Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 277r]
| |
VOOR-REDEN OVER DE PROPHETEN. D.M.L.DE Propheten Ga naar margenoot* schijnen voor ’t vernuft een seer geringh dingh te zijn, als of daer weinigh nuttelijcx in gevonden worde: insonderheyt wanneer Meester Neus-wijs daer over komt, die de Heylige Schrift geheel van buyten, ende op sijn duymtjen kan; die siet ’et, uyt grooten rijckdom sijns geests, voor enckel onnut ende doot geklap aen. Dat komt daer by toe, dat de geschiedenissen ende het werck nu niet meer voor oogen en zijn, ende alleen de woorden ofte Historien gehoort worden: ’t welck geen wonder en is, dewijle oock nu Ga naar margenoot+ Godts Woort veracht wort, hoe-wel noch dagelijcx de teeckenen ende geschiedenissen, daer-toe het Rijck Christi geweldighlijck voor oogen staet ende gaet: hoe veel te meer soude het veracht worden, als de geschiedenissen ende daden niet meer voor handen en waren; even gelijck de kinderen Israëls Godt ende sijn Woort verachteden, doe sy noch voor oogen hadden het hemels-broot, de vyerige colomne ende lichte wolcke, daer-toe beyde het Priesterdom ende Vorstendom, etc.Ga naar margenoot++ Daerom en sullen wy Christenen sulcke schandelijcke, verdrietige ende ondanckbare Neus-wijsen niet zijn; maer de Propheten met ernst ende profijt lesen ende gebruycken.
WAnt ten eersten verkondigen ende Ga naar margenoot/ betuygen sy Christi Koninck-rijck, daer in wy nu leven, ende alle Christ-geloovige tot noch toe geleeft hebben, ende leven sullen, tot ’et eynde des Werelts toe. Ende dat is ons een geheel stercke troost, ende troostelijcke sterckte, dat wy voor ons’ Christelijck leven so machtige ende oude getuygen hebben, waer door ons’ Christelijck geloove boven mate seer getroost wort, dattet de rechte staet zy voor Godt, tegen alle andere onrechte, valsche, menschelijcke heyligheyt ende secten: dewelcke om haers grooten schijns ende der menighte wille, dieder aen-hangen; ins-gelijcx oock om des kruyces ende weyniger wille, die aen ’t Christelijck geloove houden, een swack herte boven maten seer ergeren ende aen-vechten: gelijck tot onse tijden de Turcken, Paus, ende andere secten, ons groote krachtige ergernissen geven. Daer tegen ons nu de Propheten goet zijn, gelijck S. Petrus roemt 1 Petr. 1,12. Ga naar margenoot// want de Propheten en hebben ’t hen selven niet voor-gestelt wat hen geopenbaert is; maer ons, ons (seyt hy) hebben sy ’t voor-gestelt: want sy hebben ons alsoo gedient met haer propheteeren, dat, wie in Christi Rijck zijn wil, die sal weten ende sich daer-toe schicken, Ga naar margenoot\ dat hy te vooren veel moet lijden, eer hy tot de heerlijckheyt kome: op dat wy van alle beyde versekert worden, dat de groote heerlijckheyt des Rijcx Christi gewisselijck onse zy, ende hier naemaels komen sal; doch dat kruys, versmaetheyt, ballingschap, verachtinge, ende allerley lijden om Christi wille, voor-gae; op dat wy door onverduldigheyt oft ongeloove niet vertsaegt en worden, noch vertwijffelen aen de toe-komende heerlijckheyt, die soo groot zijn sal, datse oock de Engelen begeeren te sien.
