Lux. Jaargang 1(1943)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Fiat Lux. Guido Gezelle. 't Smoort, het smuikt, het smokkelwedertGa naar voetnoot*) allentheen! waar zijn ze thans, waar de boomen, waar de huizen, waar de wereld, heel en gansch? Handen uit! Wat is 't? Wat hapert er, genoot, dien 'k niet en zie; die ‘goendag!’ mij, uit den nevel, roept, van hier nen stap of drie? Van den hoogen torre en blijft er speur! Wat uur, hoe late is 't wel, aan den tijd? De zonne en zie 'k niet: slaapt of waakt het wekkerspel? Hier en daar een' plekke boenend, zit de zonne in 't duister veld; rood, gelijk een oud versleten stuk ongangbaar kopergeld. Wind, waar zijt gij heengeloopen? ligt ge, of ievers doodgekeid, neêrgevallen, plat ter aarde? wind, waar is uw' roerbaarheid? Op! Hervat uw vluggen bezem, vaagt des werelds wegen vrij van die vale en vuile dompen: dat het dage en daglicht zij! Zonne, krachtig krauwt vaneen die hoopen: ruimt uw ridderspeur: slaat er dwers en nogmaals dwers uw' scherpe, sterke hoeven deur! Werpt uiteen de onvaste vlagen; vluchten doet ze, en verre voort zij de smoor van hier gedreven: nevel, 's Heeren stemme aanhoort! FIAT LUX! - De zonne, ontembaar, zegepraalt; de nevel zwicht: onverwinlijk is de Waarheid, onverheerbaar is het Licht. voetnoot*) Het mist. Vorige Volgende