Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft vijf deelen: I. De ydelheyt van de menschelijcke gunst, ende II Van de menschelijcke konst, ende III Van de luyheyt, ende IV Van de gierigheyt, ende V Van de gunst der onderdanen by d’ overheyt. | |
I.1ICk wendde my, ende sagh aen alle die onrecht lijden onder de Sonne; ende siet, daer waren tranen der gener die onrecht leden, ende en hadden geenen trooster: ende die hen onrecht deden, waren te machtigh, dat sy geenen trooster hebben en konden. | |
2Doe prees ick de doode, die alreede gestorven waren, meer dan de levendige, die het leven noch hadden. | |
3Ende die noch Ga naar margenootaniet en is, is beter dan alle beyde; ende het quaet niet gewaer en wort, dat onder de Sonne geschiedt: | |
II.4ICk sagh aen den arbeyt ende de geschickelijckheyt in alle saken; daer benijdde d’ een den anderen: dat is immers oock ydelheyt ende moeyte. | |
III.5Ga naar margenoot* WAnt een Ga naar margenootb sot slaet de vingeren in malkanderen, ende eet sijn vleesch. | |
6’t Is beter een hant vol met ruste, dan beyde vuysten vol met moeyte ende jammer. | |
IV.7ICk wendde my, ende sagh de ydelheyt onder de Sonne. | |
8Daer is een alleen, Ga naar margenoot+ ende niet self ander, ende en heeft noch kint noch broeder; nochtans en is sijns arbeyts geen eynde, ende sijne oogen worden van den rijckdom niet versadigt: voor wien arbeyde ick doch, ende doe mijne ziele gebreck hebben: dat is immers oock ydelheyt, ende een boose moeyte. | |
9So isset immers beter twee dan een; want sy genieten doch haren arbeyt wel. | |
10Valt harer een, so helpt hem sijn geselle op: wee den genen die alleen is! als hy valt, so isser geen ander die hem op-helpe. | |
11Oock als twee by malkanderen liggen, verwarmen sy sich: hoe kan een alleen warm worden? | |
12Een magh overweldigt worden, maer twee mogen weder-staen: want ☜een drie-voudigh snoer en breekt niet lichtelijck ontwee☞. | |
13Een arm kint dat wijs is, is beter dan een out Koninck, die een sot is, ende en weet sich niet te wachten. | |
14Een komt uyt de gevanckenisse tot het Koninck-rijck: ende een die in sijn Koninck-rijck geboren is, verarmt. | |
V.15ENde ick sagh, dat alle Ga naar margenootc levendige onder de Sonne wandelen by een ander kint, dat in genes plaetse sal op-komen. | |
16Ende des volcks, dat voor hem ginck, en was geen eynde, ende dies dat hem nae-ginck; ende en wierden over hem doch niet blijde: dat is immers oock ydelheyt ende een jammer. |
|