Lutherse Bijbel (1648)

Het vij. Capittel.

Heeft drie deelen: I. Nehemia doet de Stadts-poorten aen-hangen, bestelt de deuren des Tempels, ende oock de wacht aen de Stadts-poorten. II. Het getal des volcx, ende der beesten, die van Babel zijn weder-gekomen. III. Vry-willige gaven der Oversten ende des volcx.

I.1

DOe wy nu de muer gebouwt hadden, so hingh ick de deuren op: ende de Poortiers, Sangers ende Leviten wierden bestelt.

2

Ende ick geboodt mijnen broeder Hanani, ende Hananja den Paleys-voogt te Ierusalem, (want hy was een getrouw man, ende Godt-vreesende voor vele andere.)

3

Ende ick sprack tot hen: Men sal de poorten van Ierusalem niet op-doen, tot dat de Sonne heet worde; ende als men noch arbeydt, so sal men de deuren toe-slaen ende grendelen. Ende daer wierden wachters bestelt van de burgeren Ierusalems, een yegelijck op sijne wacht, ende om sijn huys.

4

De stadt nu was wijt van ruymte, ende groot; maer weynigh volcx daer in: ende de huysen en waren niet gebouwt.

II.5

ENde mijn Godt gaf my in ’t herte, dat ick de Raets-heeren, ende de Oversten, ende het volck vergaderde, omse te rekenen: ende ick vondt een register harer rekeninge,

6

Die te voren op-gekomen waren uyt de gevanckenisse, die Nebucad-Nezar de Koninck van Babel hadde wegh-gevoert, ende te Ierusalem ende in Iuda woonden, een yegelijck in sijne stadt:

7

Ende waren gekomen met Serubabel, ⁺ Iesua, Nehemia, Asarja, Raamja, Nahemani, Mardechai, Bilsan, Mispereth, Bigevai, Nehum ende Baëna. Dit is het getal der mannen van den volcke Israëls.

+ Esr. 2,1, etc.

8

Der kinderen Pareos waren twee duysent, hondert ende twee-en-tseventigh.

9

Der kinderen Sephatja, drie hondert ende twee-en-tseventigh.

10

Der kinderen Arah, ses-hondert ende twee-en-vijftigh.

11

Der kinderen Pahath Moabs, onder de kinderen Iesua ende Ioabs, twee duysent, acht hondert ende achttien.

12

Der kinderen Elams, duysent, twee hondert ende vier-en-vijftigh.

13

Der kinderen Sathu, acht hondert ende vijf-en-veertigh.

14

Der kinderen Sacai, seven hondert ende tsestigh.

15

Der kinderen Benui, ses hondert ende acht-en-veertigh.

16

Der kinderen Bebai, ses hondert ende acht-en-twintigh.

17

Der kinderen Asgads, twee duysent, drie hondert ende twee-en-twintigh.

18

Der kinderen Adonikams, ses hondert ende seven-en-tsestigh.

19

Der kinderen Bigevai, twee duysent ende seven-en-tsestigh.

20

Der kinderen Adin, ses hondert ende vijf-en-vijftigh.

21

Der kinderen Aters, van Hiskia, acht-en-tnegentigh.

22

Der kinderen Hasums, drie hondert ende acht-en-twintigh.

23

Der kinderen Bezai, drie hondert ende vier-en-twintigh.

24

Der kinderen Hariphs, hondert ende twaelf.

25

Der kinderen Gibeons, vijf-en-tnegentigh.

26

Der mannen van Beth-lehem ende Netopha, hondert ende acht-en-tachtentigh.

27

Der mannen van Anathoth, hondert ende acht-en-twintigh.

28

Der mannen van Beth-Asmaveth, twee-en-veertigh.

29

Der mannen van Kiriath-Iearim, Caphira ende Beëroth, seven hondert ende drie-en-veertigh.

30

Der mannen van Rama ende Gaba, ses hondert ende een-en-twintigh.

31

Der mannen van Michmas, hondert ende twee-en-twintigh.

32

Der mannen van Beth-el ende Ai, hondert ende drie-en-twintigh.

33

Der mannen van ’t ander Nebo, twee-en-vijftigh.

34

Der kinderen des anderen Elams, duysent, twee hondert ende vier-en-vijftigh.

35

Der kinderen Harims, drie hondert ende twintigh.

36

Der kinderen Iericho, drie hondert ende vijf-en-veertigh.

37

De kinderen Lod, Hadid, ende Ono, seven hondert ende een-en-twintigh.

