Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdEene scherpe predicatie tegen der Israëliten ondanckbaerheyt in vier deelen: I. De inleydinge. II. Verhael van Godts weldaden; met een onder-richtinge, hoe men sich daer tegen dragen moet. III. Beschrijvinge van des volcx ondanckbaerheyt. IV. Dreygement der straffe. | |
I.1HOoret doch, wat de HEERE seyt: Maeckt u op, ende scheldt de bergen, ende laet de heuvelen uwe stemme hooren. | |
2Hooret ghy bergen, hoe de HEERE straffen wil, mitsgaders de stercke grondt-vesten der Aerde; want de HEERE wil sijn volck schelden, Ga naar margenoot+ ende wil Israël straffen | |
II.3WAt hebb’ Ick u gedaen, mijn volck? ende waer mede hebb’ Ick u beleedigt? dat segt my. | |
4Hebb’ Ick u doch uyt Egypten-lant gevoert, Ga naar margenoot+ ende uyt den dienst-huyse verlost, ende voor u henen gesonden Mosen, Aaron ende Mirjam! | |
5Mijn volck, Ga naar margenoot+ gedenckt doch daer aen, wat Balak de Koninck in Moab in den sin hadde; ende wat hem Bileam de soon Peors antwoordde, Ga naar margenoot+ van Sittim aen tot Gilgal toe: Ga naar margenoot+ daer aen ghy immers mercken soudet, hoe de HEERE u alles goets gedaen heeft! | |
6Waer mede sal ick den HEERE Ga naar margenoota versoenen? met bucken voor den hoogen Godt? sal ick met brand-offeren ende jarige kalveren Hem versoenen? | |
7Ga naar margenoot* Meynt ghy, de HEERE hebb’ een behagen aen veel duysent rammen? oft aen olye, al waren dier schoon ontallijcke stroomen vol? ofte sal ick mijnen eersten soon voor mijne over-tredinge geven? ofte mijnes lichaems vrucht voor de sonde mijner ziele? | |
8☜’t Is u geseyt, Mensch, wat goet is, ende wat de HEERE van u eyscht: namelijck, Ga naar margenootb Godts woort Ga naar margenootc houden, ende liefde oeffenen, ende ootmoedigh zijn voor uwen Godt☞. | |
9De stemme des HEEREN sal over de stadt roepen; maer wie uwen Name vreest, dien sal ’t gelucken. Hooret ghy stammen, watter gepredikt wort: | |
III.10NOch blijft ’er onrechtveerdigh goet in des godtloosen huyse, ende het gehaette kleyne Epha? Ga naar margenoot+ | |
11Oft soude Ick de onrechte weeg-schale, ende het valsche gewichte in ’t sacxken voor recht houden? | |
12Door dewelcke hare rijcke lieden | |
[Folio 101v]
| |
veel onrechts doen, Ga naar margenoot+ ende hare inwoonders gaen met leugenen om, ende hebben valsche tongen in haren hals. | |
IV.13DAerom wil Ick u oock beginnen te plagen, ende u om uwer sonden wille woest maken. | |
14Ghy en sult niet genoegh t’ eten hebben, Ga naar margenoot+ ende sult versmachten; ende wat ghy aen-grijpt, en sal doch niet daer af-komen; ende wat daer af-komt, wil Ick doch den sweerde over-leveren. | |
15Ghy sult zaeyen, Ga naar margenoot+ ende niet maeyen: ghy sult olye perssen, ende u met deselve niet salven; ende most perssen, ende geenen wijn drincken. Ga naar margenoot+ | |
16Want men houdt de Ga naar margenootd wijse Amri, Ga naar margenoot+ ende alle wercken des huyses Ga naar margenoot* Ahabs; ende volgt haren raet: daerom wil Ick u ter woestijne maken, ende hare inwoonders, dat mense aen-fluyten sal; ende ghy sult mijns volcx versmaetsheyt dragen. |
|