Lutherse Bijbel (1648)

Het xxiij. Capittel.

Heeft drie deelen: I. Dreygement tegen Tyrus. II Prophetie van der Griecken tocht tegen Babylon. III. Hoe langh de verstooringe der stadt Tyrus soude dueren.

I.1

[DIt is] de last over Tyrus. ⁺ Huylet ghy schepen op de zee; want sy is verstoort, dat geen huys meer daer en is, noch yemant derwaerts en treckt: uyt den lande ^a Chitim sullen sy dat gewaer worden.

+ Ier. 47,4. Ezech. 26,3. cap. 27,3. cap. 38,2. Zach. 9.3, 4.

a Chitim) dat heeft gedaen de groote Alexander uyt Macedonien: alsoo lange van te vooren heeft Iesaia alsulck dinck gesien.

2

De inwoonders der Eylanden zijn stille geworden: de koop-lieden te Zidon, die over de zee trocken, vervulden u.

3

Ende watter voor vruchten aen Sihor, ende koorn aen ’t water wies, bracht men tot haer in over groote wateren; ende ghy waert der Heydenen marckt geworden.

4

Ghy meught wel verschricken, Zidon; want de ^b zee, [ja] de aller-vaste aen de zee, seyt: Ick en ben niet meer swanger, ick en bare niet meer; soo en voede ick geene jongelingen op, [ende] en brenge [geene] jonge dochters op.

b Zee) dit is Tyrus.

5

Gelijck als men verschrickte, doe men van Egypten hoorde; alsoo sal men oock verschricken, als men van Tyrus hooren sal.

6

Vaeret henen op de zee; huylet ghy in-woonders der Eylanden.

7

Is dat uwe vrolijcke [stadt], die [haer] van hare outheyt beroemt? Hare voeten sullense verre wegh-dragen, om in vreemdelinckschap te verkeeren.

8

Wie hadde dit gemeynt, dat het Tyrus der ^c crone dus gaen soude? Soo doch hare koop-lieden Vorsten zijn; ende hare kramers de heerlijckste in den lande?

c De uytgelesene crone van alle de andere koop-steden aen de Zee.

9

De HEERE Zebaoth heeft het alsoo gedacht; op dat hy verswackte alle de pracht der lustiger [stadt], ende verachtelijck maeckte alle de heerlijcke in den lande.

10

Vaert henen door u lant, als een stroom, ghy dochter der zee: daer en is geen ^d gordel meer.

d Gordel) dat is, geen regiment ende overheyt, etc.

11

Hy streckt sijne hant uyt over de zee; ende Hy verschrickt de Koninck-rijcken: De HEERE gebiedt over Canaan, om te verdelgen hare machtigen.

12

Ende spreeckt: Ghy en sult niet meer vrolijck zijn, ghy geschendede maecht, ghy dochter Zidons.

II.

O Chitim, maeckt u op, ⁺ ende treckt voort; want ghy en moet daer niet blijven.

+ Alexander moeste nae Tyrus oock Babylon verstooren.

13

[Maer] in der Chaldeen lant, dat geen volck en was: maer Assur heeft het gestichtet, om met schepen te vaeren; ende hebben vaste torens daer in op-gerichtet, [ende] paleysen op-gebouwt; [maer] sy is gesett, datse geraseert sal worden.

14

Huylet ghy schepen op de zee; want uwe macht is verstoort.

III.15

TE dier tijt sal Tyrus vergeten worden tseventigh jaren; soo lange als een Koninck leven magh: [maer] nae tseventigh jaren sal men van Tyrus een hoeren-liet singen:

16

Neemt de harpe, gaet in de stadt ront-om, ghy vergetene hoere: maeckt ’t goet op [snaren] spel, ende singt vrymoedigh, op dat uwer [weder] gedacht worde.

17

Want nae tseventigh jaren sal de HEERE Tyrus besoecken; datse weder sal komen tot haren ^e hoeren-loon, ende hoererije bedrijven met alle de Koninck-rijcken op aerden.

e Hoeren-loon) dat is, hare hanteeringe ende koopmanschap, die sy in d’Afgoderye bedrijven.

18

Maer haren koop-handel ende hoeren-loon sullen den HEERE heyligh zijn; men salse niet ten schatte vergaderen, noch verbergen: maer die voor den HEE-

[fol. 8v]

RE woonen, sullen haer koop-goet hebben; op datse eten ende versadigt worden, ende wel bekleedt zijn.