Lux. Jaargang 1
(1943)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Lux 1943, nummer 2] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Exoneratie’ van Mgr. Niewindt door Dr. W.J. GoslingaPater G.J.M. Dahlhaus geeft in zijn ‘Levensschets van Monseigneur Martinus Joannes Niewindt’ († 1860)Ga naar voetnoot*) veel meer en eigenlijk heel iets anders dan de betiteling ‘schets’ zou doen vermoeden. Het bijna 500 bladzijden tellende werk bestaat voor het grootste deel uit bijeengebrachte documenten, vooral brieven van Mgr. Niewindt en ontleent m.i. daaraan zijn groote en blijvende waarde. Want het geeft daardoor de bouwstoffen voor het samenstellen van een biographie, zooals deze den laatsten tijd op meesterlijke wijze door mannen als Emil Ludwig en Stephan Zweig zonder zelfstandig historisch onderzoek, zijn geschreven. Om een voorbeeld te noemen: de prachtige psychologische biographie van Simon Bolivar door eerstgenoemden auteur, werd door dezen grootendeels op grond van de officiëel uitgegeven brieven van den Libertador samengesteld; ze is zeer aantrekkelijk om te lezen. Indien een zoodanig begaafd psycholoog en stylist zich eens de moeite zou willen getroosten om alle in Dahlhaus' werk gepubliceerde authentieke gegevens omtrent leven en arbeid van de figuur van Mgr. Niewindt met liefde en eerbied te bestudeeren om daarna voor ons een beeld van dit leven van overgave en strijd te ontwerpen, dan zouden we pas een biographie bezitten, die ongetwijfeld door een ieder met klimmende belangstelling en ontroering gelezen zou worden en die Monseigneur veel meer dan tot dusver als centrale Curaçaosche persoonlijkheid uit het verleden, vlak naast ons, ja, in ons midden zou doen herleven. Het werk van Dahlhaus is daartoe m.i. niet geschikt; de lezing ervan vermoeit teveel, vooral het polemische element tegen de volgens Dahlhaus zoo slechte tijdgenooten van Curaçao's eersten Apostolisch-Vicaris is overmatig en hinderlijk. Dit is eer nà dan vóórdeelig ten aanzien van de waardeering, waarop Mgr. Niewindt en zijn arbeid recht hebben. Een ieder, die onbevooroordeeld zich een beeld van Curaçao's verleden en de ontwik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keling naar het heden wil vormen, moet kennismaken met Mgr. Niewindt en dan komt hij, onverschillig of hij afkomstig is van Curaçao of van Nederland, of hij tot de Roomsch-Katholieke Kerk behoort of niet, steeds meer onder den indruk van dezen toegewijden, onbaatzuchtigen, echt Nederlandschen missionaris, een moedig en scherpzinnig man, die voor Curaçao en de andere Nederlandsche Antillen van universeele beteekenis is geweest en als een profeet richtlijnen heeft gegeven en ideeën heeft verkondigd omtrent de ontwikkeling van Curaçao's bevolking, welker juistheid door den loop der dingen is bevestigd. Het ligt buiten den opzet en het bestek van dit opstel om hierop dieper in te gaan. Mijn bedoeling is slechts zeer bescheiden, n.l. om de door Pater Dahlhaus bijeengebrachte bouwstoffen met enkele aan te vullen, welke niet ter beschikking van dezen onderzoeker hebben gestaan, toen hij het hoofdstuk. ‘Een bekeeringsgeschiedenis’ blz. 257-299 in voormelde. ‘Levensschets’ opstelde. Deze vrij bekende geschiedenis breedvoerig te herhalen, acht ik overbodig. Ik breng alleen enkele feiten in herinnering in verband met den toestand op onderwijsgebied een eeuw geleden. Op 12 Januari 1842 kwamen de eerste Zusters van Roozendaal hier op Curaçao aan. o.m. om onderwijs te geven. Tevoren had ‘Pastoor Niewindt’ de belofte moeten afleggen aan het Koloniaal Bestuur, dat het onderwijs ‘niet op godsdienstigen grondslag zou zijn gevestigd en voor meisjes van alle standen’. We moeten aannemen dat Pastoor Niewindt, die sedert 25 Juli 1837 lid der Schoolcommissie was, erkende dat het Koloniaal Bestuur - destijds uitgeoefend door den Gezaghebber Baron van Raders, ondergeschikt aan den Gouverneur-Generaal te Paramaribo - dezen eisch op grond der toen geldende onderwijswetgeving kon stellen. Vrijheid van onderwijs bestond nog niet; zelfs het ongesubsidiëerde bijzondere onderwijs moest aan den eisch der neutraliteit voldoen, een eisch, die in Curaçao tot 1907 voor het bijzonder gesubsidiëerd onderwijs heeft gegolden. Het stellen van dezen eisch aan religieuzen verraadt groote onkunde bij de autoriteiten ten aanzien van hetgeen onderwijs geven eigenlijk inhoudt. Maar ook nu nog zijn er menschen, die meenen, dat b.v. bijzonder R.K. onderwijs gelijk is aan openbaar onderwijs, vermeerderd met eenige lessen in kerkelijke leerstukken. In onze huidige onderwijswetgeving vindt men nog sporen van deze opvatting; is er binnen den afstand van 3 k.m. van een bijzondere R.K. school geen gelijksoortige openbare school, dan ‘worden leerlingen, wier ouders of verzorgers op grond van gemoedsbezwaren zulks verlangen, vrijgesteld van het bijwonen van godsdienstonderwijs, daaronder begrepen onderwijs in kerkleer en van godsdienstige verrichtingen’. Deze opvatting n.l. bijzonder onderwijs is openbaar onderwijs plus godsdienstonderwijs heeft steeds veel aanhangers gehad en geleid tot het bekende Nederlandsche wetsartikel - ook in de Curaçaosche onderwijsverordening voorkomend, - dat de bedienaars van den godsdienst op de openbare