Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Troost-puncten tegen der godt-loosen voor-spoet. II. Gebedt om vergevinge der sonden, ende af-wendinge der straffen. | |
I.2ICk hebbe my voor-genomen; ick wil my wachten, dat ick niet en sondige met mijne tonge: Ga naar margenoot+ ick wil mijnen mondt Ga naar margenoota toomen, terwijle ick den godt-loosen soo voor my sien moet. | |
3Ick ben verstomt ende stille, ende swijge Ga naar margenootb der vreugde; ende moet mijn leet in my eten. | |
4Mijn herte is ontbrandt in mijnen lijve; ende als ick daer aen gedencke, so worde ick ontsteken; ick spreke met mijne tonge: | |
5☜Maer HEERE, Ga naar margenoot+ Ga naar margenootc leert my doch, dattet een eynde met my hebben moet, ende mijn leven een perck heeft, ende ick daer van moet. | |
6Siet, mijne dagen zijn eene hant-breet by u, ende mijn leven is als niets voor u; Ga naar margenoot+ hoe gantsch niet zijn alle menschen, die doch soo seker leven, Sela! | |
7Sy gaen daer henen als een schaduwe, Ga naar margenoot+ ende maken hen veel onnutte onruste; sy vergaderen, ende en weten niet, wie het krijgen sal☞. | |
II.8NU Heere, wiens sal ick my troosten? ick hope op U: | |
9Reddet my van alle mijne sonden; ende en laet my niet den sotten een spot worden. | |
12Wanneer Ghy yemant kastijdt om der sonden wille, so wort sijne schoonheyt verteert als van motten; Och hoe gantsch niet zijn doch alle menschen, Sela! | |
13Hoort mijn gebedt, HEERE, ende verneemt mijn roepen, ende en swijgt niet over mijne tranen: want ick ben beyde uw’ vreemdelinck ende [uw’] borger, Ga naar margenoot+ gelijck alle mijne vaders. | |
14Laet af van my, dat ick my verquicke; eer dan ick henen vare, ende niet meer hier en zy. |
|