Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdBegrijpt eene wee-klachte over Tyrus, in drie deelen: I. Den inganck. II. Een verhael van Tyrus groote heerlijckheyt. III. Beschrijvinge van Tyrus onderganck. | |
I.1ENde des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende: | |
2Ghy Menschen-kint, maeckt eene wee-klage over Tyrus; | |
3Ende segt tot Tyrus, die daer leyt voor aen de Zee, ende met vele eylanden der volckeren handelt; soo spreeckt de Heere HEERE: | |
4Uwe lant-palen zijn Ga naar margenoota midden in de zee; ende uwe bouw-lieden hebben u op ’t aller-schoonste bereydet. | |
5Sy hebben al u tafel-werck uyt dennen-hout van Sanir gemaeckt, ende de Cederen van den Libanon voeren laten, ende uwe mast-boomen daer af gemaeckt. | |
6Ende uwe riemen van eycken uyt Basan, Ga naar margenoot+ ende uwe bancken van elpen-been, ende de kostelijcke gestoelten uyt de eylanden Chitim. | |
7Uw’ zeyl was van gestickte zijde uyt Egypten, dat het uwe baniere ware; ende uwe deckselen van geele zijde ende purper, uyt de eylanden van Elisa. | |
8Die van Zidon ende Arvad waren uwe roeyers, ende haddet geschickte lieden te Tyrus om te schepen. | |
9De outste ende de kloecke van Gebal moesten uwe schepen timmeren: alle schepen in de zee ende hare schip-lieden vondt men by u, die hadden haren handel in u. | |
10Die uyt Persien, Lydien ende Lybien, waren u krijghs-volck, die hare schilden ende helmen in u op-hingen; ende hebben u soo schoon gemaeckt. | |
11Die van Arvad waren in u heyr ront-om uwe mueren, ende wachters op uwe torens; die hebben hare schilden over-al van uwe mueren af-gehangen, ende u soo schoon gemaeckt. | |
12Ghy hebt uwen koop-handel ter zee gehadt; ende allerley ware, silver, yser, tin ende loot op uwe marckten gebracht. | |
13Iavan, Thubal ende Mesech hebben met u gehandelt; Ga naar margenoot+ ende hebben u lijf-eygene lieden ende koper op uwe marckten gebracht. | |
14Die van Thogarma hebben u peerden ende wagenen, Ga naar margenoot+ ende muyl-esels, op uwe marckten gebracht. | |
15Die van Dedan zijn uwe koop-lieden geweest; ende hebt over-al in de eylanden gehandelt: die hebben u elpen-been ende eben-hout verkocht. | |
16De Syriers hebben by u gehaelt uwen arbeyt, wat ghy gemaeckt hebt; ende robijnen, purper, tapijten, sijde ende fluweel, ende kristallen op uwe marckten gebracht. | |
17Iuda ende het lant Israëls hebben oock met u gehandelt: ende hebben u tarwe van Minnith, ende balsem, ende honigh, ende olye, ende mastix op uwe marckten gebracht. | |
18Daer toe heeft oock Damascus by u gehaelt uwen arbeyt ende allerley ware, voor stercken wijn, ende kostelijcke wolle. | |
19Dan, ende Iavan, ende Mehusal hebben oock op uwe marckten gebracht yser-werck, casia ende calmus, dat ghy daer mede handelen moght. | |
20Dedan heeft met u gehandelt met dekens, daer men op sitt. | |
21Arabien ende alle de Vorsten van Kedar hebben met u gehandelt met schapen, rammen ende bocken. | |
22De koop-lieden uyt Saba ende Raëma, hebben met u gehandelt, ende allerley kostelijcke specerye, ende edele steenen, ende gout op uwe marckten gebracht. | |
23Haran, ende Canne, ende Eden, mitsgaders de koop-lieden uyt Seba, Assur ende Kilmad, zijn oock uwe koop-lieden geweest. | |
24Die hebben alle met u gehandelt met kostelijck gewaet, met sijdene ende gestickte lakenen; dewelcke sy in kostelijcke kisten, van cederen gemaeckt, ende wel verwaert, op uwe marckten gevoert hebben. | |
25Maer de zee-schepen zijn de voornaemste op uwe marckten geweest: alsoo zijt ghy seer rijck ende heerlijck geworden midden in de zee. | |
26Ende uwe schip-lieden hebben u op groote wateren toe-gevoert. | |
27Alsoo, dat uwe ware, koop-lieden, Ga naar margenoot+ handelaers, over-voerders, schippers, ende de gene, die de schepen maken, ende uwe hanteerders, ende alle uwe krijgs-lieden, ende al het volck in u, midden op de zee om-komen sullen, te dier tijt, wanneer ghy onder-gaet: | |
29Ende alle die aen de riemen trecken, mitsgaders de schip-knechten ende stier-lieden, sullen uyt de schepen aen ’t lant treden; | |
30Ende luyde over u schreeuwen, | |
[Folio 67r]
| |
bitterlijck klagen: ende sy sullen stof op hare hoofden werpen, ende sich in de assche wentelen. | |
31Sy sullen hen kael bescheeren over u, Ga naar margenoot+ ende sacken om hen gorden, ende van herten bitterlijck om u weenen ende treuren. | |
32Hare kinderen sullen u oock beklagen: Ach! wie is oyt op de zee soo stille geworden, als ghy Tyrus? | |
33Als ghy uwen handel ter zee dreeft, doe maecktet ghy vele landen rijck: ja met de menichte uwer waren ende uwer koopmanschap maecktet ghy rijck de Koningen op aerden; | |
34Maer nu zijt ghy van de zee in de recht diepe wateren gestort, dat uwe handel en al u volck in u vergaen is. | |
35Alle die in de eylanden woonen, verschricken over u; ende hare Koningen ontsetten hen, ende sien jammerlijck. | |
36De koop-lieden in de landen fluyten u aen; Ga naar margenoot+ dat ghy soo schielijck zijt onder-gegaen, ende niet meer op-komen en kondt. |
|