Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Wort verklaert de hoedanigheyt van het Hooge-priesterlijcke Ampt des Heeren Christi. II. Wort de onwetenheyt der Ebreën bestraft. | |
I.14DEwijle wy dan eenen grooten Hoogen-priester hebben, Ga naar margenoot+ Iesum, den Soon Godts, die ten Hemel gevaren is; Ga naar margenoot+ so laet ons vast houden aen de belijdenisse: | |
15Want ☜wy en hebben niet eenen Hoogen-priester, Ga naar margenoot+ die niet en soude konnen mede-lijden hebben met onse swackheyt; maer die over-al in versocht is, gelijck als wy, doch sonder sonde. | |
16Daerom laet ons toe-treden met vry-moedigheyt tot den Ga naar margenoot* Genaden-stoel: Ga naar margenoot+ op dat wy barmhertigheyt mogen ontfangen, ende genade vinden ter tijt, als ons hulpe sal van noode zijn☞. | |
1Want een yegelijck Hooge-priester, Ga naar margenoot+ die uyt de Menschen genomen wort, die wort geset voor de Menschen tegen Godt, op dat hy offere gaven ende offerhanden voor de sonden: | |
2Die daer kan mede-lijden hebben met de gene, die onwetende zijn, ende dwalen; overmits hy oock selve omvangen is met swackheyt. | |
3Daerom moet hy oock, Ga naar margenoot+ gelijck als voor het volck, alsoo oock voor hem selven offeren, voor de sonden. | |
4Ende niemant en neemt hem selven die eere aen; maer die oock beroepen zy van Godt, Ga naar margenoot+ gelijck als Aaron. | |
5Alsoo oock Christus en heeft Hem selven niet in de eere geset, dat Hy Hooge-priester soude worden; maer die tot Hem geseyt heeft: ☜Ghy zijt mijn Soon, Ga naar margenoot+ heden hebbe Ick u gewonnen. | |
6Gelijck Hy oock op een andere [plaetse] spreeckt: Ga naar margenoot+ Ghy zijt een Priester in der eeuwigheyt, nae de ordeninge Melchisedechs. | |
7Ende Hy heeft in den dagh sijnes vleesches, Ga naar margenoot+ gebeden ende smekingen met een sterck geroep ende tranen geoffert tot den genen, die Hem van den doot konde uyt-helpen: ende is oock verhoort, om dat Hy Godt in eeren hadde☞. | |
8Ende hoe-wel Hy Godts Soon was, so heeft Hy nochtans in ’t gene dat Hy leedt, gehoorsaemheyt geleert. | |
9Ende doe Hy is vol-eyndt, so is Hy geworden allen die Hem gehoorsaem zijn, een oorsake ter eeuwiger saligheyt: | |
II.11DAer af hadden wy wel veel te spreken; maer het is swaer, dewijl ghy soo Ga naar margenoota onverstandigh zijt. | |
12Ende ghy die al voor langh behoordet Meesters te zijn, so behoeft ghy wederom, dat men u de eerste letteren der goddelijcke Woorden leere, Ga naar margenoot* ende dat men u Ga naar margenootb melck geve, ende niet stercke spijse. | |
13Want wien men noch melck moet geven, die is on-ervaren in het Woort der gerechtigheyt: want hy is een jonck kint. | |
14Maer den vol-komenen behoort stercke spijse, die door de gewoonheyt hebben geoeffende sinnen, tot onder-scheyt des goets ende des quaets. |
|