TEn tweeden, Ga naar margenoot\\ wijsen sy ons vele ende groote exempelen ende onder-vindingen des eersten Gebodts, ende verklaren dat geheel meesterlijck, beyde met woorden ende exempelen; op dat sy ons tot de vreese Godts ende tot het geloove geweldighlijck drijven, ende daer-by behouden: want nae dat sy van Christi Rijck gepropheteert hebben, so is het ander altemael niet dan enckele exempelen, hoe Godt sijn eerste Gebodt soo strengelijck ende scherp bevestigt heeft; Ga naar margenoota so dat de Propheten te lesen ofte te hooren, gewisselijck niet anders en is, dan lesen ende hooren, hoe Godt dreygt ende troostet: Ga naar margenootb dreygt den godt-loosen, die sorg-loos ende hoogh-moedigh zijn; ende als het dreygen niet helpen en wil, so straft Hyse daer-nae met pest, dierte, oorloge, tot dat sy te gronde gaen; ende alsoo sijn dreygen in ’t eerste Gebodt waer maeckt: Maer Hy troostet de Godt-vreesende, die in allerley nooden zijn; ende helpt oock daer-nae met raet ende daet, door allerley wonderen ende teeckenen, tegen alle macht des Duyvels ende des Werelts. Ende alsoo maeckt Hy sijn troosten in ’t eerste Gebodt oock waer. Ga naar margenootc Met sulcke predicatien ende exempelen, dienen ons wederom de lieve Propheten geheel rijckelijcken: dat wy ons niet ergeren en sullen, wanneer wy sien, hoe geheel sorg-looselijck ende hoogh-moedelijck de godt-loose Godts Woort verachten, ende soo geheel niet nae sijn dreygen en vragen, recht als of daer geen Godt en ware: want wy sien in de Propheten, hoe dattet noyt yemant wel gegaen is, die Godts dreygen veracht heeft; offet oock schoon de aller-machtigste Keysers ende Koningen, ofte de allerheyligste geleertste mannen waren, die de Sonne beschenen hadde: Ga naar margenootd ende wederom, hoe geheel doch niemant verlaten en is, die op Godts troost ende beloften hem verlaten heeft, of sy oock schoon de aller-ellendigste ende armste sondaers ende bedelaers waren, die op Aerden gekomen waren; ja al ware ’t oock de gedoodde Habel, ende de verslonden Ionas. Want de Propheten bewijsen ons daer mede, Ga naar margenoote dat Godt over sijn eerste Gebodt houde, ende wil een genadige Vader zijn der armen ende geloovigen; ende datter niemant en sal Hem te geringh noch te veracht zijn: daer-en-tegen een toornige Richter over de godt-loose ende hooveerdige; ende datter niemant Hem en sal te groot, te machtigh, te kloeck, ende te heyligh zijn, al waer ’t oock Keyser, Paus, Turck, ende de Duyvel daer-toe.
ENde om dit stuck zijn ons de lieve Ga naar margenootf Propheten in onsen tijt nut ende noodigh te lesen, op dat wy met sulcke exempelen ende predicatien gesterckt ende getroost worden, tegen der verdoemder Werelt onuytsprekelijcke, ontelbare, ende (of Godt wil!) de allerlaetste ergernissen. Want hoe geheel en houdt doch de Ga naar margenootg Turck van onsen Heer Iesu Christo ende sijn Rijck niet, tegen hem selven ende sijnen Mahometh? hoe geheel veracht is op dese zijde, by ons ende onder ’t Ga naar margenooth Pausdom, het lieve arme Euangelium ende Godts Woort, tegen den heerlijcken schijn ende rijckdom der menschelijcke geboden ende heyligheyt! hoe geheel seker handelen de Ga naar margenooti Sectarissen, Epicureën, ende andere haers gelijcke, met hare eygen opinien tegen de heylige Schrift! Ga naar margenootk Hoe ongebonden ende wilt leeft nu yeder-man nae sijnen moet-wille, tegen die klare waerheyt, die nu aen den dagh is! So dattet schijnt, als of noch Godt noch Christus yet ware: ick swijge, dat Godts eerste Gebodt soude soo strengh zijn. Maer het heet: Wacht doch, wacht doch! wat geldt ’et, Ga naar margenootl oft ons de Propheten liegen ende bedriegen met hare Historien ende Predicatien? daer zijn wel machtiger ende meer Koningen, ende wel erger boeven te gronde gegaen: dese en sullen oock niet ontloopen. Wederom zijnder wel behoeftiger ende ellendiger lieden geweest, dewelcke nochtans heerlijcken zijn geholpen geworden; wy en sullen oock niet verlaten worden. Sy en zijn d’ eerste niet, die getrotst ende gepocht hebben: so en zijn wy oock d’eerste niet, die geleden hebben, ende geplaegt geweest zijn. Siet, alsoo sullen wy ons de Propheten te nutte maken; so worden sy vruchtbaerlijck gelesen.
