Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdVOOR-REDEN over het Boeck der Wijsheyt SALOMONS. D.M.L.DIt boeck is langen tijt in twist gestaen, of het onder de Boecken der heylige Schrift des ouden Testaments te rekenen zijn soude, ofte niet; insonderheyt, dewijle de Dichter sich hooren laet in ’t 9 cap. vers 7. als sprack in dit gantsche Boeck de Koninck Salomon, dewelcke oock van wegen de wijsheyt, in ’t Boeck der Koningen, hoogh geroemt wort. Maer de Out-vaders hebben ’t stracx uyt de heylige Schrift af-gescheyden, ende gehouden, het zy onder den persoon des Konincks Salomons gemaeckt: op dat het om sulcx hoogh-beroemden Konincx naems ende persoons wille, dies te meer geacht, ende grooter aensien hadde by de Geweldige op Aerden, aen dewelcke het voornamelijck geschreven is, ende misschien al voor lange onder-gegaen ware, indien het de Meester, so hy van een geringh aensien geweest is, onder sijnen name hadde laten uyt-gaen.MAer sy houden ’t daer voor, Ga naar margenoot+ dat Philo een Meester van dit Boeck zy, dewelcke sonder twijfel een van de allergeleerdste ende wijste Ioden geweest is, die het Ioodsche volck nae de Propheten gehadt heeft: gelijck hy dat met andere Boecken ende daden bewesen heeft. Want ter tijt des Keysers Caligula, Ga naar margenoot+doe de Ioden door eenige Griecken, als Appion van Alexandria ende andere meer, op ’t allerschandelijckste wierden met laster-schriften ende smaet-reden geschendet, ende daer-nae voor den Keyser op ’t allervenijnigste aen-gegeven ende verklaegt; so wiert voorsz Philo van ’t Ioodsche volck tot den Keyser gesonden, om de Ioden te verantwoorden ende t’ontschuldigen. Maer als de Keyser soo geheel verbittert was op de Ioden, dat hyse van hem af-wees ende niet hooren en wilde; doe liet hem Philo, als een man vol moets ende troosts hooren, ende sprack tot sijne Ioden: Wel-aen, lieve Broeders, en verschrickt dieswegen niet, ende hebt eenen goeden moet: dewijle Menschen-hulpe ons ontseyt wort; so sal gewisselijck Godts hulpe by ons zijn. Uyt sulcken gront ende oorsake dunckt my, Ga naar margenoot+ zy dit Boeck gevloeyt: dat Philo, dewijle sijne ende der Ioden sake ende recht, niet en mochte plaetse vinden voor den Keyser: so keert hy hem tot Godt, ende dreygt den Geweldigen ende boosen monden met Godts gerichte. Daerom spreeckt hy oock soo heftigh ende scherp in ’t eerste ende tweede capittel tegen de venijnige ende boose tongen, die den rechtveerdigen ende onschuldigen om der waerheyt wille vervolgen ende om-brengen. Ga naar margenoot+ Ende daer-nae tegen de Geweldige brengt hy by de groote exempelen des goddelijcken gerichts, dat Godt over den Koninck Pharao ende de Egyptenaren geoeffent heeft, om der kinderen Israëls wille. Ende doet ’et met sulcke treffelijcke heftige woorden, als wilde hy geerne beyde den Keyser, de Romeynen, ende de venijnige tongen der Griecken, welcke tegen de Ioden woedden, met een yegelijck woort treffen, ende door sulcke machtige exempelen af-schricken, ende de Ioden troosten.
