Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft vijf deelen: I. Vier oorlogen van David geluckelijck uyt-gevoert. II. Thoï de Koninck van Hemath sendt boden aen David. III. David heyligt het gout ende silver tot den Tempel. IV. Davids sonderlinge victorie tegen de Syriers ende Edomiten. V. Davids Hof-houdinge ende Ampt-lieden. | |
I.1ENde het gebeurde daer nae, Ga naar margenoot+ dat David de Philisteën sloegh, ende maecktese swack, ende nam den dienst-toom van der Philisteën hant. | |
2Hy sloegh oock de Moabiten alsoo ter aerden, dat hy twee deelen ter doot bracht, ende een deel by 't leven liet: alsoo wierden de Moabiten David onderdanigh, dat sy hem geschencken brachten. | |
3David sloegh oock Hadad-Eser, den soon Rehobs, den Koninck van Zoba, doe hy henen trock om Ga naar margenoota sijne macht weder te halen aen het Water Phrath. | |
4Ende David vinck van hen duysent ende seven hondert ruyters, Ga naar margenoot+ ende twintigh duysent voet-volcx; Ga naar margenoot+ ende verlemde alle wagens, ende behielt hondert wagens overigh. | |
5Maer de Syriers van Damasco quamen te helpen Hadad-Eser den Koninck van Zoba: ende David sloegh van de Syriers twee-en-twintigh duysent mannen; | |
6Ende leyde volck te Damasco in Syrien. Alsoo wiert Syrien David onderdanigh, dat sy hem geschencken brachten; want de HEERE holp David, waer hy henen trock. | |
7Ende David nam de goudene schilden, die Hadad-Esers knechten hadden, ende brachtse te Ierusalem. | |
8Maer van Bethah ende Berothai, de steden Hadad-Esers, nam de Koninck seer veel kopers. | |
II.9MAer doe Thoï de Koninck van Hemath hoorde, Ga naar margenoot+ dat David hadde alle macht des Hadad--Esers geslagen; | |
10So sondt hy Ioram sijnen soon tot David, om hem vriendelijck te groeten, ende hem te segenen, dat hy tegen Hadad-Eser gestreden, ende hem geslagen hadde, (want Thoï hadde eenen strijt met Hadad-Eser.) | |
IIIENde hy hadde met hem silvere, goudene ende kopere kleynodiën; | |
11Welcke de Koninck David oock den HEERE heyligde, mitsgaders het silver ende gout, dat hy den HEERE heyligde van alle Heydenen, die hy onder hem bracht: | |
12Van Syrien, van Moab, van de kinderen Ammons, van de Philisteën, van Amalek, van den roof Hadad-Esers, des soons Rehobs, des Konincx van Zoba. | |
IV.13OOck maeckte hem David eenen naem, Ga naar margenoot+ doe hy weder quam, ende de Syriers sloegh in't Sout-dal, achtien duysent. | |
14Ende hy leyde volck in gantsch Edomeën; ende gantsch Edom was David onderworpen: want de HEERE holp David, waer hy henen trock. | |
V.15ALsoo was David Koninck over gantsch Israël, Ga naar margenoot+ ende hy dede recht ende gerechtigheyt allen volcke. | |
16Ioab de soon Zeruja was over het heyr; maer Iosaphat de soon Ahilud was Cancelier. | |
17Zadok de soon Ahitobs, ende Ahimelech de soon Abjathars, waren Priesters: Seraja was Schrijver. | |
18Benaja de soon Iojada was over de Crethi ende Plethi: Ga naar margenoot+ ende de sonen Davids waren Ga naar margenootb Priesters. |
|