school godsdienstonderwijs mogen komen geven. Deze bepaling is voor velen steeds een grond geweest om volstrekt afwijzend tegenover den eisch tot vrijheid van oprichrichting, later tot subsidieering van bijzondere scholen te staan. Monseigneur Niewindt heeft m.i. zeer wel geweten, dat deze opvatting geheel onjuist was; als schoolopziener - zoo werden de leden der schoolcommissie destijds genoemd - was hij goed op de hoogte van het onderwijs en - dit moet erkend - in zijn inzicht was hij zijn tijd ver vooruit. Na eindeloozen strijd is van de zijde der voorstanders der openbare school toegegeven, dat ook het onderwijs in de gewone schoolvakken doortrokken is van een bepaalde geestesrichting; deze zit er als ‘peper en zout’ doorheen, zeide zelfs het libe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rale Kamerlid Prof. Eerdmans Op de openbare school noemen we deze geestesrichting neutraal en hier is bovendien wettelijk bepaald, dat men eerbied moet hebben voor de godsdienstige gevoelens van andersdenkenden; op de R.K. school is deze vanzelfsprekend R.K. en op de Protestantsch-Christelijke school overeenkomstig den godsdienstigen grondslag der schoolvereeniging of kerk, waarvan de school uitgaat. De besturen der z.g. bijzondere neutrale scholen kiezen in den regel vrijwillig de richting van het openbaar onderwijs, zonder echter aan het neutraliteitsartikel der wet onderworpen te zijn. In dit verband zij opgemerkt, dat de z.g. neutraliteitseisch in Nederland in den revolutietijd is opgekomen en reeds in de wet van 1806 tot uiting kwam door verbod van alle leerstelig onderwijs op de openbare school. Merkwaardig is voorts hoe de revolutie met haar leuze van ‘vrijheid en gelijkheid’ juist de vrijheid van onderwijs ten zeerste heeft beknot en hierdoor de gelijkheid van burgers van éénzelfden staat ernstig aantastte, ten aanzien van het recht der ouders om hun kinderen op te voeden of te doen opvoeden naar eigen inzicht en overtuiging. De oudere confessioneele school - 't zij deze Protestantsch Christelijk, 't zij deze Roomsch-Katholiek was - werd practisch onmogelijk gemaakt. Bijzondere scholen mochten er wel zijn, maar op voorwaarde dat deze neutraal zouden wezen. En men moest vooraf toestemming tot oprichting vragen en bij toestemming deze voorwaarde aanvaarden. Het ‘Provisioneel Reglement op het Schoolwezen te Curaçao’ van 1819 berustte op deze wet en was nog verscherpt door een publicatie van 1839, waarin ‘degenen welke zich zouden mogen verstouten om eenige school zonder speciaal consent van het bestuur op te richten of, clandestienelijk daargesteld zijnde, aan te houden’ bij overtreding voor de eerste en tweede maal met geldboete, voor de derde maal met gevangenzetting werden bedreigd. In wezen ligt het conflict hetwelk Mgr. Niewindt met het Gouvernement kreeg in dezen onpsychologischen ja onereuzen eisch. Hoe kon men van een toegewijden missionaris en van zusters die met groote opoffering en levensgevaar op de brik ‘Maria en Jacoba’ van Nederland naar Curaçao waren gedobberd, eischen, dat deze hun beginselen angstvallig zouden verbergen! Het is wel zeer onnoozel als het toenmalige Bestuur werkelijk heeft gemeend, dat het met de Zusters van Roozendaal een groep neutrale Nederlandsche leerkrachten en dan nog wel zonder salaris inhaalde! Mgr. Niewindt heeft steeds en herhaaldelijk verklaard, dat de zusters zich nauwgezet aan het voorschrift gehouden hadden en ‘niet het minste godsdienstig onderwijs’ aan haar leerlingen hadden gegeven; deze verklaring hebben wij te aanvaarden, het is slechts een bewijs van de stelling dat z.g. neutraal onderwijs niet bestaanbaar is: natuurlijk wordt een school zonder speciaal R.K. godsdienstonderricht niet tot een volkomen R.K. school, maar toch kan o.i. een school met uitsluitend principiëele R.K. leerkrachten nooit een ander dan een Roomsch-Katholiek karakter krijgen. Levende menschen en vooral menschen met een bewuste roeping kunnen niet tot rekenmachines en werkwoord-vervoegers worden teruggebracht. M.i. pleit het voor het scherp doorzicht van Mgr. Niewindt, dat deze inzag formeel geheel aan den eisch van het Koloniaal Bestuur te kunnen voldoen en toch onderwijs in R.K. zin te kunnen doen geven. Zou zijn gedachtengang niet ongeveer zoo geweest zijn: als ik mijn zusters maar hier heb, dan kan ik voort met mijn onderwijs en dan neem ik dien dwazen neutraliteitseisch er maar op den koop toe, bij. De Onderwijscommissie meende, evenals het Koloniaal Bestuur, dat deze eisch was te verwerkelijken. Aan deze Commissie schrijft Pater Dahlhaus de ‘exonoratie’ van Mgr. Niewindt voornamelijk toe. Ik meen dit op grond van gegevens uit het notulenboek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het brievenboek dezer commissie, dat mij bij de verhuizing der Inspectie van het Onderwijs in handen kwam, beslist te moeten ontkennen. Deze boeken zijn m.i. niet ter beschikking van Pater Dahlhaus geweest. Hij drukt er niets uit af, geeft er zelfs geen enkel citaat met eigen woorden uit weer. En in citaten is hij sterk; zijn boek heeft juist de meeste waarde door de tallooze citaten. Degenen, die geen woordenboek bij de hand hebben, moge ik den term ‘exoneratie’ hier verklaren; onus beteekent last of