Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Christi propheetisch ampt, ende staet der vernederinge. II. Christi Hooge-priesterlijck ampt, lijden ende sterven. III Christi Konincklijck ampt, ende staet der verhooginge met sijne weldaden. | |
I.13SIet, mijn Knecht sal wijslijck handelen; ende sal verhoogt, ende seer hoogh verheven zijn. | |
14Dat haer vele over u ergeren sullen: dewijle dat sijne gedaente mismaeckter is, dan ander lieden; ende sijn gelaet, dan der menschen kinderen: Ga naar margenoot+ | |
15Maer alsoo sal Hy vele Heydenen besprengen, [dat oock] Koningen sullen haren mont tegen hem toehouden: Ga naar margenoot+ want den welcken niet daer van verkondigt en is, die selven sullen’t [met lust] sien; ende die niets daer van gehoort en hebben, die sullen’t mercken. | |
1[Maer] ☜wie gelooft onse predikinge? Ga naar margenoot+ ende wien wort de arm des HEEREN geopenbaert Ga naar margenoot+ ☞? | |
2Want Hy schiet op voor hem, Ga naar margenoot+ als een rijs, ende als een wortel uyt een dorre aerdrijck: Ga naar margenoot+ Hy en hadde geen gedaente noch schoonheyt: wy sagen hem; maer [daer en was] geen gestalte, die ons soude behaegt hebben. | |
3Hy was de alder-verachtste ende onweertste, vol smerten ende kranckheyt; Ga naar margenoot+ Hy was alsoo veracht, dat men het aengesichte voor hem verbargh: daerom en hebben wy hem niets geachtet. | |
II.4☜VOorwaer! Ga naar margenoot+ Hy droegh onse kranckheyt, ende loedt op hem onse smerten: maer wy hielden hem voor dien, die geplaegt, ende van Godt geslagen ende gemartert was. | |
5Maer Hy is om onser misdaden wille verwondt, Ga naar margenoot+ ende om onser sonden wille verslagen: de straffe leyt op hem, op dat wy vrede hadden; Ga naar margenoot+ ende door sijne wonden zijn wy genesen☞. | |
6Wy gingen alle dwalende, als schapen; Ga naar margenoot+ een yegelijck sagh op sijnen wegh: maer de HEERE wierp onser aller sonde op hem. | |
7[Doe] Hy gestraft ende gemartert wiert, Ga naar margenoot+ en dede Hy sijnen mont niet op; als een lam, [dat] ter slacht-banck geleydt wort, ende als een schaep, [dat] verstommet voor sijnen scheerder, ende sijnen mont niet op en doet. | |
III.8MAer Hy is uyt den angst ende uyt het gerichte genomen; wie wil de lengde sijns levens uyt-spreken? want Hy is uyt het lant der levendigen wegh-geruckt; [doe] Hy om de misdaet mijnes volcks geplaegt wiert. | |
9Ende Hy is begraven, als de godtloose; ende gestorven, als een Ga naar margenoota rijcke: hoewel Hy niemant onrecht gedaen en heeft, noch bedrogh in sijnen monde geweest en is. Ga naar margenoot+ | |
10Maer de HEERE woude hem alsoo verslaen met kranckheyt: Ga naar margenoot+ Als Hy sijn leven [tot] een schult-offer gegeven heeft, soo sal Hy zaet hebben, [ende] in de lengde leven; ende des HEEREN Ga naar margenootb voornemen sal door sijne hant voort-gaen. | |
11Daerom, dat sijne ziele gearbeydt heeft, sal Hy [sijnen lust] sien, ende de volheyt hebben: ☜ende door sijne kennisse sal Hy, mijn Knecht, de rechtveerdige, vele rechtveerdigh maken; want Hy draegt hare sonden☞. | |
12Daerom wil Ick hem een groote menigte ter buyte geven, ende Hy sal de stercke tot een roof hebben: daerom, dat Hy sijn leven in den doot gegeven heeft, Ga naar margenoot+ ende den quaet-doenders gelijck gerekent is; ende Hy veler sonde gedragen ende voor de overtreders gebeden heeft. |
|