MAer Ga naar margenootm datter meer dreygementen ende bestaffingen in zijn, als vertroostingen ende beloften, daer is d’oorsake licht van te gissen: want der godt-loosen zijn altijt meer, dan der vromen. Daerom moet men gestadigh veel meer de Wet drijven, dan de beloften: dewijle de godt-loosen behalven dat seker zijn, ende seer gauw zijn, om de goddelijcke vertroostingen ende beloften op haer te passen, ende de dreygementen ende bestraffingen op andere te duyden. Ende van sulcken verkeerden sin ende valsche hope, en zijnse in geenderley wijse af te wenden; want haren rijm heet: Ga naar margenootn Pax et securitas, ’t en heeft geen noot. Daer blijven sy by, ende gaen fijn daer mede henen in ’t verderf; gelijck S. Paulus aldaer seyt: Schielijck komt over haer het verderf. 1 Thess. 5,3. Afgoderye by de Joden. Ga naar margenooto Voorts, dewijle de Propheten aller-meest roepen over de afgoderye, so is van noode te weten, wat het met hare afgoderye voor eene gelegentheyt gehadt hebbe, Ga naar margenootp Want by ons onder ’t Pausdom kittelen vele haer selven seer sacht, ende meynen, sy en zijn sulcke afgoden-dienaers niet, als de kinderen Israëls. Daerom sy oock de Propheten niet seer en achten; insonderheyt in dit stuck, als offet haer niet aen en ginck, met hare bestraffingen van wegen d’afgoderye. Sy zijn veel te reyn ende te heyligh daer-toe, dat sy souden afgoderye bedrijven. Ende het soude hen belacchelijck zijn, dat sy hen souden vreesen ofte verschricken voor het dreygen ende schelden om der afgoderye wille. Gelijck als het volck Israël oock dede, ende en wilde ’t slechts niet gelooven, dat sy Afgoden-dienaers waren, ende der Propheten dreygen moeste altemael gelogen zijn, en sy als ketters verdoemt worden. Ga naar margenootq Sulcke dulle Heyligen en waren de kinderen Israëls niet, dat sy slecht hout ende steen hadden aen-gebeden, insonderheyt de Koningen, Vorsten, Priesters ende Propheten, die doch allermeest Afgoden-dienaers waren. Maer dat was hare afgoderye, dat sy den Godts-dienst, die te Ierusalem (ende waer het Godt meer hebben wilde) gesticht ende geordineert was, lieten varen, ende uyt eygene aen-dacht ende goet-duncken, sonder Godts bevel, elders eenen beteren stichteden ende op-richteden, ende eene andere nieuwe maniere, persoonen ende tijt, daer-toe versierden: ’t welck hen Moses seer hart verboden hadde, voornamelijck Ga naar margenoot* Deut. 12,48. Endese altoos wijst op de plaetse, die Godt tot sijne Hutte ende Wooninge verkooren hadde. Sulcke valsche aendacht was hare afgoderye; ende dochte hen kostelijck te zijn, ende verlieten haer daer op, recht als of sy het wel hadden uyt-gericht: daer ’t doch enckel ongehoorsaemheyt ende af-val was van Godt ende sijn bevel. Ga naar margenootr Alsoo lesen wy 1 Reg. 12,28. dat Ierobeam niet slechts de twee kalveren op-richtede, maer liet daer-by den volcke prediken: Ghy en sult niet meer op-gaen nae Ierusalem; maer siet hier, Israël, is uwe