Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft twee deelen: I. Hoe men de gelegentheyt tot afgoderye moet mijden. II. Waerom men die waerschouwinge moet volgen. | |
I.1WAnneer u de HEERE uwe Godt in ’t landt brengt, daer in ghy komen sult om dat selve in te nemen, ende uyt-roeyt vele volckeren voor u henen, Ga naar margenoot+ de Hethiten, Girgositen, Amoriten, Cananiten, Pheresiten, Heviten ende Iebusiten; seven volckeren, die grooter ende stercker zijn dan ghy: | |
2Ende wanneerse de HEERE uwe Godt voor u geeft, Ga naar margenoot+ dat ghyse slaet; so sult ghyse verbannen, dat ghy geen verbondt met hen en maeckt, Ga naar margenoot+ noch hen gunste en bewijst. | |
3Ende en sult u met hen niet vermaeghschappen: Ga naar margenoot+ uwe dochteren en sult ghy niet geven aen hare sonen, ende hare dochteren en sult ghy niet nemen voor uwe sonen: | |
4Want sy sullen uwe sonen my af-valligh maken, dat sy anderen Goden dienen: so sal dan des HEEREN toorn vergrimmen over u-lieden, ende u haest verdelgen. | |
5Maer alsoo sult ghy met hen doen: Ga naar margenoot+ Hare Altaren sult ghy af-werpen, hare pijlaren verbreken, hare hagen af-houwen, ende hare Afgoden met vyer verbranden. | |
6Want ghy zijt een heyligh volck Gode uwen HEERE: Ga naar margenoot+ u heeft Godt uwe HEERE verkoren ten volcke des eygendoms uyt alle Volckeren, die op Aerden zijn. | |
7Niet en heeft u de HEERE aen-genomen, ende u verkoren, dat uwer meer ware, dan alle volckeren; want ghy zijt het weynighste onder alle volckeren: | |
8Maer, Ga naar margenoot+ om dat Hy u-lieden lief gehadt heeft, ende dat Hy sijnen eedt hielde, dien Hy uwen vaderen gesworen hadde, heeft Hy u uyt-gevoert met machtiger hant; ende heeft u verlost van den huyse des dienstes, uyt de hant Pharaos, des Konincks in Egypten. | |
II.9☜SO sult ghy nu weten, Ga naar margenoot+ dat de HEERE uwe Godt een Godt is; een getrouwe Godt, die het verbondt ende de barmhertigheyt houdt dien, die Hem lief hebben, ende sijne geboden houden, in duysent leden: | |
10Ende vergeldt dien, die Hem haten, voor sijn aengesichte, dat Hyse om-brenge: Ga naar margenoot+ ende en vertreckt niet, dat Hy dien vergelde, voor sijn aengesichte, die Hem haten☞. | |
11So behoudt nu de geboden, ende wetten, ende rechten, die ick u heden gebiede, dat ghy daer-nae doet. | |
12Ende wanneer ghy dese rechten hooret, Ga naar margenoot+ ende houdetse, ende daer-nae doet; so sal de HEERE uwe Godt oock houden het verbondt ende de barmhertigheyt, die hy uwen vaderen gesworen heeft: ende Hy sal u liefhebben, ende segenen, ende vermeerderen: | |
13Ende sal de vrucht uwes lichaems segenen, ende de vrucht uwes lants, u koorn, most ende olye, de vruchten uwer koeyen, ende de vruchten uwer schapen op ’t lant, dat hy uwen vaderen gesworen heeft, u te geven. | |
14Gesegent sult ghy zijn boven alle volckeren: Ga naar margenoot+ daer en sal niemant onder u onvruchtbaer zijn, noch onder u vee. | |
15De HEERE sal van u doen alle kranckheyt, ende en sal u geene quade sieckten der Egyptenaren u op-leggen, die ghy bevonden hebt; ende salse allen uwen haters op-leggen. | |
16Ghy sult alle volckeren verteeren, die de HEERE uwe Godt u geven sal: ghy en sultse niet verschoonen, ende hare Goden niet dienen; want dat soude u een strick zijn: | |
17Maer indien ghy in uwe herte sult seggen: Dit volck is meerder dan ick ben; hoe kan ickse verdrijven? | |
18So en vreest u niet voor hen! gedenckt, wat de HEERE uwe Godt den Pharao ende allen Egyptenaren gedaen heeft, | |
19Door groote versoeckingen, Ga naar margenoot+ die ghy met oogen gesien hebt; ende door tekenen ende wonderen, door eene machtige hant, ende uyt-gestreckten arm, daer mede u de HEERE uwe Godt uyt-gevoert heeft: alsoo sal de HEERE uwe Godt allen volckeren doen, voor dewelcke ghy vreest. | |
20Daer-toe sal de HEERE uwe Godt horselen onder hen senden, Ga naar margenoot+ tot dat om-gebracht worde wat overigh is, ende wat sich verbergt voor u. | |
21En laet u niet grouwelen voor hen: want de HEERE uwe Godt is onder u, de groote ende vreeslijcke Godt. | |
22Hy, Ga naar margenoot+ de HEERE uwe Godt, sal dese lieden uyt-roeyen voor u, allensken nae malkanderen: ghy en kontse niet haestelijck verdelgen, op dat sich niet tegen u vermeerderen de dieren op ’t velt. | |
23De HEERE uwe Godt salse voor u geven: ende salse met groote slachten verslaen, tot dat Hyse verdelge. | |
24Ende Hy sal u hare Koningen in uwe handen geven; Ga naar margenoot+ ende ghy sult haren name te niete doen onder den Hemel: niemant en sal u weder-staen, tot dat ghyse verdelgt. | |
25De beelden van hare Goden sult ghy met vyer verbranden; Ga naar margenoot+ ende en sult niet begeeren het silver ofte gout, dat daer aen is, ofte tot u nemen; op dat ghy u niet daer-in en verstrickt: want sulcx is den HEERE uwen Godt een grouwel. | |
26Daerom en sult ghy niet in uw’ huys den grouwel brengen; op dat ghy niet verbannen en wort, gelijck dat selve is: maer ghy sult eene walginge ende grouwel daer aen hebben; want het is verbannen. | |
[Folio 80r]
| |
|