Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdIs een geestelijck Bruylofts-liedt van Christo ende sijne Kercke, in drie deelen: I. D’ in-leydinge. II. Wordt beschreven de Bruydegom, Iesus Christus: ende III. de Bruyt, de algemeyne Kercke der Ioden ende Heydenen. | |
1Een Bruyt-liedt ende onderwijsinge der kinderen Korah, van de roosen, voor te singen. | |
I.2MYn herte dichtet een fijn liedt: ick wil singen van eenen Koninck; Ga naar margenoot+ mijne tonge is eene griffie eenes goeden schrijvers. | |
II.3GHy zijt de schoonste onder de Menschen-kinderen: Ga naar margenoot+ lief-talligh zijn uwe lippen: daerom segent u Godt eeuwighlijck. | |
5Het moete u gelucken in uwe cieragie. treckt voort der waerheyt te goede, ende de ellendige by recht te behouden; Ga naar margenoot+ so sal uwe rechter-hant wonderen bewijsen. | |
6Uwe pijlen zijn scherp, Ga naar margenoot+ dat de volckeren voor u neder-vallen, midden onder de vyanden des Konincx. Ga naar margenoot+ | |
7☜Godt, uw’ Stoel blijft altoos ende eeuwighlijck; Ga naar margenoot+ de scepter uwes rijcx is een recht-matigh scepter. | |
8Ghy hebt gerechtigheyt lief, ende haet godt-loos wesen: daerom heeft u, Godt, uwe Godt gesalft met vreugden-olye, meer dan uwe gesellen☞. | |
9Uwe kleederen zijn enckel myrrhe, aloë ende Ga naar margenoota kezia, als Ghy uyt de yvooren paleysen voord-treedt, in uwe schoone pracht. | |
III.10IN uwe cieragie gaen der Koningen dochteren; de Bruyt staet tot uwe rechter-hant, in enckel kostelijck gout. | |
11Hoort dochter, siet daer-op, ende neygt uwe oore: Ga naar margenoot+ vergeet uw’ volck, ende uwes vaders huys: | |
12So sal de Koninck lust aen uwe schoonheyt hebben; want Hy is uw’ Heere, ende ghy sult hem aen-bidden. | |
13De dochter Ga naar margenootb Zor sal met geschencken daer zijn; de rijcke onder den volcke sullen voor u smeecken. | |
14Des Konincx Dochter is gantsch heerlijck Ga naar margenootc in-wendigh; sy is met goudene stucken bekleedt. | |
15Men leytse in gestickte kleederen tot den Koninck; ende hare speel-genooten, de maegden, die haer nae-gaen, leydt men Ga naar margenootd tot u. | |
16Men leydtse met vreugden ende blijdschap; ende sy gaen in des Konincx paleys. | |
17In plaetse van uwe vaderen, sult ghy kinderen krijgen; die sult ghy tot Vorsten setten in de gantsche Werelt. | |
18Ick wil uwes Naems gedencken van kint tot kints-kint: daerom sullen u dancken de volckeren, altoos ende eeuwighlijck. |
|