Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. David vlucht nae Nobe, ende ontfangt Goliaths sweert, ende Toon-brooden van Ahimelech. II. David vlucht tot Achis, ende verandert aldaer sijn gelaet. | |
I.1MAer David quam te Nobe tot den Priester Ahimelech. Ende Ahimelech ontsette hem, doen hy David te gemoete ginck, ende sprack tot hem: Waerom komt ghy alleen, ende geen man en is met u? | |
2David sprack tot Ahimelech den Priester: De Koninck heeft my eene sake bevolen, ende sprack tot my: En laet ’et niemant weten, waerom ick u gesonden hebbe, ende wat ick u bevolen hebbe; want ick hebbe oock mijne jongelingen hier ofte derwaerts bescheyden. | |
3Hebt ghy nu wat onder uwe hant, een broot ofte vijf, die geeft my in mijne hant, ofte wat ghy vindt. | |
4De Priester antwordde David: ende sprack: Ga naar margenoot+ Ick en hebbe geen gemeyn broot onder mijne hant, maer heyligh broot; wanneer sich slechts de jongelingen van de wijven ont-houden hadden. | |
5David antwoordde den Priester, ende sprack tot hem: De wijven zijn ons drie dagen op-gesloten geweest, doe ick uyt-trock, ende der jongelingen Ga naar margenoota vaten waren heyligh: maer is dese wegh onheyligh, so sal hy heden geheyligt worden aen de vaten. | |
6Ga naar margenoot* Doe gaf hem de Priester van het heylige, dewijle geen ander broot daer en was, dan de Toon-brooden, die men voor den HEERE op-nam, dat men ander versch broot op-leggen soude op dien dagh, doe hy die wegh-genomen hadde. | |
7Maer op dien dagh wasser een man daer in op-gesloten voor den HEERE, uyt de knechten Sauls, Ga naar margenoot+ met name Doëg, een Edomiter, de machtigste onder de herderen Sauls. | |
8Ende David sprack tot Ahimelech: Is hier niet onder uwe hant eene spiesse ofte sweert? ick en hebbe mijn sweert ende wapenen niet met my genomen; want de sake des Konincx was haestigh. | |
9De Priester sprack: Het sweert des Philisteus Goliaths, dien ghy sloegt in het Eycken-dal, dat is hier, gewonden in eenen mantel achter den Lijf-rock: wilt ghy dat selve, so neemt ’et wegh, want hier en is geen ander dan dat. David sprack: Sijns gelijck en isser niet, geeft het my. | |
II.10ENde David maeckte sich op, ende vluchtte voor Saul, ende quam tot Achis den Koninck van Gath. | |
11Maer de knechten Achis spraken tot hem: Dat is David, des lants Koninck, van dien sy songen aen de reyen, seggende: Ga naar margenoot+ Saul sloegh duysent, maer David tien duysent. | |
12Ende David nam de redenen ter herten, ende vreesde hem seer voor Achis, den Koninck van Gath. | |
13Ende veranderde sijn gelaet voor hen, Ga naar margenoot+ ende stelde hem als of hy niet wijs en ware onder hare handen, ende stiet hem aen de deuren van de poorte, ende sijn sever vloeyde hem in den baert. | |
14Doe sprack Achis tot sijne knechten: Siet, ghy-lieden siet dat de man onsinnigh is, waerom hebt ghy-lieden hem tot my gebracht? | |
15Hebb’ ick der onsinnigen te weynigh, dat ghy-lieden desen hier brocht, dat hy voor my raesde? soude die in mijn huys komen? |
|