Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Worden verhaelt sommige goede wercken ende vruchten der hemelscher wijsheyt. II. Wort de hemelsche wijsheyt gepresen. III. Worden noch eenige deugden vertelt. | |
I.1MYn kint, en vergeet mijne Wet niet; ende uw’ herte behoude mijne geboden: | |
3Genade ende trouwe sullen u niet verlaten; Ga naar margenoot+ hangtse aen uwen hals, ende schrijftse in de tafel uwes herten. | |
5Ga naar margenoot* Verlaet u op den HEERE van gantscher herten; ende en verlaet u niet op uw’ verstant: | |
6Maer gedenckt aen Hem in alle uwe wegen; so sal Hy u recht leyden. | |
7En laet u niet wijs duncken; Ga naar margenoot+ [maer] vreest den HEERE, ende wijckt van het quade: | |
8Dat sal uwen navel gesont zijn, ende uwe gebeenten verquicken. | |
10Ga naar margenoot+ So sullen uwe schueren vol worden; ende uwe wijn-perssen van most over-loopen. | |
11☜Mijn kint, Ga naar margenoot+ en verwerpt de tucht des HEEREN niet; ende en zijt niet onverduldigh over sijne straffinge: | |
12Want wien de HEERE lief heeft, Ga naar margenoot+ dien straft Hy; ende heeft een welbehagen aen hem, gelijck een vader aen den soon☞. | |
II.13WEl den Mensche, die wijsheyt vindt! ende den Mensche, die verstant bekomt! | |
14Want het is beter om haer te hand-teren, Ga naar margenoot+ dan om silver; ende hare in-komste is beter dan gout. | |
15Sy is edeler dan peerlen; ende al wat ghy wenschen meugt, en is haer niet te vergelijcken. | |
16Een lanck leven is tot hare rechter-hant; Ga naar margenoot+ tot hare slincker-hant is rijckdom ende eere. | |
17Hare wegen zijn lieflijcke wegen, ende alle hare paden zijn vrede. | |
18Sy is een boom des levens allen diese aen-grijpen; ende saligh zijnse, diese houden. | |
19Want de HEERE heeft de Aerde door wijsheyt gegrondt; Ga naar margenoot+ ende door sijnen raet de Hemelen bereydt. | |
20Door sijne Ga naar margenootb wijsheyt zijn de diepten gedeelt, Ga naar margenoot+ ende de wolcken met dauw druypende gemaeckt. | |
21Mijn kint, en laetse van uwe oogen niet wijcken; so sult ghy gelucksaligh ende kloeck worden. | |
23Dan sult ghy seker wandelen op uwen wegh, Ga naar margenoot+ dat uwe voet sich niet stooten en sal. | |
25Ga naar margenoot++ Dat ghy niet vreesen en derft voor schielijcken schrick; noch voor den storm der godt-loosen, als hy komt. | |
26Want de HEERE is uwe toe-verlaet; die behoedt uwen voet, dat hy niet gevangen en worde. | |
III.27EN weygert u niet den nootdruftigen goet te doen, Ga naar margenoot+ ist dat uwe hant van Godt heeft sulcx te doen. | |
28En segt niet tot uwen vrient: Gaet henen, ende komt weder, morgen wil ick u geven; so ghy ’t doch wel hebt. | |
29En peynst niet quaets tegen uwen vrient, die op trouwe by u woont. | |
30En twist niet met yemant sonder oorsake; so hy u geen leet gedaen en heeft. | |
31En yvert niet eenen wrevel-moedigen nae; Ga naar margenoot+ ende en verkiest geenen van sijne wegen: | |
32Want de HEERE heeft eenen | |
[Folio 260v]
| |
grouwel aen de af-vallige; ende sijne verborgentheyt is by de vrome. Ga naar margenoot+ | |
33In ’t huys des godt-loosen is de vloeck des HEEREN; Ga naar margenoot+ maer het huys der Rechtveerdigen wort gesegent. | |
35De Wijse sullen eere be-erven; maer wanneer de Ga naar margenootc sotten hoogh komen, so worden sy doch te schande. |
|