Godt, die u uyt Egypten gevoert heeft. Hy en seyt niet; Siet hier, Israël, dat is een kalf; maer, Het is uwe Godt, die u uyt Egypten gevoert heeft. Hy bekende vrylijck, dat de Godt Israëls zy de rechte Godt, ende diese uyt Egypten gevoert heeft; doch men en behoefde niet nae Ierusalem Hem nae te loopen, maer men vonde Hem wel te Dan ende Beth-el, by de goude kalveren. So dat de meeninge zij, Men konde soo wel voor de goude kalveren, als voor een heyligh Godts teecken, Gode offeren ende dienen; gelijck als men te Ierusalem, voor de goude Arke, Gode diende ende offerde. Siet, dat heet den Godts-dienst te Ierusalem verlaten, ende Godt, die sulcken Godts-dienst geboden hadde, daer mede verloochenen, als of Hy ’t niet en hadde geboden. Ga naar margenoots Ende alsoo bouwden sy op hare eygene wercken ende aendacht, ende niet op Godt reyn ende alleen. Met sulcke aendacht vervulden sy daer nae het lant met afgoderye, op alle bergen, in alle valleyen, onder alle boomen; bouwden Altaren, offerden ende wieroockten; ende ’t moeste doch altemael heeten, den Godt Israëls gedient: wie anders seyde, die was een Ketter ende valsche Propheet. Ga naar margenoott Want dat heet eygentlijck Afgoderye aen-richten, sonder Godts bevel, uyt eygen aendacht eenen Godts-dienst voor-nemen. Want Hy wil van ons ongemeestert zijn, hoe dat men Hem dienen sal: Hy wil ’t ons leeren, ende voor-stellen; sijn Woort moet daer zijn, dat sal ons lichten ende leyden: sonder sijn Woort isset altemael afgoderye ende enckel leugen, het schijne oock soo aendachtigh ende schoon, als het immers wil: waer van wy dickwils geschreven hebben. Afgoden-dienaers by de Christenen. Hier uyt volgt nu, Ga naar margenootu dat by ons Christenen alle de gene afgoden-dienaers zijn, ende der Propheten schelden haer gewisselijck aen-gae, die nieuwe godts-diensten gevonden hebben, ofte noch houden, sonder Godts bevel ende gebodt, uyt eygen aen-dacht, ende | |
[Folio 277v]
| |
(gelijck men seyt) goede meyninge. Want daer mede setten sy gewisselijck haer vertrouwen op hare eygen verkorene wercken, ende niet bloot en louter op Jesum Christum. Ga naar margenoot* Dat heeten dan by de Propheten overspelerssen, die haer aen haren Man Christo niet en laten genoegen, maer loopen oock andere nae: als of Christus alleen niet en konde helpen, sonder ons ende onse wercken; ofte, als of Hy ons alleen niet en hadde verlost, maer wy moesten daer oock wat toe-doen: daer wy nochtans wel weten, hoe wy niet met allen daer-toe gedaen en hebben, dat Hy voor ons gestorven is, ende onse sonde op Hem genomen, ende aen ’t kruys gedragen heeft: niet alleen, eer sulcx de gantsche Werelt bedencken konde; maer oock, eer wy gebooren wierden. Soo weynigh, ende veel minder, de kinderen Israëls wat daer toe deden, dat Egypten ende Pharao geplaegt wiert, ende sy door het sterven der Egyptische eerste geboorte vry wierden; ’t welck immers Godt geheel alleen dede, ende sy niet met allen daer-toe en deden.
