Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. D’oorsake, waerom Godt sijne hulpe soo langh vertreckt. II. De belofte van Messia, ende van sijn ampt. | |
I.1☜SIet, des HEEREN hant en is niet te kort,☞ Ga naar margenoot+ dat Hy niet en soude helpen konnen; ende sijne ooren en zijn niet dick geworden, dat Hy niet en soude konnen hooren. | |
2Maer uwe ondeughden scheyden u-lieden ende uwen Godt van malkanderen; Ga naar margenoot+ ende uwe sonden verbergen het aengesichte van u- lieden, dat ghy niet gehoort en wordt☞. | |
3Want uwe handen zijn met bloet bevleckt, ende uwe vingeren met ondeughde: uwe lippen spreken valschheyt; uwe tonge dichtet onrecht. | |
4Het is niemant, die van gerechtigheyt predike, oft getrouwelijck Ga naar margenoota richte: Ga naar margenoot* men vertrouwt op de ydelheyt, ende en spreeckt niet deughdelijcx: met ongeluck zijn sy swanger, ende baren moeyte. | |
5Sy broeden basilisken-eyeren uyt, ende wercken spinne-webben: Eet men van hare eyeren, soo moet men sterven; maer vertreedt mense, soo vaert daer een adder uyt. | |
6Haer spinne-webbe en deugt niet tot kleederen; Ga naar margenoot+ ende haer gebreydsel en deugt niet tot een decke: [want] haer werck [is] moeyte, ende in hare handen [is] wrevel. | |
7Hare voeten loopen tot het quade, Ga naar margenoot+ ende zijn snel om onschuldigh bloet te vergieten: hare gedachten zijn moeyte, haer wegh is [enckel] verdervinge ende schade. | |
8Sy en kennen den wegh des vredes niet, ende [daer en is] geen recht in hare gangen: sy zijn verkeert op hare straten; wie daer op gaet, die en heeft nimmermeer geenen vrede. | |
9Daerom is het recht verre van ons, ende wy en verkrijgen de gerechtigheyt niet: wy wachten op het licht, siet, [soo wort het] duyster; op den schijn, [siet, soo] wandelen wy in ’t donckere. | |
10Wy tasten als de blinde, nae den want; ende tasten als [die] geen oogen [en hebben]: wy stooten ons in den middagh, als in de schemeringe; wy zijn in ’t duystere, als de doode. | |
11Wy brommen alle, als de beeren; ende kirren, als de duyven: Ga naar margenoot+ want wy wachten op ’t recht, soo en [is ’t] niet daer; op ’t heyl, [soo] is het verre van ons. | |
12Want onse overtredinge voor u is [te] vele, ende onse sonden antwoorden tegen ons: want onse overtredingen [zijn] by ons, ende wy voelen onse sonden. | |
[Folio 21v]
| |
13Met het overtreden ende ’t liegen tegen den HEERE, ende met het achterwaerts wijcken van onsen Godt; [ende] met het spreken ten wrevel ende ongehoorsaemheyt; [ende] met trachten ende dichten van valsche woorden uyt het herte. | |
14Daerom is oock het recht te rugge geweken, ende de gerechtigheyt verre af getreden: want de waerheyt valt op de strate, ende het recht en kander niet in-gaen. | |
15Ende de waerheyt is wegh, ende [wie] van het boose wijckt, die moet allemans roof zijn. | |
II.16SUlcx siet de HEERE, ende het behaegt hem qualijck, datter geen recht en is; Ga naar margenoot+ ende Hy siet het, dat niemant [daer en is]; ende is verwondert, dat niemant voorse en bidt: daerom helpt Hy hem selven met sijnen arm, Ga naar margenoot+ ende sijne gerechtigheyt ondersteunt hem. | |
17Want Hy treckt gerechtigheyt aen, als een pantsier; ende [sett] eenen helm des heyls op sijn hooft: ende treckt hem aen ter wrake; ende kleedt hem met yver, als met eenen rock. | |
18Als die sijnen weder-partijders vergelden, ende sijnen vyanden met grimmigheyt betalen wil; [ja] den eylanden wil Hy betalen. | |
19Op dat de naem des HEEREN gevreest worde van den onder-ganck, ende sijne heerlijckheyt van den op-ganck der Sonne: wanneer Hy komen sal, als een op-gehouden stroom, dien de wint des HEEREN drijft. | |
20☜Want [dien] tot Zion sal een Verlosser komen; Ga naar margenoot+ ende dien, die haer bekeeren [van] de sonden in Jacob: spreeckt de HEERE. | |
21Ende Ick [make] een sulck verbont met hen, spreeckt de HEERE: Mijn Geest, die by u [is]; ende mijne woorden, die ick in uwen mont geleyt hebbe, die en sullen van uwen monde niet wijcken, noch van den monde uwes zaets, ende kints kinderen (spreeckt de HEERE) van nu aen tot in eeuwigheyt☞. |
|