Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 8r]
| |
SAPIENTIA, De Wijsheyt Salomons aen de Tyrannen.Dit Boeck, ’t welck van Philo (gelijck sommige daer voor houden) is geschreven worden, kan in twee Hooft-stucken gedeelt worden.
| |
Heeft twee deelen: I. Is eene vermaninge tot de gerechtigheyt aen alle Regenten. II. Bevestinge van sulcx. | |
2Want Hy laet Hem vinden van de gene, die Hem niet en versoecken; ende verschijnt den genen, die Hem niet en mistrouwen. | |
3Maer eene roeckloose laet-dunckentheyt is verre van Godt: Ga naar margenoot+ ende als de straffe komt; so bewijst sy, wat gene voor sotten geweest zijn. | |
4☜Want de Wijsheyt en komt niet in eene boosachtige ziele; ende en woont niet in een lichaem, der sonde onderworpen: | |
5Want de heylige Geest, die recht leert, vliedt de afgodische, ende wijckt van de roeckloose; welcke gestraft worden met de sonden, die over haer gehengt worden☞: | |
6Want de Wijsheyt is soo vroom, dat sy den lasteraer niet ongestraft en laet; want Godt is Getuyge over alle gedachten, ende erkent alle herten gewis, ende hoort alle woorden. | |
7☜Want der Werelt kreys is vol Geestes des Heeren; ende die de reden kent, is over-al☞. | |
8Daerom en kan de gene niet verborgen blijven, Ga naar margenoot+ die het onrecht spreeckt: ende het recht dat hem straffen sal, en sal sijns niet feylen. | |
9Want des godtloosen aenslagen moeten voor ’t gerichte, Ga naar margenoot+ ende sijne redenen moeten voor den Heere komen; dat sijne ondeugt gestraft worde: | |
10Want des Yverigen Ga naar margenoota oore hoort alles: Ga naar margenoot+ ende het spotten der lasteraers, en sal niet verborgen blijven. | |
11So wachtet u nu voor het schadelijck lasteren, ende onthoudet de tongen van ’t vloecken: want wat ghy heymelijck met malkanderen in de ooren spreket, en sal niet so ledigh henen gaen; want ☜de mont dieder liegt, doodt de ziele☞. | |
12En staet niet soo nae den doot, met uwe doolinge; ende en worstel soo niet nae ’t verderf, door uwer handen werck. | |
13☜Want Godt en heeft den doot niet gemaeckt, Ga naar margenoot+ ende en heeft geenen lust aen ’t verderf der levendigen: | |
14Maer Hy heeft alles geschapen, dat ’et in ’t wesen zijn soude; ende wat in de Werelt geschapen wort, dat is goet, ende daer en is niet schadelijcx in☞. Daer-toe en is der Hellen Rijck niet op Aerden. | |
15(Want de gerechtigheit is onsterflijck.) | |
16Maer de godtloose worstelen daer nae, beyde met woorden ende met wercken: want sy houden Ga naar margenootb hem voor eenen vrient, ende varen daer henen, ende verbinden sich met hem: want sy zijn ’t oock weerdigh, dat sy sijns deels zijn. |
|