IA seggen sy, Ga naar margenoot+ De kinderen Israëls dienden met haren godts-dienst den Afgoden, ende niet den rechten Gode; maer wy dienen in onse Kercken den rechten Gode, ende den eenigen Heere Jesu Christo: want wy en weten van geenen Afgodt. Antwoort. Alsoo seyden de kinderen Israëls oock, ende spraken altemael, Dat al haren Godts-dienst den rechten Gode geschiedde; ende en wilden ’t geensins lijden, dat men ’t soude heeten den Afgoden gedient; veel minder dan onse geestelijcke het lijden willen: sloegen daerom oock doot, Ga naar margenoot+ en vervolgden alle rechte Propheten: want sy en wilden voor-waer oock van geenen Afgodt weten: gelijck ons de Historien dat wel aen-wijsen. Ga naar margenoot* WAnt so lesen wy Iud. 17,2. dat de moeder van Micha, doe hy haer de duysent ende hondert silverlingen genomen, ende weder gegeven hadde, tot hem seyde: Gesegent zy mijn soon den HEERE: ick hebbe sulck silver den HEERE gelooft, ’t welck mijn soon sal van my nemen, ende eenen Afgodt ende beelt daer af laten maken, etc. Hier hoort men immers klaerlijck ende gewis, dat de moeder den rechten Godt meyne, dien sy sulck silver gelooft hebbe, datter een Afgodt ende beelt van wierde; want sy en seyt niet: Ick hebbe sulck silver eenen Afgodt gelooft, maer den HEERE; welck woort by alle Ioden bekent is, dattet den eenigen rechten Godt heet: gelijck als Ga naar margenoot+ de Turck oock doet, ende met sijnen Godts-dienst den rechten Godt noemt ende meynt, die Hemel ende Aerde geschapen heeft: desgelijcken de Ioden, Tartaren, ende nu alle ongeloovige; nochtans isset met hen alles enckel afgoderye. Ga naar margenoot++ Item, de wonder-groote man Gideon, hoe wonderlijck viel doch deselve effen daer-in, doe hy sprack tot de kinderen Israëls (dewelcke begeerden, hy ende sijne kinderen souden haer Heere zijn) Ick en wil uwe Heere niet zijn, noch mijne kinderen; maer de HEERE (dat is, de rechte Godt) sal uw’ Heere zijn. Gelijcke-wel nam hy de kleynodien, diese hem gaven, ende en maeckte nochtans geen beelt noch Altaer daer van; maer alleen Priesters kleederen, ende hy wilde oock uyt aen-dacht in sijne stadt eenen Godts-dienst hebben. Nochtans spreeckt de Schrift, dat het gantsche Israëls hebbe daer mede hoererye bedreven, ende sijn huys zy daerom te gronde gegaen. Nu en meynde doch de groote heylige man daer mede geenen Afgodt, maer den rechten eenigen Godt; gelijck de fijne geest-rijcke woorden betuygen, daer hy spreeckt: de HEERE sal over u heerschen, ende niet ick, etc. daer mede hy immers klaerlijck Gode alleen de eere geeft, ende den rechten Godt alleen voor eenen Godt ende HEERE bekent ende wil gehouden hebben. Ga naar margenoot/ So hebben wy boven gehoort, dat de Koninck Ierobeam 1 Reg. 12,28. sijne goude kalveren oock geene Afgoden en noemt; maer den Godt Israëls, diese uyt Egypten gevoert hadde: dewelcke immers de rechte eenige Godt was: want geen Afgodt en haddese uyt Egypten gevoert. Ende ’t en was oock sijne meyninge niet, dat hy Afgoden wilde aen-bidden; maer dewijle hy vreesde (gelijck de text seyt) dat sijn volck van hem soude af-vallen tot den Koninck van Iuda, indien sy alleen tot Ierusalem den Godts-dienst souden oeffenen, so vondt hy eenen eygen Godts-dienst, waer-mede hyse by hem mochte behouden: ende meynde gelijcke-wel daer mede den rechten Godt, die te Ierusalem woonde; maer dattet niet van noode en ware, Gode alleen te Ierusalem te dienen.