[fol. 208v]

38

Der kinderen Senaa, drie duysent negen hondert ende dertigh.

39

De Priesters. Der kinderen Iedaja, van den huyse Iesua, negen hondert ende drie-en-tseventigh.

40

Der kinderen Immers, duysent ende twee-en-vijftigh.

41

Der kinderen Pashurs, duysent twee hondert ende seven-en-veertigh.

42

Der kinderen Harims, duysent ende seven-tien.

43

De Leviten. Der kinderen Iesua van Kadmiël onder de kinderen Hodva, vier-en-tseventigh.

44

De Sangers. Der kinderen Assaphs, hondert ende acht-en-veertigh.

45

De Poortiers waren, de kinderen Sallums, de kinderen Aters, de kinderen Talmons, de kinderen Akubs, de kinderen Hatita, de kinderen Sobai; al te samen hondert ende acht-en-dertigh.

46

De Nethinim. De kinderen Ziha, de kinderen Hasupha, de kinderen Tabaoths,

47

De kinderen Keros, de kinderen Sia, de kinderen Padons,

48

De kinderen Libana, de kinderen Hagaba, de kinderen Salmai,

49

De kinderen Hanans, de kinderen Giddels, de kinderen Gahars,

50

De kinderen Reaja, de kinderen Rezins, de kinderen Nekoda,

51

De kinderen Gasams, de kinderen Usa, de kinderen Passeah,

52

De kinderen Bessai, de kinderen Meünim, de kinderen Nephussim,

53

De kinderen Bakbuk, de kinderen Hakupha, de kinderen Harhur,

54

De kinderen Bazlith, de kinderen Mehida, de kinderen Harsa,

55

De kinderen Barkos, de kinderen Sissera, de kinderen Thamah,

56

De kinderen Neziah, de kinderen Hatipha.

57

De kinderen der knechten Salomons waren, de kinderen Sotai, de kinderen Sophereth, de kinderen Prida,

58

De kinderen Iaëla, de kinderen Darkon, de kinderen Giddel,

59

De kinderen Sephathja, de kinderen Hattil, de kinderen Pochereth van Zebaim, de kinderen Amon.

60

Aller Nethinim ende kinderen der knechten Salomons, waren drie hondert ende twee-en-tnegentigh.

61

Ende dese togen oock mede op, Mithel-Melah, Thel-Harsa, Cherub, Addon ende Immer. Maer sy en konden niet aen-wijsen harer Vaderen huys, noch haer zaet, of sy uyt Israël waren.

62

De kinderen Delaja, de kinderen Tobia, ende de kinderen Nekoda, waren ses hondert twee-en-veertigh.

63

Ende van de Priesteren waren de kinderen Habaja, de kinderen Hakoz, de kinderen Barsillai; die van de dochteren Barsillai des Gileaditers een wijf nam, ende wiert nae der selver naem genoemt.

64

Dese sochten haer geboort-regi-ster: ende doe sy ’t niet en vonden, wierden sy los van ’t Priesterdom.

65

Ende Hathirsatha sprack tot hen: Sy en souden niet eten van ’t alder-heylighste, tot datter een Priester op-quam met het Licht ende Recht. ⁺

+ Exod. 28,30. Esr. 2,63.

66

De gantse Gemeynte, als een eenigh man, was twee-en-veertigh duysent, drie hondert ende tsestigh:

67

Uyt-genomen hare knechten ende dienst-maegden, dier waren seven duysent, drie hondert ende seven-en-dertigh; ende hadden twee hondert ende vijf-en-veertigh sangers ende sangerssen;

68

Seven hondert ende ses-en-dertigh peerden; twee hondert ende vijf-en-veertigh muylen;

69

Vier hondert ende vijf-en-dertigh kemelen; ses duysent seven hondert ende twintigh Eselen.

III.70

ENde sommighe der overste vaderen gaven tot het werck: Hathirsatha gaf ten schat duysent gulden, vijftigh beckens, vijf hondert ende dertigh Priester-rocken.

71

Ende sommige overste vaderen gaven ten schat aen ’t werck, twintigh duysent gulden, twee duysent ende twee hondert ponden silvers.

72

Ende het ander volck gaf twintigh duysent gulden, ende twee duysent ponden silvers, ende seven-en-tsestigh Priester-rocken.

73

Ende de Priesters, ende de Leviten, de Poortiers, de Sangers, ende sommige des volcx, ende de Nethinim, ende gantsch Israël, setteden hen in hare steden.