Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. De hooghmoet van Hiskia voor de gesanten van Babel. II. De straf-predicatie van Iesaia. III. Hiskia neemt deselve ootmoedigh aen. | |
I.1TE dier tijt sondt Merodach Bal-Adan, Ga naar margenoot+ de soon Bal-Adans, de Koninck van Babel, brieven ende geschencken tot Hiskia: want hy hadde gehoort, dat hy kranck, ende [weder] sterck geworden was. | |
2Dies verblijde hem Hiskia, ende toonde hen het schat-huys, silver ende gout, ende speceryen, kostelijcke salven, ende alle sijne wapen-huysen, ende alle den schat, dien hy hadde. Niets wasser, dat hen Hiskia niet en toonde, in sijnen huyse, ende in sijne heerschappye. | |
II.3DOe quam Iesaia de Propheet, tot den Koninck Hiskia, ende seyde tot hem: Wat seggen dese mannen? ende van waer komen sy tot u? Hiskia sprack: Sy komen van verre tot my, [namelijck] van Babel. | |
4Maer hy sprack: Wat hebben sy in uwen huyse gesien? Hiskia seyde: Al wat in mijnen huyse [is], dat hebben sy gesien; ende daer en is niets, dat ick hen niet getoont en hadde, in mijne schatten. | |
5Ende Iesaia sprack tot Hiskia: Hoort het woort des HEEREN Zebaoth: | |
6Siet, het komt de tijt, dat al wat in uwen huyse [is] ende wat uwe vaders versamelt hebben, tot op desen dagh toe, nae Babel wegh-gebracht sal worden; datter niets en sal overblijven: spreeckt de HEERE. | |
7Daer-toe sullense uwe kinderen, die van u voortkomen sullen, ende ghy teelen sult, nemen; ende sy sullen kamerlingen [moeten] zijn in ’t hof des Konincks van Babel. | |
III.8ENde Hiskia seyde tot Iesaia: Het woort des HEEREN is goet, dat ghy segt. Ende sprack: Het zy maer vrede ende trouwe, terwijle dat ick leve! |