Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdBegrijpt een begin van ’t vijfde Gesicht, ende een voor-bereydinge der seven Engelen, etc. in twee deelen: I. Hoort Iohannes eenen Lof sangh der uyt-verkorenen. II. Wort beschreven, hoe de seven Engelen seven schalen ontfangen hebben. | |
I.1ENde ick sagh een ander teecken in den Hemel, Ga naar margenoot+ dat was groot ende wonderlijck: Seven Engelen, die hadden de laetste seven plagen; want met deselve is vol-eyndt de toorn Godts. | |
2Ende ick sagh als een glasen Zee met vyer gemengt; Ga naar margenoot+ ende die de over-winninge behouden hadden aen het Dier ende sijn beelt, Ga naar margenoot+ ende sijn merck-teecken, ende sijn’s naems getal, dat sy stonden aen de glasen Zee, Ga naar margenoot+ ende hadden Godts herpen: | |
3Ende songen het Liedt Mosis des Knechts Godts, ende het Liedt des Lams, ende seyden: Ga naar margenoot+ Groot ende wonderlijck zijn uwe wercken, Heere almachtige Godt; rechtveerdigh ende waerachtigh zijn uwe wegen, Ghy Koninck der Heyligen: | |
4Wie en soude u niet vreesen, Heere, ende uwen Naem prijsen? Ga naar margenoot+ want Ghy zijt alleen heyligh; want alle Heydenen sullen komen, ende aen-bidden voor u: want uwe oordeelen zijn openbaer geworden. | |
II.5DAer nae sagh ick, ende siet, daer wiert op-gedaen de Tempel der Hutte des getuygenisse in den Hemel: Ga naar margenoot+ | |
6Ende gingen uyt den Tempel de seven Engelen, Ga naar margenoot+ die de seven plagen hadden, bekleedt met reyn ende blinckende lijnwaet, ende om-gordt om hare borsten met gulden gordelen. | |
7Ende een van de vier Dieren gaf den seven Engelen seven gulden schalen vol toorns Godts, Ga naar margenoot+ die daer leeft van eeuwigheyt tot eeuwigheyt. | |
8Ende de Tempel wiert vol roocks van de heerlijckheyt Godts, ende van sijne kracht: ende niemant en konde in den Tempel gaen, tot dat de seven plagen der seven Engelen vol-eyndt wierden. |
|