plicht; exoneratie ontlasting, ontheffing van een bepaalde taak.Ga naar voetnoot*) Mgr. Niewindt werd dus ontheven van zijn lidmaatschap der schoolcommissie en wel bij ‘dispositie’ van den Gezaghebber der kolonie Curaçao en onderhoorige eilanden dd. 28 December 1844. De feiten welke hieraan voorafgingen en onmiddellijk daarop volgden, waren volgens Dahlhaus deze: Een 17-jarig meisje Dorothea Hendrina Gorsira, in de wandeling Doortje Gorsira genoemd, dochter van den Protestantschen Heer C. Gorsira, werd kort na de opening van de eerste zusterschool op 14 Maart 1842 als leerling ingeschreven; ze volgde de lessen echter slechts ongeveer 9 maanden. Onder zeer vriendelijke dankbetuigingen aan de ‘Eerwaarde’ en ‘Geeerde Zusters’ voor het genoten onderwijs, nam de vader het meisje bij het naderen van haar 18en verjaardag van school, doch liet daar zijn jongere dochter Betsy. Op 20 November 1844 werd Doortje buiten medeweten harer ouders door Mgr. Niewindt in tegenwoordigheid van Pastoor Schermer gedoopt. Op 19 December d.a.v. bekende Doortje dit aan haar vader, die zich daarover op 20 December bij den Gezaghebber ernstig beklaagde. Dat de vader ontstemd was, kan ieder - ook Pater Dahlhaus - volkomen begrijpen; dat hij zich beklaagde ook; alleen was het adres, waar hij dit deed, verkeerd. Evenwel ging men toen waarschijnlijk nog meer dan nu - als men iets had - eerst naar den Gouverneur. i.c. den Gezaghebber, destijds Baron Van Raders. Deze wel inziende, dat hij van deze klacht geen klacht bij het Parket kon maken (later toen de Heer Gorsira zich tot den Procureur des Konings wendde, deed deze ook niets), richtte op 22 December een ‘particulier’ schijven tot Mgr. Niewindt, waarvan Dahlhaus alleen zegt, dat Zijne Excellentie (deze betiteling is onjuist; Excellentie’ is de Gouverneur van Curaçao nog maar betrekkelijk kort, eerst sinds 1 Aug. 1926 en aan den Gezaghebber, abusievelijk door Dahlhaus ‘Gouverneur’ genoemd, kwam deze betiteling zeker niet toe) ‘nog de hoop uitspreekt, dat geen verkoeling in gevoelens van vertrouwen en meer dan gewone hoogachting, welke hij Zijn Hoog Eerw. persoon steeds heeft toegedragen, moge plaats hebben; hij wil gaarne dezelfde gevoelens onveranderd blijven koesteren’, ‘maar,’ zoo voegt Dahlhaus hieraan toe ‘op 28 December daaropvolgende onderteekent die zelfde Baron Van Raders een besluit van de schoolcommissie, waarbij de bisschop als lid wordt geëxonoreerd wegens laakbaar gedrag. Wie had zoo spoedig Van Raders bewerkt? Die schoolcommissie bestond buiten Monseigneur, uit dominé Conradi, uit een Israëliet, uit een Protestant en uit een Prot. pl. lid. Die schoolcommissie had den treurigen moed den katholieken bisschop uit te stooten, hem van laakbaar gedrag te beschuldigen en hem reeds te veroordeelen, voordat een officiëel onderzoek was ingesteld. Dit had immers eerst plaats in Januari 1845 en zoo nauwkeurig mogelijk, en wel door diezelfde leden der schoolcommissie.’ Taalkundig onduidelijk en zonder eenig bewijsmateriaal vervolgt Dahlhaus dan: ‘Die exonoratiemissive der schoolcommis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sie, bestaande uit mannen, onderteekend en daardoor bekrachtigd door Gouverneur Baron van Raders, mogen wij niet aan deze levensschets van Mgr. M.J. Niewindt onthouden. Evenals het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw zijne borst sierde, zoo is die exonoratiemissive een eerediploma van den Roomschen Bisschop voor de Roomsche zaak.’ Bedoelde missive vindt men bij Dahlhaus op blz. 261-262. Aangezien het werk van Dahlhaus uiterst moeilijk in handen te krijgen is, laat ik het stuk hier geheel volgen. ‘No 502/12. Extract uit het Journaal van het verhandelde en gedisponeerde bij den Gezaghebber der Kolonie Curaçao en onderhorige Eilanden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestuur voor het oogenblik geene personen der Roomsch Catholijke godsdienst toegedaan zijn opgevallen, die in aanmerking zouden kunnen komen om in de plaats van den Heer Niewindt op te treden. Het doel van ons artikel is niet om dit merkwaardige stuk aan een volledig critisch onderzoek te onderwerpen. Het geeft o.m. een duidelijke uiteenzetting van het toenmalige onderwijsbeleid; het slot is van belang ter ondersteuning van ons betoog, dat de schoolcommissie niet de redactie van deze missive in de schoenen geschoven kan en mag worden, terwijl dit voor Dahlhaus zonder staving met bewijzen, vaststaat. Want onmiddellijk schrijft Dahlhaus onder deze missive: ‘Dit, voor het oog geheel officieel en gouvernementeel schrijven, is, zooals wij 't boven reeds zeiden, door de schoolcommissie zelf opgemaakt en in zijn onderdeden bepaald, en daardoor heeft zij de verantwoordelijkheid van den inhoud op zich genomen; de Gouverneur Baron van Raders werd, als de peon op het schaakbord, vooruitgezet tot dekking en bescherming der hoofdstukken.’ 30 December d.a.v. verdedigt Mgr. Niewindt zich in een schrijven ‘aan den Hoog Ed. Gestr. Heer Gezaghebber!’ In deze uitnemend geredigeerde apologie verdedigt Mgr. Niewindt niet alleen zijn handelwijze, maar valt hij den Gezaghebber vooral aan op de beschuldiging, dat hij of de zusters hun woord zou hebben gebroken ten aanzien van het godsdienstig onderwijs; dit had Doortje Gorsira op het Instituut der zusters ‘in het minst niet genoten’; 't meisje was daar maar 9 maanden geweest en toen ze door Monseigneur gedoopt werd, al bijna twee jaar van school. Op 30 December vergadert de Schoolcommissie en maakt een voordracht op voor een nieuw lid. (notulen en brief volgen in dit artikel). Op 3 Januari 1845 wordt een nieuw lid der Schoolcommissie benoemd. Dahlhaus vervolgt dan op blz. 277: ‘Den 18en Januari 1845 had die hoogstaande, algemeen vertrouwde schoolcommissie, in compleet getal, een zeer onbevooroordeeld en onpartijdig onderzoek in het Instituut der Zusters ingesteld, en den 23en daaropvolgende het resultaat van hunne bevinding aan den Gouverneur meegedeeld. Deze had in zijne missive van 30 Jan. aan den Bisschop geen enkel feit als getuigenis tegen hem meegedeeld, maar alleen in 't algemeen te kennen gegeven ‘dat er allergegrondste redenen waren, om het daarvoor te houden, dat er op eene indirecte wijze op het gemoed van alle onroomsche kinderen is gewerkt en meer direct op het bewuste meisje.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31 Januari d.a.v. geeft Mgr. Niewindt aan Baron van Raders wederom een zeer goed geredigeerd antwoord. Merkwaardig is dat Dahlhaus dit antwoord afdrukt op blz. 274-277, vóórdat hij over het onderzoek der schoolcommissie op 18 Januari op het Instituut der zusters spreekt. Jammer is het dat Dahlhaus zich ten opzichte van deze commissie teveel door zijn verontwaardiging en overtuiging in háár de schuldige ontdekt te hebben, laat beheerschen. De ironische kwalificaties aan bedoelde ‘hoogstaande algemeen vertrouwde’ commissie en van haar ‘zeer onbevooroordeeld en onpartijdig’ onderzoek zijn voor een geschiedschrijver m.i. ontoelaatbaar, te meer waar de schrijver telkens blijk geeft weinig met deze commissie op de hoogte te zijn geweest en haar notulen en brieven niet te hebben gezien. Dat Dahlhaus zich vergist, is m.i. uit het gevonden notulen- en brievenboek duidelijk aan te toonen. Beide zijn zeer nauwkeurig geredigeerd. Uit niets blijkt, dat vóór den 28en December 1844 deze commissie zich ook maar eenigszins met de zaak Gorsira heeft bemoeid. De laatste maal vóór 28 December vergaderde ze op regelmatige wijze den 28en November en hierbij was Mgr. Niewindt aanwezig, hetgeen o.a. blijkt uit zijn mede-onderteekening van de in die vergadering gearresteerde notulen der vergadering van 5 November d.a.v. Had ze tusschen 22 en 28 December - de periode van ommekeer bij Baron van Raders, zooals Dahlhaus construeert - vergaderd, dan zou Monseigneur als wettig lid geconvoceerd moeten zijn. En voorts blijkt noch uit de eerste noch uit de tweede apologie van Monseigneur dat deze commissie buiten hem om - op onwettige wijze dus - vergaderd en den Gezaghebber tot de exoneratie zou hebben geadviseerd. Dit is natuurlijk een negatief bewijs, maar in dit geval een zeer sterk bewijs, want de scherpzinnige Monseigneur becritiseert in zijn sterk juridische betoogen des Gezaghebbers dispositie zoodanig, dat men van hem zou kunnen verwachten, dat - zoo de schoolcommisie zulk een onwettige handeling zou hebben verricht - hij dit zeer zeker met zijn vaardige pen zou hebben uitgemeten. Monseigneur Niewindt was een slagvaardig man en werd hem onrecht gedaan, dan stond hij evenals de H. Apostel Paulus op zijn recht als burger. Dahlhaus suggereert o.i. dan ook den aanslag met voorbedachten rade op Mgr. Niewindt als lid der schoolcommissie, door deze commissie zelve. Het zou trouwens het summum van huichelarij zijn geweest, indien deze commissie zichzelf een opdracht had laten geven ‘tot informatie en nazigt’ en reeds bij voorbaat had geadviseerd Monseigneur uit haar midden te stooten. Men mag van zijn medemenschen ook al zijn het heftige tegenstanders, toch niet zooveel slechts veronderstellen. Wie op het idee is gekomen Monseigneur uit de schoolcommissie te zetten, als een soort straf voor het doopen van Doortje Gorsira, blijkt nergens uit de aangehaalde stukken. De Commissie heeft zeker nimmer een besluit van zoodanige strekking genomen. Dahlhaus, die alleen Ds. Conradi afzonderlijk vermeldt, moge dan in de tweede plaats, suggereeren, dat deze het is geweest, die den Gezaghebber het zonderling besluit tot exoneratie in het oor geblazen zou hebben, die Ds. Conradi was sedert 14 Februari 1843 als voorzitter-secretaris der Commissie afgetreden en sedert dien vervangen door den Heer Jhr. I.J. Rammelman Elsevier, Koloniaal Secretaris, herhaaldelijk waarnemend Gezaghebber en later waarnemend Gouverneur. Ds. Conradi was in December 1844 gewoon lid der commissie. Dat deze Ds. Conradi in de zaak Doortje Gorsira een belangrijke rol heeft gespeeld, blijkt overtuigend uit Dahlhaus' stukken, maar m.i. kan men evenzeer, ja nog meer Jhr. Rammelman verdenken; in elk geval heeft noch Ds. C. noch Jhr. R. namens de commissie iets mogen of kunnen doen. Ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moge hier voorts alleen de simpele vraag stellen: zou de idee van exoneratie niet uit het brein van Baron van Raders zelve zijn ontsprongen? Er was op heel Curaçao onder de Protestanten een heftige beroering over dien geheimzinnigen ‘overdoop’ van Doortje; als Gezaghebber wilde Van Raders natuurlijk gaarne wat doen om de gemoederen tot kalmte te brengen; juridisch kon hij niets aanvangen, administatief wel; uit zijn rijkdom van bevoegdheden greep hij naar den ‘verloopigen maatregel en voorbehoudens de bij hooger hand te doene demarches, den Heer M.J. Niewindt te exonoreeren van het lidmaatschap der schoolcommissie.’ (De redactie van dit besluit is typisch Curaçaosch; ook nu nog werkt men vrijwel steeds met voorloopige maatregelen, die achteraf soms permanent blijken te zijn: het ‘provisioneele,’ onderwijsreglement van 1818 gold tot 1873; de Gezaghebber dekte zich tegenover het hoogere gezag, zooals elke ambtenaar zich gaarne vrijwaart tegenover hoogere autoriteiten). Tegelijk gaf hij aan deze commissie twee opdrachten: a. tot aanvulling der commissie met een nieuw lid, bij voorkeur R.K.. b. tot onderzoek van de handelwijzen van Mgr. Niewindt en de zusters; hij stelde twee dagen later de eerste apologie van Mgr. Niewindt dd. 30 December in handen der commissie voor nader advies. En nu laat ik hier eenige citaten uit de notulen der commissie volgen: allereerst een, waaruit blijkt dat de verhouding tusschen Pastoor Niewindt en zijn medeleden niet kwaad was, al blijkt uit dit citaat meer de vriendelijkheid van ‘het lid de Weleerwaardige Zeer Geleerde Heer M.J. Niewindt’ dan die zijner medeleden. Zitting van Dinsdag 2 Mei 1843 afwezend het lid de Heer Jhr. I.J. Rammelman Elsevier, uit hoofde van ongsteldheid. In de zitting van 16 Februari 1844 is Monseigneur - thans bisschop geworden - voor 't eerst weer aanwezig. De laatste door Monseigneur bijgewoonde zitting is van 28 November 1844. Op 30 December 1844 dus twee dagen na de exoneratie komt de Commissie weer bijeen: De notulen dezer vergadering en de daarop volgende brief der Commissie aan den Gezaghebber zijn zeer belangrijk. Vergadering | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. bij wijze van voorloopigen maatregel, en voorbehoudens de bij hooger hand te doene demarches, de Heer M.J. Niewindt van het lidmaatschap der School-Commissie wordt geëxonoreerd. 2.o eene missive van den Hoog Edel-Gestrengen Heer Gezaghebber dezer kolonie dd. 30 December 1844, No geleidende de het door den Heer M.J. Niewindt op de beschikking van den 28 December 1844 No 502, gegeven antwoord, voerende de dagteekening van den 30 December 1844 No 66/8 houdende uitnoodiging aan de School Commissie om op eene gepaste wijze, onderzoek te doen naar hetgeen de Heer Niewindt betoogt, dat namelijk: ten aanzien van het Godsdienstig onderwijs op het Instituut der Rozendaalsche zusters, hetzelve nimmer is gegeven en men zich aan het programma gehouden heeft. Gevende Zijn Hoog Ed. Gestrenge verder te kennen: tot het laten doen van dit onderzoek meer dadelijke aanleiding gevonden te hebben, uit hetgeen zijn Hoog EdGestr. ter ooren gekomen en, naar zijn Hoog Ed. Gestrenge meende, vrij algemeen bekend was, omtrent de toespraak, welke nog door een der geestelijke zusters gehouden is, aan eene dochter van den Heer C.M. Neuman, behoorende tot de protestantsche gemeente, welke toespraak van dien aard schijnt geweest te zijn, dat dezelve directelijk moest strekken om het jeugdige hart van dat kind indrukken te geven, die hetzelve het Roomsch Catholijke geloof, boven dat, in hetwelk zij gedoopt is en opgebracht wordt, te doen verkiezen. Wordende de Commissie, derhalve verzocht om, zijn Hoog Ed. Gestr. van hare bevinding berigten te geven en hare gemoedelijke beschouwing daaromtrent mede te deelen. Vervolgens lecture gegeven zijnde van het ontvangen, hierboven genoemde schrijven van den Heer M.J. Niewindt, werd door Heeren Leden overeengekomen, dat elk voor zich, het zijne zoude aanwenden om informatien te bekomen, teneinde de Commissie zoo veel mogelijk in staat te stellen, aan de haar gedane uitnoodiging te kunnen voldoen. De vergadering is daarop gescheiden. Geresumeerd, goedgekeurd en geteekend in de vergadering van den 14 Januarij 1845. w;g; I.J. Rammelman Elsevier Jr. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1845. Op 14 Januari 1845 vergadert de Commissie wederom. Hier volgen de zeer interessante notulen, welke o.m. het jaarverslag over het onderwijs in 1844 inhouden. Het geeft een goed overzicht van de bestaande scholen en bewijst tevens, dat de Commissie niet zoo bevooroordeeld tegen het R.K. onderwijs was als Dahlhaus het steeds wil doen voorkomen, maar zoo objectief mogelijk alle scholen trachtte te beoordeelen: de school der zusters i.c. Instituut van Mejuffrouw J. Knuppel (Is dit een verschrijving? In het Gedenkboek der Zusters (1942) heet bedoelde Zuster Thérèse Mej. J. Knupp; inderdaad was ze een knuppel in het Curaçaosche hoenderhok.) wordt met waardeering vermeld, terwijl daarentegen twee andere der tien ‘private scholen’ en vooral één der twee landsscholen zeer ernstig worden becritiseerd. Van de laatste deugt niets. Het verslag geeft ook duidelijk aan, dat het Instituut der zusters reeds verreweg de grootste school van heel Curaçao was, een schitterend succes voor Mgr. Niewindt en de zusters van Roozendaal, dat wellicht tot naijver aanleiding heeft gegeven, vooral waar door toelating van niet R.K. leerlingen andere scholen zich benadeeld achtten; maar in dit en de andere verslagen der Commissie komt niet anders dan waardeering voor de school der zusters tot uiting. Vergadering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
