 schreef voor dat de Gouverneur-generaal door een Commandeur of ander geschikt ambtenaar voor de eilanden Aruba en Bonaire zou doen zorg dragen. De naam ‘Commandeur’ die blijkbaar reeds bestond, werd gehandhaafd; later werden dien gezagsdrager op Aruba magistraten voor bijstand toegevoegd. Het regeeringsreglement van 1848 stelde naast de gezaghebbers van de eilanden buiten Curaçao (de naam Commandeur was inmiddels gewijzigd) een adviseerende commissie van twee ingezetenen, door den Gouverneur onder nadere goedkeuring des Konings te benoemen. De twee leden legden den eed van trouw af in handen van den gezaghebber, door wien zij moesten worden gehoord bij het uitvaardigen van kleine keuren van politie en telkens wanneer plaatselijke belangen zulks vorderden. Deze adviseerende commissies op de zustereilanden werden in het regeeringsreglement van 1865 vervangen door raden van politie, zooals wij die sinds kennen. Dat op de bestaande raden toepassing moge vinden het citaat uit een niet minder bekenden Latijnschen dichter, woorden uit den aanhef van de Metamorphosen van Ovidius: ‘In nova mutatas formas corpora.’ Nieuwe gedaanten hebben bestaande lichamen aangenomen. Mogen deze raden, in een nieuw kleed gestoken, tot een ware vertegenwoordiging omgeschapen, de betrokken eilanden tot meerdere welvaart en bloei opvoeren, binnen dit Staatsdeel en binnen den Staat, het dubbel verband door de Constitutie gelegd.
|
|