MAer naederhant is dit Boeck van vele voor een recht Boeck der heylige Schrift gehouden, doch insonderheyt in de Roomsche Kercke also hoogh ende schoon geacht, dat vrylijck nauwelijcx uyt eenigh Boeck in de Schrift soo veel gesangs gemaeckt is, Ga naar margenoot+ als uyt dit. Misschien uyt dese oorsake, dewijle in dit Boeck de Tyrannen soo heftigh met woorden gestraft ende aen-getast; daer-en-tegen de heylige Martelaers soo hoogh getroostet worden, ende te Roomen de Christenen meer dan elders in alle de Werelt vervolget ende gemarteliseert wierden: so hebben sy dit Boeck meest gebruyckt, vermits het soo wel op de sake past, met dreygen tegen de Tyrannen, ende met troosten voor de Heyligen. Hoe-wel sy vele stucken daer-in niet en verstaen, ende heel dickwils by de hayren getrocken hebben; gelijck dan oock anders der gantsche heylige Schrift dickwils geschiedt is, ende dagelijcx geschiedt. Nu, ’t magh zijn, soo ’t wil, het zijn veel goede dingen daer-in, ende wel weerdigh dat men ’t lese. Maer insonderheyt behoorden het te lesen de groote Hansen, Ga naar margenoot+ die tegen hare onderdanen rasen, ende tegen de onschuldige om Godts Woorts wille woeden: want deselve spreeckt hy aen in ’t 6 cap. vers 10. ende bekent, dat dit Boeck aen hen zy geschreven, seggende: V Tyrannen gelden mijne redenen, etc. ende seer fijn wijst hy aen, dat de wereltlijcke Over-heeren haer gewelt van Godt hebben, ende Godts Ampt-lieden zijn: maer dreygt hen, om dat sy sulck godtlijck bevolen ampt tyrannelijck gebruycken. Daerom komt dit Boeck niet onbequamelijck tot onsen tijt aen den dagh, Ga naar margenoot+ dewijle rechtevoort oock de Tyrannen onbeschroomt hare opper-gesagh misbruycken tegen dien, van den welcken sy sulcke opper-macht hebben: ende leven doch soo schandelijck in hare afgoderye, ende onchristelijcke heyligheyt, als hier Philo de Romeynen ende Heydenen in hare afgoderye beschrijft, dat ’et hem allesins wel schickt op onsen tegenwoordigen tijt. SO noemt men ’t dan, Ga naar margenoot+ de Wijsheyt Salomons; daerom (gelijck geseyt is) dat het onder Salomons name ende persoon gedicht is, ende de Wijsheyt seer heerlijck roemt: namelijck, wat sy zy, wat sy vermagh, van waer sy kome. Ende my behaegt uytdermaten wel daer in, Ga naar margenoot+ dat hy het Woort Godts soo hoogh roemt, ende alles den Woorde toe-schrijft, wat Godt oyt voor wonderen gedaen heeft, beyde aen de vyanden ende aen sijne Heyligen. Daer uyt men klaerlijck erkennen kan, dat hy de Wijsheyt hier heet niet de kloecke hooge gedachten van de heydensche Leeraers, ende ’t menschelijck vernuft; Ga naar margenoot+ maer het heylige goddelijcke Woort. Ende wat lof ende prijs ghy hier in van de Wijsheyt hoort; so weet, dat ’et niet anders danvan ’t Woort Godts geseyt is. Want hy oock selfs in ’t 16 c. vers 7. spreeckt: De kinderen Israëls en zijn niet door het Hemels-broot gevoedert, noch door de koperen slange gesont geworden, maer door Godts Woort: gelijck Christus Matth. 4,4. oock seyt: De mensch en leeft niet van ’t broot alleen, etc. Daerom leert hy, dat de Wijsheyt nergens van daen kome, dan van Godt; ende brengt alsoo uyt de Schrift vele exempelen by, ende past op de Wijsheyt, wat de Schrift den Woorde Godts toe-schrijft. Sulcx hebb’ ick dies te liever geseyt, Ga naar margenoot+ vermits men gemeynlijck het woort Wijsheyt anders neemt, dan het de Schrift gebruyckt: namelijck, als men het hoort, soo vaert men met vliegende gedachten daer henen, ende meynt, ’t en zy niets dan gedachten, die in der wijser lieden herten verborghen liggen, ende houdt ondertusschen het uyterlijcke Woort ofte Schrift niet voor Wijsheyt; so doch aller menschen gedachten sonder Godts Woort enckel leugenen ende valsche droomen zijn. Daerom, dewijle de naem van dit Boeck heet de Wijsheyt Salomons, Ga naar margenoot+ so is ’t even so veel geseyt, als sprack ick: Een Boeck Salomons van ’t Woort Godts, ende de geest der Wijsheyt en is niet anders, dan het geloof ofte verstant van dat selve Woort, ’t welck doch deheylige Geest geeft: sulck geloof ofte geest vermagh alles, Ga naar margenoot+ ende doet gelijck dit Boeck roemt in ’t 7 cap. vers 27.
TEn laetsten, Ga naar margenoot+ is dit Boeck eene rechte uyt-legginge ende exempel des eersten Gebodts: want hier siet ghy, dat ’et doorgaens leert, Godt vreesen ende betrouwen. Verschrickt de gene met exempelen des goddelijcken toorns, die sich niet en vreesen, ende Godt verachten. Daer-en-tegen troost het de gene met exempelen der goddelijcke genade, die Hem gelooven ende betrouwen: ’t welck niets anders en is, dan het rechte verstant des eersten Gebodts. Daer uyt men oock mercken kan, dat uyt het eerste Gebodt als uyt de hooft-fonteyne alle wijsheyt wellet ende vloeyt, ende vrylijck dat selve Gebodt de rechte Sonne is, daer alle Wijsen by sien, Ga naar margenoot+ wat sy sien: want wie Godt vreest ende gelooft, die is vol van wijsheyt, een Meester van alle de werelt, machtigh in alle woorden ende wercken, een Richter van alle leer ende leven, dat voor Godt geldt ende helpt. Daer-en-tegen, wie het eerste Gebodt niet en heeft, ende Godt niet en vreest noch betrouwt, die is vol van dwaesheyt, en vermagh niets, ende is niets. Ende dat is de voornaemste oorsake, waerom dit Boeck wel te lesen is, dat men Godt vreesen ende betrouwen leere: daer-toe Hy ons helpe met genade, Amen! |
|