No. 1.
N.B. nog op de Zondagsschool op gezegd Instituut 223 meisjes. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Landsscholen. Artikel 7 dezer notulen is voor ons van het meeste belang; twee data van missives zijn niet ingevuld, maar deze zijn in de hieronder volgenden brief met rapport nauwkeurig vermeld. Het concept van dit rapport over de missive van Mgr. Niewindt dd. 30 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
December (de eerste apologie) opgesteld door een der leden (wie dat is, wordt niet vermeld) zal onder de andere leden circuleeren om daarna aan den Gezaghebber te worden aangeboden. Dahlhaus deelt mee, zooals hierboven reeds is geciteerd, dat de voltallige Commissie op 18 Januari een onderzoek in het Instituut der zusters instelde; waarschijnlijk is dus bij de eindredactie rekening gehouden met de resultaten van dit onderzoek. Waartoe zou het anders hebben moeten dienen? Hiervoor pleit ook dat eerst een week later n.l. op 25 Januari (niet op 23 Januari, zooals Dahlhaus zegt) het rapport aan den Gezaghebber wordt toegezonden. Hier volgt de volledige tekst van dit merkwaardige rapport, waarvan m.i. Jhr. Rammelman Elsevier de redacteur moet zijn geweest. Het rapport is met dezelfde hand geschreven als de onderteekening, die echter niet origineel is. Dit is zeer begrijpelijk, want het ‘brievenboek’, waarin het rapport voorkomt, is uit den aard der zaak een copieboek. Blijkbaar liet Rammelman zijn brieven overschrijven. Alleen in het ‘notulenboek’ komt R.'s handschrift met handteekening voor. Stijl en opzet van het rapport, alsmede het feit dat Rammelman behalve het voorzitterschap ook het secretariaat der commissie waarnam, geven ons de vaste overtuiging dat Jhr. Rammelman Elsevier niet slechts de officiëele onderteekenaar, maar ook de opsteller van het rapport is geweest en niet Ds. Conradi, al zal deze wel materiaal ervoor hebben geleverd. Curaçao den 25 Januari 1845. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king van hetgene de Heer Niewindt, tot vrijpleiting van het instituut, heeft geopperd, wegens het kort verblijf van Doortje Gorsira op dat instituut, en haar verlaten van hetzelve nu reeds 2 jaren geleden, haar berigt ook moet berusten op feiten die tot het begin van de oprigting deszelven opklimmen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche kerkbode, in zijnen 3 jaargang No 19, zoo heeft de School Commissie van dat nummer een exemplaar bekomen, dat zij de eer heeft hiernevens overteleggen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de, daar de Protestanten, toch ook wel voor den koning knielen’ Verder dat het Ceremonieel voor de ontvangst van den Bisschop door wijlen Mère Moons, van wie de Protestanten steeds met zoo veel lof spraken, geregeld was, terwijl zij eindelijk de plegtige verzekering gaf dat er van dien aard, niets meer op het Instituut zoude plaats vinden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er bijzonder eene, die de zwakke Prot. meisjes meesleepte, de minder zwakke daarentegen van zich afstootte, zoo zelfs, dat zij eens aan eenige Prot. Meisjes in de schooluren een Roomsch boek latende zien, een ander Prot. meisje, dat minder bij haar in gunst stond, en uit kinderlijke nieuwsgierigheid de troep naderde, afwees met de woorden: ‘dit moogt gij niet zien, gij wilt toch niet Roomsch worden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heele menigte van die mooie Engeltjes, en die brengen Mère in den hemel, maar als gij sterft: O, dan komt de duivel...’ en hier volgde eene vreeselijke afschildering van den duivel, met grijpende klaauwen enz. ‘en die duivel zal U aangrijpen, en U slepen naar de hel, en daar moet gij eeuwig branden. O, ik ben zeer bedroefd’ enz.: Die schildering had zoo sterk gewerkt op het jeugdig gemoed, dat het meisje er in denzelfden nacht eenen ontzettenden droom van heeft doorgestaan, waarbij zij in den waan verkeerde, dat de duivel haar reeds beet had, en de op haar gerucht toeschietende ouders, moeite hadden om haar tot bedaren te brengen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar bewoonde huis, afgezonderd van de kinderen eener andere Godsdiens-belijdenis, blijkens de permissie der aangehaalde beschikking bij de toesteming tot oprichting van het onderwerpelijk huis van opvoeding en onderwijs, niet is in overweging gekomen. Of de leer wegens hel en duivel, wegens eene alleen zaligmakende kerk en verdoeming van Protestanten, tot de dogma van een bepaald kerkgenootschap behoort, zal wel aan geenen twijfel onderworpen zijn, terwijl wat de vraag betreft of de boven opgeteekende verrigtingen als onderwijs te beschouwen zijn, van dat leerstellige van een bepaald kerkgenootschap, bij de Commissie geenen twijfel bestaat, om dezelve in gemoede bevestigend te moeten beantwoorden, te meer, daar het verbod ten deze, zich niet alleen bepaalt tot het dadelijk geven van eenig leerstellig onderwijs, maar ook tot het vermengen of verbinden, onder eenige benaming van hetzelve met het wetenschappelijke onderwijs, waartoe de admissie gegeven is geworden. Dit stuk werd niet aan Mgr. Niewindt ter inzage gegeven; alleen werden hem enkele punten er uit door den Gezaghebber op 3 Februari medegedeeld, omdat Monseigneur er in zijn brief van 31 Januari om had gevraagd. In zijn beklag aan den Gouverneur-Generaal te Paramaribo dd. 27 Februari, opgenomen in Dahlhaus blz. 277-281 weerlegt Monseigneur drie beschuldigingen en verklaart verder dat ‘de klachten der schoolcommissie hem onbekend zijn.’ Op dit rapport lever ik liever geen commentaar. Alleen wil ik gaarne verklaren, dat het voor mij vaststaat, dat de Zusters in haar oprechte vrees, dat de zielen van haar niet R.K. leerlingen verloren zouden gaan en dus uit liefde tot deze leerlingen zoo hebben gehandeld, aannemende dat de in het rapport medegedeelde feiten juist zijn. Zielen voor de H. Kerk te winnen was en is toch steeds de roeping van missie-zusters. Objectief bezien, mag men aan deze zusters heur gloeienden geloofsijver toch niet euvel duiden. 't Is m.i. volstrekt niet noodig om de in dit rapport vermelde feiten als overdreven of verkeerd voorgesteld, te gaan bestrijden. De waarheid was reeds op het oogenblik der redactie niet meer objectief vast te stellen, wijl een der beschuldigden t.w. mère Moons toen al overleden was. Mgr. Niewindt heeft hoewel hem slechts een deel van het rapport bekend was, hierop in zijn beklag bij den G.G. reeds gewezen. Afkeurenswaardig is het m.i. evenzeer door uit antipapisme, feiten in dit rapport vermeld te gebruiken om daar nu nog den boer mee op te gaan. De oorzaak van het feit, dat de zusters allerlei zijpaden moesten bewandelen om aan haar missiedoel en roeping te voldoen lag in den onereuzen eisch tot neutraliteit waardoor de zusters niet openlijk voor haar overtuiging konden uitkomen, terwijl het overbekend kon worden geacht, dat het voornaamste doel der zusters met haar onderwijs niet anders kon zijn dan zielen te winnen voor de R.K. Kerk. Waartoe waren deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zusters anders naar het arme en destijds ongezonde Curaçao gekomen? Had heur roeping haar daartoe niet de bezielende kracht gegeven! Naief was het te denken, dat alleen slavenkinderen object van den vurigen bekeeringsijver dezer missie-zusters zouden zijn. Haar school moest openstaan ‘voor meisjes van alle standen!’ Deze bepaling van het Gouvernement zelf, dat zoodoende zonder kosten voor 's lands kas een school voor meisjes uit den beschaafden stand meende te verkrijgen, bleek ongedachte gevolgen te hebben. Maar die gevolgen had ieder nadenkend mensch van te voren kunnen verwachten. Ook nu moeten alle niet R.K. ouders, die hun kinderen toevertrouwen aan een R.K. school er bij voorbaat mede accoord gaan dat hun kinderen dagelijks den invloed van het Roomsch-Katholicisme ondergaan. Wie dat niet wenscht, moet zijn kinderen niet op een R.K. school doen. Dit was in 1843 precies eender als in 1943. Ook toen waren er genoeg andere, ook goede andere scholen, waarop men zijn kinderen kon plaatsen. Het is hoogst onbilllijk onze R.K. onderwijsinrichtingen een verwijt ervan te maken, dat de daar toegelaten niet-R.K. kinderen ten slotte R.K. worden. Deze inrichtingen zouden hun roeping al heel slecht verstaan, indien de niet-R.K. leerlingen niet eens zouden merken, dat ze op een R.K. school waren. Het in 1842 levend geslacht meende blijkbaar dat zulks mogelijk was, maar reeds in 1844 bemerkte men, dat men zich hierin had vergist. Toch zijn tot op den huidigen dag vele niet-R.K. ouders voortgegaan met hun kinderen naar R.K. scholen te zenden. Dit feit kan slechts als een compliment voor deze scholen worden opgevat, niet alleen voor het peil van het onderwijs aldaar en de opvoedings- en beschavingskwaliteiten der zusters en fraters, maar is ook een bewijs dat de R.K. godsdienst niet aan deze leerlingen wordt opgedrongen. Zelfs stelt men leerlingen vrij van de godsdienstlessen, ook al is men daartoe niet verplicht, wijl er een openbare school binnen 3 k.m. bestaat. Een kinderhart is gevoelig voor godsdienst en gedurende bepaalde perioden in het kinderleven wel zeer bijzonder. Dat bepaalde kinderen die thuis b.v. niets over eenigen godsdienst hooren, onder den invloed van den godsdienst hunner school komen, is zoo vanzelfsprekend, dat het mij eigenlijk verwondert dat nog niet veel meer dezer niet-R.K. leerlingen de R.K. scholen verlaten als Roomsch-Katholieken. Rousseau wilde alle bijzondere godsdienstonderricht tot het 18e levensjaar uitstellen; dan zou de volwassen jeugd zelfstandig kunnen kiezen, welke religie ze zou aanvaarden. Alsof men zich een godsdienst zou kunnen aanmeten als een nieuw pak of een nieuwe jurk. Het systeem van Rousseau moest op verzet bij alle godsdienstige ouders stuiten; practisch beteekent Rousseau's systeem, dat nog door velen wordt aangehangen, dat dan alleen de z.g. ‘natuurlijke’ godsdienst nog eenige kans maakt, niet de openbaringsreligies. De strijd tusschen Bestuur en Bisschop liep ten slotte spoedig ten einde. Gezaghebber Van Raders werd Gouverneur van Suriname; volgens Dahlhaus werd hij tot dit hooge ambt ‘gepromoveerd’ om hem ‘van Curaçao te verwijderen’. Deze meening wordt door Dahlhaus absoluut niet met feiten gestaafd; het is een van zijn suggestieve polemische opvattingen, die veel