ENde wat zijnder vele woorden van noode? Godt bekent selfs, Dat de kinderen Israëls met haren godts-dienst geenen Afgodt, maer Hem alleen gemeent hebben: want so spreeckt Hy Hos. 2,16. Ga naar margenoot+ Alsdan, spreeckt de Heere, sult ghy my heeten, mijn Man, ende my niet meer mijn Baal heeten: Ga naar margenoot+ want Ick wil de namen der Baalim van haren mont wegh-doen, dat men sulcker namen der Baalim niet meer gedencken en sal. Hier moet men immers bekennen, dattet waer is, dat de kinderen Israëls met haren Godts-dienst geenen Afgodt, maer den eenigen rechten Godt gemeynt hebben; gelijck Godt hier in Hosea klaerlijck spreeckt: Ghy en sult my niet meer mijn Baal heeten. Nu was immers Baal de grootste, gemeynste ende heerlijckste Godts-dienst. onder ’t volck Israël: nochtans was het enckel afgoderye, niet tegen-staende, dat sy den rechten Godt daer mede meynden.
DAerom so en helpt het onsen geestelijcken niet, Ga naar margenoot+ dat sy voor-wenden, hoe dat sy geenen Afgodt in hare Kercken ende Stichten en dienen; maer alleen Godt den rechten Heere: want ghy hoort hier, dattet niet genoegh is, te seggen ofte te dencken, Ick doe het Gode ten eeren, ick meyne den rechten Godt. Item, ick wil den eenigen Gode dienen: dewijle alle afgoden-dienaers effen oock alsoo seggen ende meynen. So en geldt ’er geen meynen ofte duncken; anders souden die oock Godts dienaers zijn, welcke de Apostelen ende Christenen gemarteliseert hebben: want sy meynden oock (gelijck Christus Joh. 16,2. seyt) dat sy Gode eenen dienst daer-aen deden. Ende S. Paulus Rom. 10,2. geeft den Ioden getuygenisse, dat sy om Godt yveren. Ende Actor. 26,7. spreeckt hy, dat sy met Godts-dienst dagh ende nacht hopen te komen tot de beloofde saligheyt. Maer een yegelijck sie daer-toe, Ga naar margenoot+ dat hy versekert zij, dat sijn Godts-dienst zy door Godts Woort gesticht, ende niet uyt eygen aen-dacht gevonden, ofte wel gemeynt. Want wie eenen Godts-dienst oeffent, dewelcke geen getuygenisse van Godt en heeft, die sal weten, dat hy niet den rechten Godt, maer sijnen eygen versierden Afgodt, dat is, sijn goet-duncken, ende valsche gedachten, ende daer mede den Duyvel selven dient, ende aller Propheten woorden hem tegen gaen. Want sulck een Godt en isser nergens, die Hem uyt onse eygen keur ende aen-dacht, sonder sijn bevel ende Woort, wil eenen Godts-dienst laten stichten: maer daer is slechts een Godt, die door sijn Woort rijckelijck gesticht ende bevolen heeft allerley staten ende Godts-dienst, daer-in Hy Hem wil gedient hebben. Daer-by moeten wy blijven, ende noch ter rechter- noch ter slincker-hant daer niet af wijcken, noch meer noch minder doen, noch erger noch beter maken: anders en wort der afgoderye geen eynde; ende en kan geen onderscheyt blijven, welcke de rechte Godts-dienst ofte afgoderye ware; dewijle sy alle den rechten Godt meynen, ende alle sijnen rechten Naem gebruycken. Den selven eenigen Gode zy danck ende lof, door Jesum Christum sijnen Soon ende onsen Heere, in eeuwigheyt gepresen, Amen! |
|