Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. De Kercke beschrijft, hoe sij Christum geestelijcker wijse verloren, ende Hem met vreugde weder gevonden hebbe. II. Een bericht van Christi heerlijckheyt, door Salomon voor-gebeeldt. | |
I.1ICk socht des nachts in mijn bedde, dien mijne ziele lief heeft; ick socht, maer ick en vondt Hem niet. | |
2Ick wil op-staen, ende in de stadt om-gaen, op de straten ende stegen; ende soecken, dien mijne ziele lief heeft: ick socht, maer ick en vondt Hem niet. | |
3De wachters, die in de stadt om-gaen, vonden my: En hebt ghy niet gesien, dien mijne ziele lief heeft? | |
4Doe ick een weynigh voor-by hen quam, doe vondt ick, dien mijne ziele lief heeft; ick houde Hem, ende en wil Hem niet verlaten, tot dat ick Hem brenge in mijner moeder huys, in mijner moeder kamer. | |
5Ick besweere u, ghy dochteren Ierusalems, by de rheën ofte hinden op den velde, Dat ghy mijne Vriendinne niet op en wecket, noch en roeret, tot dattet haer selven behaegt. | |
6Wie is die, Ga naar margenoot+ die opwaerts gaet uyt de woestijne, gelijck een recht op-gaenden roock, als een reuck-werck van myrrhe, wieroock, ende allerley poeder eens Apothekers? | |
II.7SIet, ront-om het bedde Salomons staen tsestigh Stercken, uyt de Stercken in Israel. | |
8Sy houden alle sweerden, ende zijn geschickt te strijden; een yegelijck heeft sijn sweert aen sijne heupe, om der vreese wille in der nacht. | |
10Der selver pijlaren waren silvere, het decksel gouden, de sit-plaetse purperen: de bodem midden in was lieflijck geplaveyt, om der dochteren wille te Ierusalem. | |
11Gaet uyt, ende aen-schouwt, ghy dochteren Zions, den Koninck Salomo in de kroone, daer mede hem sijne moeder gekroont heeft op den dagh sijner bruyloft, ende op den dagh der vreugde sijnes herten. |