Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Scheldt David de godt-loosen, ende dreygt hen hare straffe. II. Troost hy de vrome. | |
1Een gouden kleynoot Davids, voor te singen, dat hy niet om en quam. | |
I.2ZYt ghy dan stom, dat ghy niet spreken en wilt wat recht is? ende richten wat billijck is, ghy Menschen-kinderen? | |
3Ia, moet-willigh doet ghy onrecht in den lande, ende gaet stracx door met uwe handen wrevel te bedrijven. | |
4De godt-loose zijn verkeert van Ga naar margenoota moeders lijf aen: de leugenaers doolen van moeders lijf aen. | |
5Haer woeden is gelijck als het woeden eener slange; Ga naar margenoot+ als een doode adder, die haer oore toe-stopt: | |
6Dat sy niet en hoore de stemme des tooveraers, des besweerders, die wel besweeren kan. | |
7Godt, Ga naar margenoot+ verbreeckt hare tanden in haren mont: stoot in stucken, HEERE, de back-tanden der jonge leeuwen. | |
8Sy sullen vergaen als water, Ga naar margenoot+ dat daer henen vloeyt: sy micken met hare pijlen, maer de selve breken in stucken. | |
9Sy vergaen als een slecke versmacht: Ga naar margenoot+ als een ontijdige geboorte eens wijfs, en sien sy de Sonne niet. | |
10Ga naar margenootb Eer uwe doornen rijp worden aen den doorn-struyck, salse uw’ toorn soo versch wegh-rucken. | |
II.11DE Rechtveerdige sal hem verheugen, wanneer hy sulcke wrake siet; ende sal sijne voeten baden in des godt-loosen Ga naar margenootc bloet. | |
12Dat de lieden sullen seggen: Ga naar margenoot* De Rechtveerdige sal dies immers genieten; Godt is immers noch Richter op Aerden. |
|