Logo DBNL
Lutherse Bijbel (1648) (2009)

Lutherse Bijbel (1648)

(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

Heeft ses deelen: I. Vermaent den Apostel tot sekere wercken der liefde ende godt-saligheyt, als oock II. tot vol-standigheyt in de leere des Euangeliums. III. Beschrijft hy de geestelijcke offerhanden der Christenen. IV. Handelt hy van de gehoorsaemheyt der toe-hoorders tegen hare Leeraers. V. Doet hy eenen wensch. VI. Besluyt hy den geheelen Send-brief.

I.1

BLijft vast in de broederlijcke liefde. +

2

Gast-vry te zijn en vergeet niet: + want door dat selve hebben sommige, sonder haer weten, + Engelen geherbergt.

3

Gedenckt der gebondenen, als de mede-gebondene; ende der gener, die droeffenisse lijden, als ghy die oock noch in ’t lichaem leeft.

4

☜De echt sal eerlijck gehouden worden by allen, ende het echt-bedde on-bevleckt: + maer de hoereerders ende over-speelders sal Godt oordeelen☞.

5

+ De wandel zy sonder gierigheyt, ende ++ laet u genoegen aen ’t gene dat voor-handen is; want Hy heeft geseyt: ☜ / Ick en wil u niet verlaten, noch versuymen.

6

Also dat wy derven seggen: + De Heere is mijn Helper, ende ick en wil niet vreesen; + wat soude my een Mensch doen?

7

Gedenckt aen uwe Leeraers, die u het Woort Godts geseyt hebben; welcker eynde siet aen, ende volgt haer geloove nae.

8

Iesus Christus, gisteren ende heden, + ende de selve oock in eeuwigheyt☞.

II.9

EN laet u niet met menigerley ende vreemde leeringen om-drijven: + want het is een kostelijck dinck, dat het herte vast worde; ’t welck geschiedt door genade, niet door a spijsen, daer af geene nuttigheyt en hebben, die daer mede b omme gaen.

III.10

WY hebben eenen Altaer, daer af geene macht en hebben te eten, die der Hutte dienen.

11

Want welcker dieren bloet gedragen wort door den Hoogen-priester in het Heylige, + voor de sonde, der selver lichamen worden verbrandt buyten het leger.

12

Daerom oock Iesus, op dat Hy het volck soude heyligen door sijn eygen bloet, heeft Hy geleden buyten voor de poorte.

13

So laet ons nu tot Hem uyt-gaen buyten het leger, ende sijne smaetheyt dragen.

14

Want ☜wy en hebben hier geen blijvende stadt, + maer de toe-komende soecken wy.

15

So laet ons nu offeren, + door Hem, het lof-offer Gode al-tijt, dat is, de vrucht der lippen, die sijnen Naem belijden.

16

Wel te doen ende mede te deelen, + en vergeet niet: want sulcke offerhanden behagen Gode wel.

IV.17

ZYt gehoorsaem uwen Leeraren, ende volget haer: want sy waken over uwe zielen, + als die daer rekenschap voor geven sullen; op dat sy dat met vreugden doen, ende niet met suchten: want dat en is u niet goet☞.

18

Biddet voor ons. Onse troost is die, dat wy een goede conscientie hebben, + ende beneerstigen ons een goeden wandel te leyden by allen.

19

Maer ick vermane [u] ten over-vloet, om sulcks te doen, op dat ick op het aller-eerste weder tot u kome.

V.20

☜DE Godt nu des vredes, + (die van den dooden uyt-geleyt heeft den grooten Herder der schapen, door het bloet des eeuwigen Testaments, onsen Heere Iesum:)

21

Die make u geschickt in allen goeden wercke, + om te doen sijnen wille; ende wercke in u, wat voor Hem behagelijck is, door Iesum Christum: welcken zy eere van eeuwigheyt tot eeuwigheyt, + Amen☞.

22

Maer ick bidde u, lieve Broeders, Houdet [my] het woort der vermaninge te goet: want ick hebbe u in ’t kort geschreven.

VI.23

WEtet, dat de Broeder Timotheus weder los is, met welcken (so hy haest komt) sal ick u sien.

24

Groetet alle uwe Leeraers, ende alle Heyligen. U groeten de Broeders uyt Italien.

25

De genade zy met u allen, Amen.

Aen de Ebreën geschreven uyt Italien, door Timotheum.


Vorige Volgende

Over het gehele werk

auteurs