afbreuk doen aan zijn overigens zoo verdienstelijk werk. Die meening is m.i. geheel onhoudbaar. In de eerste plaats omdat het officieele besluit tot benoeming van Van Raders op 21 April 1845 is genomen en er aan zoo'n officieel besluit in den regel heel wat adviezen vooraf gaan. Het ware interessant in de Haagsche archieven te onderzoeken, wanneer feitelijk de idee om Van Raders tot Gouverneur van Suriname te ‘promoveeren’ is opgekomen; dit moet waarschijnlijk lang voor het conflict van Van Raders met Monseigneur Niewindt ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weest zijn. De departementale molen maalde ook toen niet oversnel. In de tweede plaats werpt Dahlhaus door zijn opvatting te propageeren een zonderling licht op Koning Willem II, den beschermer der Roomsch-Katholieken. Destijds was de Minister van Koloniën niet meer dan de voornaamste ambtenaar op het Departement van Koloniën, geenszins de zelfstandige verantwoordelijke raadsman der Kroon. Koning Willem II had feitelijk alles op dit Departement en in de Koloniën te zeggen; 't lijkt me absurd te meenen, dat Van Raders, die volgens Dahlhaus straf verdiend had, deze straf als een promotie door Koning Willem II onderging. Op 21 April 1845 kon de Hooge Regeering de kwestie der exoneratie nog niet tot een onderwerp van behandeling hebben gemaakt, waarbij Zij zich zonder eenigen twijfel van twee kanten - èn d.m.v. den Procurator der R.K. missie te Oegstgeest en d.m.v. den Gouverneur-Generaal te Paramaribo en Van Raders zelf als Gezaghebber van Curaçao zou hebben doen voorlichten. 't Is m.i. beslist ondenkbaar, dat de Hooge Regeering zonder hoor en wederhoor Van Raders zou hebben gestraft. De slechte postverbindingen van die dagen hebben niet toegelaten, dat het standpunt van Mgr. Niewindt reeds bij de Hooge Regeering bekend was toen deze het besluit nam Van Raders te verwijderen. Want eerst op 13 Januari 1845 schreef Monseigneur een verslag over den loop der dingen tot op dien datum aan ‘Zijne Doorl. Hoogwaardigheid den Bisschop van Curium, Bezorger der West-Indische zendingen te Oegstgeest.’ Op 3 Mei 1845 werd voor het eerst over deze geruchtmakende zaak in de ‘Catholijke Nederlandsche stemmen’ geschreven. Eerst toen ongeveer kan de Bezorger der W.I. zendingen - als Procurator der missie - bij de Hooge Regeering, geprotesteerd hebben. Wel werd Van Raders uit de Curaçaosche zaken geheel uitgeschakeld, want bij zijn heengaan werd de administratieve band tusschen Curaçao en Suriname doorgesneden en kreeg Curaçao weer een zelfstandigen gezagsdrager, een Gouverneur direct onder den Haag staande. Op 27 Februari 1845 had Monseigneur zich - zooals hierboven reeds is vermeld - nog tot den toenmaligen Gouverneur-Generaal in Paramaribo gericht met een ernstige klacht over de handelwijze van Van Raders. Vermoedelijk is Monseigneur min of meer geschrokken, toen hij vernam, dat Van Raders tot dien hoogen post was verheven en was het hem een zekere opluchting, toen bleek, dat de bevoegdheden van den Gouverneur van Suriname zich niet meer over Curaçao zouden uitstrekken. De opvolger van Van Raders - Gouverneur R.H. Esser - ontbond op 29 April 1846 de oude schoolcommissie en bepaalde, dat er een nieuwe zou komen van zes leden, ‘3 uit de Protestantsche, 2 uit de Roomsch Catholijke en één uit de Nederlandsche Portugeesche Israelitische gemeente zullen worden gekozen.’ Dit geschiedde in navolging van het K.B. van 2 Jan. 1842, waarin voor Nederland het beginsel gehuldigd werd, dat de onderscheidene gezindheden in de commissiën van onderwijs vertegenwoordigd moesten zijn. Dit richtsnoer zou voortaan het schooltoezicht op Curaçao beheerschen (en beheerscht dit nog; ook buiten 't onderwijs ziet men in gemengde commissies broederlijk personen van de 3 richtingen samenwerken.) En alsof Mgr. Niewindt niet was geëxonereerd, kreeg deze eervol ontslag uit de oude Commissie; blijkbaar vatte Gouverneur Esser den ‘voorloopigen’ maatregel tot exoneratie als een soort schorsing op, een opvatting die van beleidvol verzoeningsgezind optreden getuigt. Er werden in de nieuwe Commissie twee R.K. leden benoemd, w.o. Pastoor Schermer de man, die de eenige getuige geweest was bij den doop van Doortje Gorsira. Doortje was inmiddels op 31 Maart 1846 ontslapen; volgens Mgr. Niewindt ‘stierf ze als Catholiek’ en ‘heeft het Roomsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volk van Curaçao in haar zijn eerste martelares.’ Ik critiseer deze uitspraak van Mgr. Niewindt niet; alleen moge ik der Redactie van ‘Lux’ beleefd verzoeken, dat Zij mij vergunne in een volgend artikel een poging te wagen tot verklaring van de bekeering van Doortje Gorsira. Deze ‘bekeering’ is niet alleen een persoonlijke kwestie geweest in het helaas zoo korte leven van dit veelbesproken Curaçaosche meisje, maar deze is tot een historisch feit geworden, een eerste botsing tusschen het weder opkomende Roomsch-Katholicisme en het vrijzinnige Protestantisme, waarbij de Overheid, zooals uit de exoneratie van Mgr. Niewindt blijkt, zich nog in 1844 liet verleiden tot een handeling, welke ná 1795 niet meer geoorloofd was. Over die bekeering, geheel los van de gevolgen ervan voor Mgr. Niewindt, met verlof der Redactie, een volgend maal. |
|