De lustige nachtegaal
(ca. 1800)–Anoniem Lustige nachtegaal, De– AuteursrechtvrijStem: van Rozalinde.
1.
Jonge Dochters wilt niet klagen,
Wij doen een reisje na zee,
Men zal de kans nog eens wagen:
Och mogt gij eens varen mee!
Ik weet het kan niet lukken,
Mijn Engel vol getraan;
Ik zal u nog eens drukken,
Eer dat wij na boord toe gaan.
| |
[pagina 74]
| |
2.
Wij hebben drie-en-dertig maanden
Gezeten in de prison,
Wilt daarom geen tranen laten,
Wij komen toch wel weerom.
En hebt daar voor geen schromen,
Zoet Liefje vertroost u maar
Wij zullen toch wel weer komen,
Als het den Heer behaagt.
3.
Ach liefste Minnaar verheven!
Daar is mijn regterhand,
Een brief met mijn bloed geschreven,
Mijn hart is voor u te pand,
Ik zal de belofte onthouwen,
Sprak zij met een droef getraan,
Wij zullen te zamen trouwen,
Of het kan u niet wel gaan.
4.
De reden die ik heb gesproken,
Mijn zoetste Engel teer,
Die zullen nooit zijn gebroken,
Of mij zal straffen den Heer,
Waar dat ik heen zal dwalen,
Op het schip of aan het land,
Ik zal u nooit verlaten!
Zoet liefje houdt u maar constant.
5.
Wij moeten u zoo verlaten,
Mijn zoetste Engel teer,
Het zijn orders van de Staten,
Het is voor ons een groot hartzeer,
| |
[pagina 75]
| |
De Staten Vloot wilt weten,
Wij zeilen zoo Hellevoet uit,
Men zal u nooit vergeten,
Schei doch met weenen uit.
6.
Iongman uw zoete spreken,
Dreigt mij in het gemoed,
God geeft aan u een teeken,
Als gij het niet en doet,
Gij weet dat ik ben zwanger,
Sprak zij tot haar Minnaar,
Fopt mij dan doch niet langer,
Of ik kom in droef gevaar.
7.
Waarom zou ik u foppen?
Hebt gij die gedachten dan van mijn?
Wilt maar uw ooren stoppen,
Gij blijft mijn schoon Katrijn,
Gij weet ik heb gezworen,
Een eed bij Zon en Maan,
Dat ik mag gaan verloren,
Eer ik u valsch zou bestaan.
8.
Mijn Engel uw zoete woorden,
Die hebben mijn ziel bekoord,
Dat menig Maagd bekoorden,
Ik heb het wel meer gehoord,
Het is wel meer gebleken,
Des jongmans loos gevlei,
Veel hebben valsche streken,
Het is al bedriegerij.
| |
[pagina 76]
| |
9.
Ik ga mijn afscheid nemen,
Al van mijn lieve lam,
Als ik weer kom met eere,
In de stad van Rotterdam,
Dan zeg ik u zoete lief trouwen,
Ik heb u teer bemind,
En maken u tot een vrouwe,
Adju mijn lieve kind.
10.
Wij zullen u nu gaan verlaten,
Zoete liefjes altemaal,
Het treuren kan toch niet baten,
Genacht in het generaal,
Adju dan Vader en Moeder,
En Zusters al in 't getal,
Dat God is uw Behoeder,
En ons bewaren zal.
|
|