Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Van Iohannis des Doopers leere ende ampt. II. Van Christi Doop. III. Christi geslacht-register. | |
I.1IN ’t vijf-tiende jaer des Keyserdoms des Keysers Tiberii, doe Pontius Pilatus Lant-voogt was in Iudea, ende Herodes een Vier-vorst in Galilea, ende sijn broeder Philippus een Vier-vorst in Iturea, ende in de contreye Trachonitis, ende Lysanias een Vier-vorst van Abilene; | |
2Doe Hannas ende Caiphas Hooge-priesters waren: doe geschiedde het bevel Godts tot Iohannem Zacharie soon, in de woestijne. | |
3Ende hy quam in alle de contreye ront-om den Iordaen, Ga naar margenoot+ ende predikte den Doop der boete, tot vergevinge der sonden: | |
4Als geschreven staet in ’t Boeck der redenen Iesaie des Propheten, Ga naar margenoot+ die daer seyt: ☜Daer is eene stemme eenes Predikers in de woestijne: Bereydet den wegh des Heeren, ende maket sijne paden recht. | |
5Alle dalen sullen vol worden, ende alle bergen ende heuvelen sullen vernedert worden; ende wat krom is, sal recht worden; ende wat on-effen is, sal een slechten wegh worden. | |
7Doe sprack hy tot het volck, Ga naar margenoot+ dat uyt-ginck, dat het sich van hem liete doopen: Ghy adderen-gebroetsels, wie heeft dan u gewesen, dat ghy den toe-komenden toorn ontloopen sult? | |
8Siet toe, Ga naar margenoot+ doet op-rechte vruchten der boete, ende en neemt niet voor u te seggen, Wy hebben Abraham tot eenen vader: want ick segge u, Godt kan Abraham uyt dese steenen kinderen verwecken. | |
[Folio 29v]
| |
aen de wortel geleyt; welcke boom geen goede vruchten voort en brengt, wort af-gehouwen, ende in ’t vyer geworpen☞. | |
10Ende het volck vraegde hem, ende sprack: Wat sullen wy dan doen? | |
11Hy antwoordde, ende sprack tot haer: ☜Wie twee rocken heeft, Ga naar margenoot+ die geve dien, die geenen en heeft; ende wie spijse heeft, doe die oock alsoo☞. | |
12Daer quamen oock de tollenaers, dat sy haer lieten doopen, ende spraken tot hem: Meester, wat sullen wy dan doen? | |
13Hy sprack tot haer: En eyschet niet meer, dan geset is. | |
14Doe vraegden hem oock de krijgs-lieden, ende spraken: Wat sullen wy dan doen? ende hy sprack tot haer: En doet niemant Ga naar margenoota gewelt noch onrecht, ende laet u genoegen aen uwe soudye. | |
15Maer als het volck in de meyninge was, ende dachten alle in hare herten van Iohanne, Of hy misschien Christus ware: | |
16So antwoordde Iohannes, ende sprack tot allen: Ga naar margenoot+ Ick doope u met water, maer daer komt een stercker nae my, Dien ick niet genoegsaem en ben, dat ick de riemen sijner schoenen ontbinde: Ga naar margenoot+ Die sal u met den heyligen Geest ende met vyer doopen. | |
17Ga naar margenoot* In desselven hant is de wan, ende Hy sal sijnen dorsch-vloer vegen, ende sal de terwe in sijne schuere vergaderen; ende het kaf sal Hy met eeuwigh vyer verbranden. | |
18Ende veel andere dingen meer vermaende ende verkondigde hy den volcke. | |
19Maer Herodes de Vier-vorst, Ga naar margenoot+ doe hy van hem bestraft wiert om Herodias sijns broeders wijfs wille, ende om alles quaets wille, dat Herodes dede. | |
20Boven dat alles, leyde hy Iohannem gevangen. | |
II.21ENde het geschiedde, Ga naar margenoot+ doe sich alle het volck liet doopen, ende Iesus oock gedoopt was, ende badt, dat hem de Hemel open dede. | |
22Ende de heylige Geest daelde neder in lichamelijcke gedaente op Hem, als een duyve; ende eene stemme quam uyt den Hemel, die sprack: ☜Ghy zijt mijn lieve Soon, Ga naar margenoot+ aen dien Ick een wel-behagen hebbe☞. | |
III.23ENde Iesus ginck in ’t dertigste jaer, ende wiert gehouden voor eenen Ga naar margenoot* soon Iosephs, welcke was een soon Eli, | |
24Die was een soon Mathath, die was een soon Levi, die was een soon Melchi, die was een soon Ianna, die was een soon Iosephs, | |
25Die was een soon Mathathias, die was een soon Amos, die was een soon Nahum, die was een soon Esli, die was een soon Nange, | |
26Die was een soon Maath, die was een soon Mathathias, die was een soon Semei, die was een soon Iosephs, die was een soon Iuda, | |
27Die was een soon Iohanna, die was een soon Resia, die was een soon Zorobabel, die was een soon Salathiel, die was een soon Neri, | |
28Die was een soon Melchi, die was een soon Addi, die was een soon Kosam, die was een soon Elmadam, die was een soon Her, | |
29Die was een soon Ieso, die was een soon Eliezer, die was een soon Iorem, die was een soon Mattha, die was een soon Levi, | |
30Die was een soon Simeon, Ga naar margenoot+ die was een soon Iuda, die was een soon Iosephs, die was een soon Ionan, die was een soon Eliakim, | |
31Die was een soon Melea, die was een soon Menam, die was een soon Mathathan, die was een soon Nathan, die was een soon Davids, | |
32Die was een soon Iesse, die was een soon Obed, die was een soon Boos, die was een soon Salmon, die was een soon Nahasson, | |
33Die was een soon Aminadab, die was een soon Aram, die was een soon Esrom, die was een soon Phares, die was een soon Iuda, | |
34Die was een soon Iacobs, die was een soon Isaacs, die was een soon Abrahams, die was een soon Thara, die was een soon Nachor, | |
35Die was een soon Saruch, die was een soon Ragahu, die was een soon Phaleg, die was een soon Eber, die was een soon Sala, | |
36Die was een soon Cainan, die was een soon Arphachsad, die was een soon Sem, die was een soon Noë, die was een soon Lamech, | |
37Die was een soon Mathusalah, die was een soon Enoch, die was een soon Iared, die was een soon Maleleel, die was een soon Cainan, | |
38Die was een soon Enos, die was een soon Seth, die was een soon Adams, die was Godts. |
|